De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 1
(1976)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdEerste deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 636]
| |
268 Aenden Heere Ridder Hujghens.1 Mijn Heere,
2 Wel magh Juvenalis voor een vande meeste bitterheden zijner be-Ga naar eind2 3 nauwde eeuwe stellen 4 Augusto recitantes mense pöetas:Ga naar eind4 5 ende zeggen 6 tenet insanabile multosGa naar eind6 7 Dicendi cacoethe et in aegro corde senescit.
8 Hier heeft UEd. de ganse weder te schreeuwen aen 't oor dat opGa naar eind8 9 swaenezang bijkans te keurigh is. Evenwel, wel weet ick niet, wienGa naar eind9 10 ick het wijten wil: oft UEd. die mij den mondt opgebroken heeft,Ga naar eind10 11 oft eenen morbo chronico die bij buien boven komt, oft eenenGa naar eind11 12 quaele aen mijn been ende den hondsdaeghen, die daer dese rijm-Ga naar eind12 13 koorts hebben doen toeslaen. Immers dit sonnet heeft aende wereltGa naar eind13 14 willen wesen, ende UEd. t'hujs komen. Niettemin gemeene smartGa naar eind14 15 rust wel, zeitmen; waerom ick goedt gedacht heb den Heere WitzGa naar eind15 16 die nevens UE te doen draeghen. Dat meer is Zijn Ed. heefter nochGa naar eind16 17 een bij voor haere besondere reke. Mij dunkt ick sie UEd. mij hier-Ga naar eind17 18 op invallen met roepen dat sij haer poze, ten dien insien, te roer ge-Ga naar eind18 19 staen heeft: als haer mijn laeste aen boord quam. Ick bekent. DanGa naar eind19 20 UEd. gelieve te bekennen dat Hercules keur wist in 't strijden tegensGa naar eind20 21 twee teffens, oft tegens den eenen voor ende den anderen nae. Maer 22 dat ick mijn vrundschap betujghen moet, met luttel leedt doen, datGa naar eind22 23 overtujght mij mijn' armoede van lief doen aen UEd, 't welk mijGa naar eind23 24 liever waer als 't Gode geliefde, die haer 25 Mijn Heere, 26 in eere <ende> voorspoedt altijdt bewaere nae wensch, groeteGa naar eind26 27 ende eerbiedenis van
29 Ujt Amsterdam, den 7en 30 Sep. 1627. 30 UEd. 31 Verplichten dienstwen 32 P C Hóóft. | |
[pagina 637]
| |
Hooft zendt Huygens, die nog bij Grol verblijft, weer een sonnet: Aen den Spaniaerdt op 't verovren van Grol (LSt. I, 276). Hij verontschuldigt zich door zijn ‘rijmkoorts’ aan verschillende oorzaken toe te schrijven, verder door Jac. Wijtz in Huygens' smart, deze verzen te moeten lezen, te laten delen (d.w.z. door hem ook een afschrift te sturen). Nu is Wijtz' last nog zwaarder, daar hij twee sonnetten tegelijk ontvangt, terwijl Huygens er een gekregen had met 260 en een met deze. |
|