De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 2
(1977)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdTweede deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 651]
| |
708 Aenden Heere Niclaes van Reighersbergh, Raedt in den Hooghen Raede.1 Honorifica illa, Nobilme Amplmeque Domine, de me judicia affectui 2 humanitatique tuae debeo. Quibus si tenuitas mea re, ut animo, 3 respondere queat, sim ne plus nimio mihi plausurus, nescio. At 4 quomodo mihi decenter aditum ad innotescendum Illmo illi viroGa naar eind4 5 pararem, non repperi. Caeterùm, quae sollicitè, nec minus cautè 6 mones, promtè, quantum in me fuit, executus sum. Cognovique 7 eadem et aliis, praesertim uni, ex asseclis ipsius, cordi fuisse, qui 8 meis, ad destinata, opportunè viam stravit; cuique isti sese virtutumGa naar eind8 9 communis illius amici praebuere assertores satis strennuos; adeò utGa naar eind9 10 Illmus ille Dominus adactus fuerit palam profiteri, cumulatum se 11 gaudio, quod tot talesque, eo in loco, obvios habuisset, qui admi-Ga naar eind11 12 randas ingenij dotes, egregiaque in Remp. merita nostri illius 13 testari praedicareque non dubitarent: etiamsi jampridem explora- 14 tum haberet, plurimos Ordinum in eadem esse sententia. Quin et in 15 has voces ultrò prorupit: Ego verò captus acerrimae mentis mira- 16 culis, innocentissimisque morum illecebris, si aequè ac omnium 17 aliorum, etiam linguae, rituumque nostratium peritus esset, omninò 18 illum mihi consortem muneris adsciscerem. Nec defuere sanè pa- 19 ribus officijs bini literarum antistites: ut nec unquam ijs, quae tibiGa naar eind19 20 tuisque conducere possint (innuas modo) pro virium modulo 21 defuturus est, 22 Nobmae Amplitudinis tuae, 23 Observantissimus, eidemque 25 addictmus, 26 P.C. Hoofdius. 25 Mudae, in arce, Postridie 26 Nonas Junias. MDCXXXV.
vertaling
Die beoordelingen van mij, zo eervol, heb ik aan uw welwillendheid en minzaamheid te danken. Als daaraan mijn geringheid, gelijk in bedoelen, ook in feite vermag te beantwoorden, weet ik niet, of ik niet met mijzelven al te zeer hoogingenomen zal zijn. Op wat voor wijs ik echter voeglijk mij den toegang kon bereiden ten einde te worden voorgesteld aan genen Hoogdoorluchten man, heb ik niet kunnen bedenken. Voor het overige heb ik, wat ge vol zorg en niet minder behoedzaam raadt, prompt, voorzover het hing aan mij, ten uitvoer gebracht. En ik heb opgemerkt, dat dezelfde gedachten ook anderen, in het bijzonder iemand uit het eigen gevolg van die persoon zeer sympathiek zijn geweest, iemand, die den mijnen op | |
[pagina 652]
| |
een manier, voor ons oogmerk zeer gelegen, den weg heeft gebaand; en ten overstaan van wien dezen zich heel flinke verdedigers van de voortreffelijkheden van den bewusten gemeenschappelijken vriend hebben betoond, zozeer, dat gene Hoogdoorluchte Heer zich gedrongen heeft gevoeld, het openlijk uit te spreken, dat hij overstelpt was van vreugde, dat hij zovelen en zo hoog gequalificeerden te dier plaatse had mogen ontmoeten, die niet schroomden, de bewonderenswaardige gaven van hoofd en hart en de uitstekende verdiensten terzake van het gemenebest van dien vriend van ons te betuigen en te roemen, ook al gold het voor hem reeds lang als uitgemaakte zaak, dat talrijke leden der Staten van hetzelfde gevoelen waren. Ja, hij liet zich zover gaan, dat hij kwam tot deze uitspraak: ‘Ik voor mij ben zo getroffen door het miraculeuze van zijn scherpen geest en de onbaatzuchtige innemendheid van zijn karakter, dat, indien hij in gelijke mate als van al het andere ook van de taal en de gebruiken mijner landgenoten op de hoogte was, ik hem beslist als medewerker in mijn taak aan mij zou verbinden’. En zeker zijn bij gelijksoortige diensten niet in gebreke gebleven twee coryphaeën der letteren tegelijk, zoals bij die, welke wellicht aan u of aan de uwen van nut kunnen zijn (geeft gij slechts een wenk), naar de geringe mate zijner krachten nimmer in gebreke zal blijven
van uwe Hoogedele Aanzienlijkheid de zeer toegewijde en Derzelve zeer toegedane P.C. Hooft.
Te Muyden op het Slot, 6 juni 1635. |