De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 1
(1976)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdEerste deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 643]
| |
272 (C. Barlaeus aan P.C. Hooft.)Petro C. Hooft, Sponso.
1 Vir Amplissime,
2 Cum hac ante pauculos dies transiret vir Nobiliss. Laurentius 3 Realius, petiit à me instanter, ut aliqua gratulatione, Nuptias tuas 4 prosequi vellem. Cui postulato non difficulter assensi: partim, quod 5 amicorum ejusmodi petitiones pro imperiis habeam, partim, quod 6 sperarem hac ratione futurum, ut in eorum quoque me censum reci- 7 peres, qui summas ingenii tui dotes aestimare didicerunt. Dicam 8 ingenuè, nec palpum obtrudam candori tuo. Affecit me ante multosGa naar eind8 9 annos Tragoediae tuae et aliorum carminum lectio, in quibus etGa naar eind9 10 sublime illud tuum dicendi genus, orationisque majestatem, et 11 rerum juxta uberem copiam admiratus sum. Ne itaque aegrè feras, 12 si poëta poëtam compellem. Est enim uti studiorum, ita et animo- 13 rum inter poëtas communio quaedam. Et ista versificandi prurigo 14 jamdudum me incessit. Nuptiis tuis ex animo gratulor, et ut iis 15 benedicat summum Numen serio precor. Me si amicorum tuorum 16 numero vel postremum accensere dignaberis, non leve me felicita- 17 tis meae incrementum fecisse arbitrabor. Vale. Lugd. Bat. 28 Nov. 1627.
vertaling
Toen luttele dagen geleden op doortocht hierlangs kwam de Hoogedele Heer Laurens Reael, vroeg hij mij dringend, dat ik bij uw huwelijk enigen gelukwens tot u zou willen richten. In dit verlangen heb ik niet ongaarne toegestemd, deels omdat ik dat soort verzoeken van vrienden als bevelen beschouw, deels omdat ik hoopte, dat op deze wijze ge mij ook in de lijst van hen zoudt opnemen, die de hoge gaven van uw talent op waarde hebben leren schatten. Ik zal openhartig spreken en niet uw oprechtheid ‘met de zachte handpalm strelen’. Vele jaren geleden heeft de lezing van uw Treurspel en andere zangen me getroffen, waarin ik zowel dat verheven stijlgenre van u en den luister van uw taal als ook den al even overvloedigen rijkdom van inhoud heb bewonderd. Duid het derhalve niet euvel, indien ik gelijk de ene dichter den anderen dichter u aanspreek. Er is immers evenals in de interesses, zo ook in de gezindheid een zekere gemeenschap- | |
[pagina 644]
| |
pelijkheid onder de dichters. Ook heeft die voluptueuze lust tot verzenmaken allang mij aangegrepen. Met uw huwelijk wens ik u van harte geluk en dat Hij het zegene, bid ik de hoogste Majesteit met ernst. Wat mij aangaat, als ge me zult waardig keuren, mij aan het getal uwer vrienden, al is het maar als den laatsten, toe te voegen, zal ik het zo beschouwen, dat ik een niet geringen aanwas in mijn geluksstaat heb beleefd. Vaarwel. Leiden, 28 november 1627.
In zijn kladlijst van in de Werken op te nemen brieven (KA CLXXIab) zegt Arnout Hooft, dat de brieven van Barlaeus door Dns Brandt (Barlaeus' schoonzoon) ‘weder na zich genomen zijn.’ Brandt gebruikte deze minuten ook voor andere uitgaven; later zijn ze blijkbaar vernietigd. Van een aantal is in de nalatenschap van Huygens het origineel bewaard gebleven (UBL Hugeniana), zodat althans in die brieven de door de 17de-eeuwse bezitters en editeurs (G. Brandt, Caspar Brandt Jr) aangebrachte veranderingen aanwijsbaar zijn. Leendertz heeft dit uitvoerig gedaan, met hypothesen over de motieven, in Uit den Muiderkring (bladzijde 178-187: Brandt en de brieven van Barlaeus). Geen motief kan hij evenwel opgeven voor de vele fouten in de dateringen. De enige verklaring schijnt, dat de minuten in een groot aantal gevallen ongedateerd waren en dat Brandt er dan een slag naar geslagen heeft. Door vergelijking van de edities met de van Huygens afkomstige originelen kan Leendertz aantonen, dat in elf gevallen de minuut later gedateerd is dan het origineel; niet minder sprekend zijn de twintig gevallen waarin de minuut te vroeg, soms 4 of 5 weken voor het origineel, gedateerd is. Leendertz tracht Brandt zoveel mogelijk te ontlasten, maar dit neemt niet weg, dat alle uit Brandt's uitgaven afkomstige, niet controleerbare dateringen als onbetrouwbaar beschouwd moeten worden. De eerste brief van Barlaeus aan Hooft geeft een voorbeeld: zijn toezending van een bruiloftsvers wordt door Brandt op 28 november 1627 gesteld, maar Hooft's dankbrief is van 17 november. Barlaeus zond zijn brief en vers aan ‘Petro Hooft Sponso’ dus tussen 3 november (ondertrouw) en ca. 15 november. Brandt zette er 28 november op omdat hij wist dat 30 november de trouwdag was: zo liet hij brief en gedicht op de huwelijksdag zelf aankomen. Ook in de tekst is allerlei veranderd, zoals Leendertz t.a.p. weergeeft. In de onderhavige editie is een tekst soms aan een uitgave van Brandt ontleend omdat er geen handschrift bestaat; al deze data en zelfs de teksten zijn dus matig zeker. Een kras voorbeeld geeft het slot van 349, dat toevallig door Vondel's vertaling (Bijlage 349) integraal bewaard is. |