De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 2
(1977)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdTweede deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 830]
| |
810 Mijn Heere P.C. Hooft, Baillieu van Goeyland, ende drost tot Muijden.1 Mijn Heere;
2 Met de saecke vanden He Hellemans staet het als in dit BriefkenGa naar eind2 3 staet. Bij gevalle kan't hem voor een' waerschouwing dienen.Ga naar eind3 4 Want, gelijck hier eenighsins werdt aengewesen, neutraliteit totGa naar eind4 5 Sevenbergen en geeft geenen vrijdom onder contributie, sonderGa naar eind5 6 particuliere sauvegarde. Soo de sake zelf wijders komt geroerd teGa naar eind6 7 werden, sal ick 't oogh bijder hand hebben, als oock mijn Broeder,Ga naar eind7 8 om U.E. ende den sijnen alle hulp ende onderrichtinghe te doen.Ga naar eind8 9 In 'tgedencken van de moeijelickht die U.E. onlanx van ons heeftGa naar eind9 10 willen verdragen, houde ick mij schandelijck verrast. Eene 11 uijtvlucht schiet daer over: soo U.E. belieft te gelooven, dat ickGa naar eind11 12 tot noch toe de woorden niet en hebbe t'mijnen gevalle weten uijt 13 te boesemen, die de erkentenisse van soo groote beleefthedenGa naar eind13 14 passen konden. Ick gevoeld'er mij noch in blijven steken, en bidde 15 dat wij noch dese reise met het versleten, Danckhebt, mogenGa naar eind15 16 volstaen, gelijck de Monick, die God badd uijt het oplesen van sijn 17 A.B. te willen spellen de gebeden die hem gevielen. Ick soude totGa naar eind17 18 onse naerdere ontlastinge versoecken dat U.E. dien moeijelickenGa naar eind18 19 dagh uijt den hoofde wilde stellen, en schrappen uijt sijn BoeckGa naar eind19 20 een' schuld van onverhoopte betaling: maer mijne raserijen, kortsGa naar eind20 21 daerop gevolght, springen ons tegen de schenen, en doen U.E.Ga naar eind21 22 gestadelick ter maghe opbreken. 'Tgene sij nu overwonnen hadde. 23 Dat zijn de vruchten van 'tgroot onthael. Getoefde luijden sietmenGa naar eind23 24 binnens huijs noch wat lijdelick. Met datse inde locht geraken,Ga naar eind24 25 gaen de druijve-dompen in 'tgedrang op. Dan volgen de lietjens enGa naar eind25 26 'tgeraes, tot dat sij 's anderendaeghs de walghe van gisteren met deGa naar eind26 27 pijne in 'thooft voelen. Die walghe stae ick vast uijt; en schrijveGa naar eind27 28 alleen U.E. oneindtelicke beleeftht toe dat mijn' malle lietjens sijnGa naar eind28 29 geduld niet en scheuren. Wat de geleerde Luijden aengaet, dienGa naar eind29 30 soo weinigh winds den moet ontvoerde; sij hadden door scherperGa naar eind30 31 piecken gedanst, hadden mij de hoofsche besigheden niet over-Ga naar eind31 32 rompelt. nu is haer qualijck ijet bejegent, dan dat in 'treisenGa naar eind32 33 gebaert heeft konnen werden; de plaustro convicia jeci. Soo haestGa naar eind33 34 ick t'huijs was, was ick uijt. uijt mijn selven, segg ick, en tot ganschGa naar eind34 35 andere bedenckingen verruckt. Drij mael ben ick 't geweest in 'tGa naar eind35 | |
[pagina 831]
| |
36 schrijven van desen. U.E. houde mij het schielijck afbreken te 37 goede. Vix meae sortis est, een blad papiers met stade te vullen. WijGa naar eind37 38 gebieden ons dienstel aen MeVrouwe Hooft ende haer soet gesinn, 39 ende ick blijve eeuwelick, 40 Mijn Heere, 41 U.E. ootmoedigste dienr 42 C Huijgens 43 De geestighe invall van U.E. sone heeft mij desen nacht een 44 halfv' ure wacker gehouden. soo ben ick sijn oversetter gewerden,Ga naar eind44 45 als U.E. sien sal. Hebb' er oock sonder toemaet de hand niet afGa naar eind45 46 konnen trecken. 47 Haghe in altegrooten haest ende verneringhe,Ga naar eind47 48 den lesten Julij 1636
De arrestatie van Carel Hellemans. - De watervrees. - Ad Lesbiam larva tectam ne sole aduratur. | |
[pagina *37]
| |
37 Gerardus Joannes Vossius
| |
[pagina *38]
| |
38 Prins Frederik Hendrik
|
|