De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 1
(1976)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdEerste deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 573]
| |
243 Aen mijnen broeder Henrik C. Hóóft. In Indjen.1 Optimam corporis frater dilecte ac animi simul tuj sua sorte con- 2 tenti valetudinem mihi significarunt datae hoc eodem mense a 1625, 3 litterae tuae, eo nomine pergratae. Simultatem tibi susceptam adver- 4 sus concionatorem nauticum doleo, quamvis successus nonnihil me 5 soletur. Magis enim ex re tua existimo studia omnium vel infimae 6 conditionis etiam, modo bonis id artibus queas, tibi ut pares, me- 7 morque sis in eiusmodi contentionibus vincere inglorium atteri 8 sordidum esse. Risum tamen movit nobis repulsa impudentissimi 9 hominis senatoriam authoritatem ultrò ambientis. At vim virtu- 10 temque ingenij tuj, ut otio marcescere nolim, ita in conscribendis 11 epistolis ad socios externosve communi societatis bono exerceri et 12 gaudeo et hoc, atque diurna itineris stilo minus plebejo quam solet,Ga naar eind12 13 hactenus, componere te magis dignum arbitreris velim, quam 14 exagitando aut irritando mortalium genere offensionum tenacissi- 15 mo id tantum proficere ut securus esse possis illos spiritum ante 16 quam ultionem amissuros: Meque haec monere boni ut consulas 17 rogo. De obitu patris, et ut placidé excesserit <ipsis> Kalendis 18 Jan. hujus anni oportet jamdudum te rescivisse, et accepisse missa a 19 me carmina memoriae ejus dicata. Eadem tamen hisce adjungo, 20 cum potuerint praemissa, aut negligentia aut infortunio perijsse. 21 Mater frater sorores affinesque valetudine satis prosperà utuntur: 22 Illa tamen pro aetate. Quam si tibi opibus et honoribus cumulato 23 obtingat aliquando nosque simul revisere, gratias Deo Optimo 24 maximo quam maximas voveo, votique eius nos ut damnet precor 25 ex animo.
26 Amsterodami, iii Non. Sep. 27 Anni 1626. 27 Frater tibi addictisss 28 P C Hóóft.
vertaling
De goede gezondheid van uw lichaam, geliefde broeder, en tevens van uw geest met eigen lot tevreden heeft mij te verstaan gegeven uw brief gedateerd in deze zelfde maand in den jare 1625, uit dien hoofde zeer aangenaam. Die twist, waarmee ge u hebt ingelaten tegenover den scheepspredikant, betreur ik, hoewel de | |
[pagina 574]
| |
goede uitslag mij enigszins vertroost. Ik acht het immers meer in uw belang, dat ge u de genegenheid van allen, ook van zelfs den laagsten rang, verwerft, mits ge dit met goede middelen vermoogt, en dat ge indachtig zijt, dat in zulk soort woordenstrijd te zegevieren roemloos is, gepakt te worden smadelijk. Ons heeft echter doen lachen het échec van den onbeschaamden kerel, die zover ging te werven om autorisatie door den raad. Maar dat de kracht en kranigheid van uw talent, waarvan ik niet zou willen, dat ze in ledigheid verslapt, inderdaad in het schrijven van brieven aan compagnons en buitenwacht zich oefent tot gemeen welzijn der Compagnie, daarover verheug ik mij, en dat ge dit en het reisjournaal in een minder burgerlijken stijl dan het totnogtoe pleegt te gebeuren, vormgeeft, - ik zou wel willen, dat ge dit uzelf meer waardig oordeelt dan door het opdrijven of prikkelen van een mensenslag, dat krenkingen taai onthoudt, alleen dit uit te richten, dat ge verzekerd kunt zijn, dat zij eerder den levensadem dan kans om wraak te nemen zullen laten glippen; en dat ik je hierop attendeer, wel, ik vraag je, dat je dit goed opneemt. Over het overlijden van vader, en hoe vredig hij is heengegaan juist op 1 januari van dit jaar, behoort ge reeds lang te hebben vernomen en door mij toegezonden gekregen te hebben gedichten aan zijn nagedachtenis gewijd. Diezelfde gedichten echter voeg ik hierbij, daar het mogelijk is, dat de tevoren gezondene of door onachtzaamheid of per ongeluk verloren zijn geraakt. Moeder, broer, zusters en aangetrouwde familieleden verheugen zich in een vrij gunstige gezondheid, moeder evenwel gerekend haar leeftijd. Mocht het u ten deel vallen, met schatten en eerbewijzen overladen, eindelijk haar (en dan tevens ons) eens weder op te zoeken, dan doe ik aan den goeden groten God de gelofte van mijn grootst mogelijken dank, en ik bid van harte, dat Hij ons tot de inlossing van die gelofte verplichte.
Amsterdam, 3 sept. 1626.
Uw zeer toegedane broer, P.C. Hóóft.
Hendrick Cornelisz. Hooft, overleden te Batavia voor 16 september 1627, was de jongste broer van Pieter, in Orleans gepromoveerd, vurig remonstrant en bevriend met De Groot. Volgens Brandt bestonden er enkele gedichten van hem, ‘ooverblijfsels van zijn ooveraardigh vernuft’ (o.a. eer- en doodsgedichten voor Bredero, te vinden in zijn Werken (1890) II 328, 332, III 211, 212). Zeer Hooftiaans is de Spoore tot vergenoegdheid in J. Scheltema's Geschied- en letterkundige mengelwerken I, 2, 258, maar S. heeft daar ‘geringe veranderingen’ in aangebracht. Vgl. 188. |
|