vertaling
Mijn brief van de 1ste zal de ontvangst bericht hebben van de uwe van de 30ste van de vorige maand, en dat ik hem terstond aan die heer gestuurd heb. Maar doordat hij uit de stad was, werd de brief teruggestuurd, zodat ik besloot, om geen tijd te verliezen, de voornaamste inhoud door een vertrouweling die lid van de Raad is, aan de voorzitter van de gedeputeerden te doen overbrengen, met een afschrift van een uittreksel van de brief van de Ambassadeur. Hij betoonde zich zeer genegen en verlangend de gelegenheid aan te grijpen. Zondag vervulde ik deze zelfde taak persoonlijk bij die andere heer toen die terug was, en ik gaf hem in overweging of hij geen raad wist om genoemde gedeputeerden het kort te doen maken met de een of andere algemene opdracht om aan deze zaak de hand te houden, wat een grote steun zou kunnen zijn, om er te onbuigzamer in te volharden. Maar hij kon dit voorstel niet waarderen, uit vrees, geloof ik, dat als de zaak in de Raad zou worden behandeld, de bijzonderheden van de terugroepingen zouden worden aangeroerd, wat niet gunstig zou zijn voordat de verkiezing van de magistraten heeft plaatsgehad. Ik geloof dat om dezelfde reden de opdrachten die uitgevoerd moeten worden, daar in de Statenvergadering en elders, ditmaal niet met zoveel vuur uitgevoerd zullen worden. Genoemde heer zei danook dat hij voorzag dat men deze onderhandeling wilde voortzetten zodat zij niet ten einde gebracht zou kunnen worden tijdens deze zitting van de Staten. Hetgeen ik u niet mocht verbergen opdat u het niet aan enige verkoeling van ijver zoudt wijten, voor de vurigheid waarvan ik insta, met de wens dat enkele resultaten zo goed konden beantwoorden aan de goede wil die ik ertoe bijdraag met het oog op het bijzondere karakter van deze kwestie en op hetgeen u verschuldigd is
Mijn Heer
Uw nederigste en toegenegen dienaar.
Amsterdam 6 januari 1627.
Doordat enige belangrijke personen ongenoemd blijven en doordat het verband met de magistraatsbenoemingen en de betekenis van afdoening tijdens deze zitting van de Staten niet blijken, is de brief duister. Aliunde wordt duidelijk, waarop de plannen afstuiten, namelijk op een algemeen verzet van contra-remonstrantse zijde, juist datgene waar Hooft bang voor was. Er ontstaat een beweging, die alle vonnissen en verboden tot ‘eeuwig edict’ verklaard wil zien. Typerend is dat Fred. van Losecaet (vgl. 250) Frederik Hendrik 23 januari 1627 bedankt omdat die hem in zijn ambten had willen herstellen, wat door verzet van anderen niet doorgegaan is.
De Staten van Holland vernieuwen in 1627 alle plakkaten tegen de remonstranten. In Amsterdam komt juist in dit jaar een kentering ten gunste van hen.