De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 1
(1976)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdEerste deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 559]
| |
236 Illustri viro, saeculique ornamento D Hughoni Grotio.1 Nisi te eruditorum pariter et morum decus fortuna patriae invidis- 2 set, nescio an temperaturus mihi fuerim, quin abs te peterem, ut in 3 enitendo foetu hisce litteris comite obstetricis vice ad exemplumGa naar eind3 4 Socratis fungerere: Importunè quidem, parumque probè manu 5 attollendae Rejp. obstrictâ, ad ordinanda delirimenta mea usurus. 6 Nunc verò absoluto vulgatoque hoc opusculo cum frustrà emenda- 7 tionem aut suppressionem suasurus esses, intentum assiduè generis 8 humani commodis animum tuum, ejusdem oblatione morari piget 9 pudetque. Cuj enim sanae mentis religio non sit, triviali stilo ob- 10 strepere meditanti praeparationem ad Euangelium, apologiamGa naar eind10 11 Ordinum, aut Ius Pacis et belli, augustum opus? Nec alia occurrit 12 defensio, quam quod non sponte aut ingenio meo, sed impulsu 13 magni mihi authoris fratris tuj hoc ausus sim; simul reputans, penes 14 te fore arbitrium quatenus ejusdem lectioni vacare expedierit. De 15 veniâ itaque non despero. Quod beneficium si insuper lata vel seve- 16 rissima sententiâ de commissis erroribus, alias forsan mihi usuj 17 futurâ cumulare digneris, beaveris me; qui in observando te reve- 18 rendoque virtutes tuas, nemini non invitus cedam ullo in tempore; 19 precorque Deum Opt. Max. eas tandem ut patriae bonisque omni- 20 bus indulgeat. Vale.
21 Idibus Apr. M.D.C.XXVI.
vertaling
Indien u, sieraad der geleerden en tevens sieraad van levenswandel, het Geval niet aan het vaderland had misgund, zou ik misschien mij er niet van hebben onthouden, aan u te verzoeken, dat ge bij het ter wereld brengen van de pennevrucht, die dezen brief vergezelt, de rol van vroedvrouw naar het voorbeeld van Socrates zoudt vervullen om zo, onbeschaamd lastig weliswaar en weinig behoorlijk, een hand die tot verheffing van het gemenebest zich heeft verbonden, te gebruiken tot het in orde brengen van mijn ijlhoofdigheden. Daar ge echter thans, nu dit werkje is voltooid en onder de mensen gebracht, zonder gevolg een verbetering of achterhouden zoudt raden, gevoel ik spijt en schaamte, uw geest, aanhoudend in beslag genomen door de belangen van het menselijk geslacht, door de aanbieding van ditzelfde werkje op te houden. Wie immers, met gezond verstand bedeeld, zou geen gemoedsbezwaren gevoelen om | |
[pagina 560]
| |
in zijn alledaagsen stijl te overstemmen iemand die bepeinst een voorbereiding tot het Evangelie, een Verdediging der Staten of het Recht van Oorlog en Vrede, verheven werk? En geen ander verweer komt mij in den zin dan dat ik niet uit mezelf, uit eigen aandrift, maar op aanzetten van een voor mij gewichtig aanspoorder, uw broeder, dit heb gewaagd; tevens bedenkende, dat in uw handen de beslissing berust, inhoeverre het u schikken zal, voor de lezing ervan tijd te maken. Aan uw vergeving wanhoop ik derhalve niet. Als ge deze gunst bovendien nog gelieft te bekronen door een oordeel, al zij dit nog zo streng, te willen geven over begane misslagen, een oordeel, dat bij een andere gelegenheid mij misschien van nut zal zijn, zult ge mij met blijdschap vervullen, mij, die in de hoogachting van uw persoon en de verering van uw voortreffelijkheden, nooit voor iemand vrijwillig onderdoe, en ik bid den goeden en groten God, dat Hij deze eindelijk aan het vaderland en alle goede burgers genadig schenkt. Vaarwel.
13 april 1626.
Hooft stuurt Grotius zijn Henrik de Gróte met de gebruikelijke verontschuldigingen. De toezending geschiedt op aandringen van Hugo's broer Willem, vgl. 229. Hij vraagt om kritiek. |
|