De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 2
(1977)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdTweede deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 156]
| |
434 Aenden Heere Ridder C. Huighens.1 Mijn Heere,
2 Naerdien Alexander een van die peklappen was, die nae PlutarchusGa naar eind2 3 zeggen bet aen 't onderhout als aen de tafel zelve kleven, zoo weetGa naar eind3 4 ick nauwlijx oft mijn lang zitten over 't gerecht van UEd. gestr.Ga naar eind4 5 geschaft, ontschuldighing van doen heeft: ende neem bijnae voorGa naar eind5 6 vol aen de ijdelheit der hovelingen die willens een' krommen halsGa naar eind6 7 draeghen, om ten minsten hunnen grooten meester in misstal teGa naar eind7 8 gelijken. Altijds UEd. gestr. zal mij gaeren vergeven 't langGa naar eind8 9 knauwen over een beetjen, dat met zijn' lekkernij 't breken derGa naar eind9 10 Vaste wel verdiende. Ende hoe smaeklijk het ook is, en meene nietGa naar eind10 11 dat de fijnste Roomschgezinde, op den goeden Vrijdagh zelf daer 12 been in vinden zoude. Die ook geen broodt voor vrienden gewoonGa naar eind12 13 is te slujten, en kon niet min als hun mede aen een' kant laten 14 lekken. Dies heb ick zoo haest niet weeten op te neemen, als UEd.Ga naar eind14 15 gestr. moghelijk magh gewenscht hebben. Niettemin de schotel, 16 hoe zeer zij hier met lip en tonge gegroet is, niet te ledigherGa naar eind16 17 t'hujswaert keerende, zal lichtlijk te welkomer zijn, om dat een 18 lutsken verlangens wel lieven doet. Maer 't is een' bittere naesmaek,Ga naar eind18 19 dat ick zoo goedt een onthael met geen' gelijke siere betalen kan.Ga naar eind19 20 Doch zoo de wellusten in een heilzaeme stichtlijkheit gezult, met 21 het grilligh malzoet van quakken te vergelden zijn, UEd.gestr.Ga naar eind21 22 verloove zich elders alzoo den naekenden zomer niet, oft haerenGa naar eind22 23 gelieve eenen dagh Mujdens gast te wezen, op een potjen oft twee 24 vande kost, die haer in den Warnar zoo bijster scheen te monden.Ga naar eind24 25 Ick zondtze wellicht over; maer men vint wijnen, die tegens 'tGa naar eind25 26 water niet en moghen, en op zee uitteeren. Aen 't schenken is ookGa naar eind26 27 wat geleghen: ende dient wel van mijn' handt gedaen: zijndeGa naar eind27 28 tAmsterdamsch een spraek, daer alleman niet in ujtgeleert is.Ga naar eind28 29 Ondertussen bedank UEd. gestr. dat wij 'er wel geweest zijn, enGa naar eind29 30 hoe langer hoe meer verplicht te blijven, 31 Mijn Heere, 32 UEd. gestr. 33 Toegedaenste dienaer 34 P C Hóóft. 33 ujt Amsterdam, 34 den 21en Apr. 1631.
Hooft neemt het woordspel met ‘gerecht’ over; daar ook Alexander, volgens | |
[pagina 157]
| |
Plutarchus, meer aan de tafelkout dan aan de spijzen gehecht was, meent Hooft zich niet te behoeven te verontschuldigen voor zijn langdurig - in werkelijkheid vier of vijf dagen - genieten van het bij 431 gezonden geschrift. Ook hij heeft zijn vrienden ervan laten proeven. Niettemin keert ‘de schotel’ - ook J. Worp wist niet waarop Huygens hier doelt - nu onverminderd terug en zal Huygens waarschijnlijk, nu hij ernaar heeft moeten verlangen, des te meer welkom zijn. Het spijt Hooft dat hij Huygens niet in ruil even goed onthalen kan. Maar in de komende zomer zal Hooft hem op een' potjen oft twee' onthalen van hetgeen Huygens in Warenar zozeer gewaardeerd heeft. Hooft stuurt deze dingen niet omdat ze pas tot hun recht komen als ze in het Amsterdams worden voorgedragen, dat hijzelf wel, maar Huygens niet kent. |
|