De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 2
(1977)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdTweede deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 119]
| |
412 Aen den Heere Constantin Huighens, Ridder etc.1 Mijn Heere,
2 Wel weet het arme Mujden dat het met den Haeghe op geen eenen 3 dagh te noemen is. Zoo dat de Zujderzee haere golven aen onzeGa naar eind3 4 dijken wel spaeren magh, ist haer te doen om deez' moedeloozeGa naar eind4 5 plaetze den moedt te doen zinken. Maer 't schijnt dat lang op een,Ga naar eind5 6 den mensche zijn zinnen kosten moet, zoo zit hem het toghten naeGa naar eind6 7 verandering inden aert. Ende heeft mij dikwijls een daeghelijxGa naar eind7 8 wonder gedacht, dat ons vermakelijker valt een beter aen een slech-Ga naar eind8 9 ter te wisselen, als staedigh by 't beste te blijven. Dat meer is deGa naar eind9 10 lekkerste wijnen de smakelijkste spijzen, de lieffelijkste lusten, en deGa naar eind10 11 zoetheit zelf hebben de zaedzaemheit gereedst. Zoo zien wij deGa naar eind11 12 grooten menighmael een hoef voor 't hof kiezen, ontdujkende alleGa naar eind12 13 pracht, allen omslagh van heerlijkheit, et fortunae suae moli. OpGa naar eind13 14 gelijke ujtspanning wenschen wij UEd. onzen gast. Indien de wegh 15 daer toe te banen waer, met haer eerst te verzoeken, wij haddenGa naar eind15 16 lichtlijk ons lijf nae zoo willigh een' arbejdt te zetten. Doch voor de 17 Lente zaller, nae schijn, niet af vallen. Maer zij komt hier zoo laetGa naar eind17 18 in 't landt, en doet haer' intreê zoo tijtlijk inden Haegh, dat hetGa naar eind18 19 gezelschap uwer Ed. ende 't genot van een dubbel voorjaer, welGa naar eind19 20 een' bekooring zijn moght, die wij quaelijk wederstaen zouden 21 kunnen. 22 Eenen Giustinano niet, heeftmen mij t'Antwerpen weeten op teGa naar eind22 23 loopen, ende is mijn gelt op geen' koopmanschap zoeter, als op dieGa naar eind23 24 van deze soort. Dies heb hier bij de 10 gl, ende 't luttel datter overGa naar eind24 25 is, voor de moejte vanden dienaar die hem bestelt heeft, gepast. 26 Uit den Connestagio zal mij pijnen het dienstighste te trekken, omGa naar eind26 27 zijn' steê in UEd. boekerij niet te lang ledigh te laten.Ga naar eind27 28 Gelukkighe Petrarcha, nae UEd. zeggen; nae 't mijne mee; om datGa naar eind28 29 hem op zijn tweede ujtvaert zoo hoflijk een lijkstaetsy gebeurt, ende 30 met de groote klok van UE dicht belujdt te werden. MoghtGa naar eind30 31 d'edelhartighe koning, die zijn En petit lieu &c.Ga naar eind32 33 op 't graf van Laura schreef, opzien, ick leghd' hem toe van 34 Franchois premier, Uwer Ed. second, te werden in 't bestootenGa naar eind34 35 van den babok, die zich aen zulk een rozelaer heeft darren wrijven. 36 Waer mijn' pen niet te plomp, hij kreeghze tot de veeren toe, indenGa naar eind36 37 hujt. Maer de tytel Laura Latroni lacht mij wonderlijken toe. WatGa naar eind37 38 kon 'er meer klems hebben als die prosopopoeia? Ook hangt hetGa naar eind38 | |
[pagina 120]
| |
39 heele stuk tzamen van manlijke invallen, door UEd. dier vrouweGa naar eind39 40 gegeven: van alle de welke, quae quibus anteferam? Ende dit nochGa naar eind40 41 ujt eenen boezem geschudt, die met dujzent bekommeringen ge-Ga naar eind41 42 stopt is; recht tegens den reghelGa naar eind42
Pectora nostra duas non admittentia curas.Ga naar eind43
44 Die 'tmijnent alte waer is, daer ick aen een zeer been zit, timmerGa naar eind44 45 te gelijk, ende bujten gewoonte met dingen van mijnen dienstGa naar eind45 46 gequelt ben. Maer om oprechte bieght te doen, het oogh is mij zoo 47 bedorven door 't gezicht der kinderen van den geest uwer Ed. dat 48 het de misdraghten vanden mijnen niet luchten magh. OndertussenGa naar eind48 49 heb ick UEd. grooten dank te weeten voor dit bederf als eenenGa naar eind49 50 knoop te meer om haer te verbinden, 51 Mijn Heere, 52 Uwer Ed. 53 Verplichten vrundt ende dienaer 54 PCHóóft. 55 Vanden Hujze te Mujden, 13 Oct.1630.
Hooft, die 408 nog niet ontvangen heeft, beantwoordt de uitnodiging uit 405: de vroege lente in Den Haag en Huygens' gezelschap zullen hem verleiden; zijn invitatie sproot slechts voort uit verwondering erover, dat verandering ten ongunste de mens welkomer is dan het blijven in een onveranderlijk goede toestand. Hooft prijst Petrarca gelukkig om de hoofse tweede uitvaart, die hem door Huygens' en anderer gedichten, te beurt valt. Frans I, die een grafschrift op P. geschreven heeft, zou Huygens' secondant worden, als hij verrijzen kon. - Verontschuldigingen en zelfverguizende opmerkingen. |
|