De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 1
(1976)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdEerste deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 546]
| |
229 Eerentfesten, wijsen voorsienigen, hoochgeleerden, Heere Pijeter Hooft Drossaerd van Muijden jegenwoordich tot Amstelredamport
1 Mijn Heere
2 Dewijl UE mijne geringheijt verwaerdicht heeft metGa naar eind2 3 het vereeren eener uwer onsterfelijcker boecken, 4 soo wil ick, alle andere middelen ontbreeckende, om 5 mijne dancbaerheijt te bewaerheijden den tijd te bateGa naar eind5 6 nemen, ende besoecken of de spoedicheijt in het betoonenGa naar eind6 7 van dit kleijn gedeelte mijnes schuldigen plichts, bij 8 u effen gemoet sal konnen opwegen de uijtmuntendeGa naar eind8 9 erkentenisse van anderen, die UE. met aengename 10 ende tijdige dijensten grooter danck betoonen, ofte metGa naar eind10 11 opgepronckte cijerlijckheijt van woorden konstiger seggen 12 konnen. Soo rasch mij het boeck is behandichtGa naar eind12 13 heeft mij de nijeuws, ofte om beeter te seggen de leer- 14 gijericheijt aengeport mijn neus daer in te steecken, 15 waer uijt ick datelijck soo goeden lucht hebben becomen, 16 dat mij nijet daer van heeft konnen scheuren, voor 17 ick het heel doorloopen hadde, met voornemen om het 18 bij stade noch nader te doorsnuffelen. Mijn oordeelGa naar eind18 19 van U.E. werck te geven waer te vermeetel voor 20 mijne kleijnicheijt, ende als ick mij immers hijer inGa naar eind20 21 sonder beroep tot een keurmeester wilde maecken, 22 soude ick het lijever van, als bij UE., doen. EchterGa naar eind22 23 en kan ick nijet verswijgen dat het bij mij ende mijns 24 gelijcken met verwondering werd aengesijen, endeGa naar eind24 25 bij geleerder voor het grootste meesterstuck in 26 onse tale gelooft ende opgenomen, maer dat hetGa naar eind26 27 eerst bij onse achter-kints-kinderen te rechte sal 28 gewaerdeert werden. Veele zijnder die beeter 29 de krachten vande gezeenude woorden die ghij gebruijcktGa naar eind29 30 overwegen, de scherpsinnicheijt vande reedenen doortasten,Ga naar eind30 | |
[pagina 547]
| |
31 de defticheijt vande leerspreucken peijlen, de geheij- 32 menissen vanden staet opvorschen, den aerd ende gene-Ga naar eind32 33 gentheijt van luijden ende landen aldaer beschreven door- 34 gronden, ende de gevouglijcke beknoptheijt van hetGa naar eind34 35 geheele werck afmeeten konnen. Maer nijemantGa naar eind35 36 isser die UE. voor desen sijnen arbeijt ten dijenste 37 van onse landsluijden, ende tot verheffinge van onse 38 moederlijcke tael aangewent, ende int' bijsonder voor 39 de voors onverdijende mildadicheijt, in sijn gemoet 40 hoochlijcker is bedanckende 41 Mijn Heere, als
42 In S'gravenhage, 43 desen xven Martij 1626. 43 UE. bereijtwilligen t'uwen dijenste 44 Willem de Groot
Willem de Groot, 1597-1662, broer van Hugo, verdienstelijk advocaat in Den Haag, vooral bekend door zijn Inleijding tot de practijck van den Hove van Holland. Amsterdam 1656, herh. herdr., en Broeders gevangenisse. Dagboek enz., uitgegeven in 1842. Er zijn ook Latijnse en Nederlandse gedichten van hem bekend. Hij bedankt Hooft voor de toezending van Henrik de Gróte en prijst dit werk. |
|