De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 1
(1976)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdEerste deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 418]
| |
169 Aen den H.A. Bruining.1 Mijn Heere
2 Het schijnt dat de vrundschappen, welcker fondament geleidt is inGa naar eind2 3 de jonckheidt een tijdt die haer met fard noch artificie kan behelpen,Ga naar eind3 4 ende de gemoeden apparieert naer sijmpathie van haer naifve gene-Ga naar eind4 5 ghenheden, gestijft zijn met meer als gemeene confidentie. EndeGa naar eind5 6 van daer comt de mijne, die UE noch naest een wijle door haer sooGa naar eind6 7 rondtgaende gunst ende welgeaerde ae<n>minnigheit sulx heeftGa naar eind7 8 geanimeert dat ick mij vervorderen sal UE midden inde presse vanGa naar eind8 9 wichtighe affajren moejlijck te vallen met recommandatie vanGa naar eind9 10 eenighe mijne particuliere, tot voordering vande welcke de digni-Ga naar eind10 11 tejt van UE legatie aende Mt van Grootbrittanje grotelijx soude kun- 12 nen contribueren, Want al a 1617 door mijn cousin W J Hóóft koop- 13 man tot Londen op sijnen naem doch voor mijne rekeninge aen den 14 Heer van Schoonewal Ambassadeur ordinaris op interes ende eenGa naar eind14 15 sujvere obligatie gedaen zijnde de somme van £ 400 sterlinx, en hebGa naar eind15 16 daer van 't eerste jaer niet dan met moejte de renten, ende zedert 17 met alle doenlijck debvojr nocht hooftsom nocht interes konnen 18 bekomen: sulx entlijck genooddrukt ben geworden op seker bor-Ga naar eind18 19 gher tot Londen procuratie te passeren om door weghe van justitieGa naar eind19 20 het mijne te consequeren. 'T welck alhoewel ick houde dat mij nietGa naar eind20 21 en soude konnen ontstaen, soo had nochtans ongelijck liever doorGa naar eind21 22 gevoeghlijcke middelen tot redene te sien disponeren sijn Ed. die 23 voor alle exceptie niet anders allegueert als dat zij ten selven tijdeGa naar eind23 24 aen sijne Mt een groote somme pen waer onder de mijne souden 25 gesorteert hebben, op grooter interes gedaen ende daer van nochGa naar eind25 26 geen remboersement becomen heeft: Een pretext soo blaeuw endeGa naar eind26 27 frivool in mijn regard, dat het sichselven schaemt ende geen breederGa naar eind27 28 confutatie van doen heeft. Is daerom mijn vruntlijck versoeck datGa naar eind28 29 UE met sijne authoritejt ende mijn welgefondeerdt recht den voors 30 Heere inducerende tot betrachting van sijn eighen eere in 't voldoenGa naar eind30 31 van soo deughdelijcken schuldt, gelieve sich der ouwder vrund- 32 schap gedachtigh te bewijsen. Gelijck ick mij bewijsen sal deeserGa naar eind32 33 weldaedt soose mij gebeurt, ende in sulker veughen, dat UE mijGa naar eind33 34 onder de nombre der danckbaere ende erkentlijcke vrienden eenGa naar eind34 35 honorable plaets sal moghen toeschrijven. Ende op dit vertrouwenGa naar eind35 36 wenschende UE: een illustre wtcoomst van soo spectablen last, ge-Ga naar eind36 37 lijck ons belooven zijn sagacitejt ende sollertie, sal deselve,Ga naar eind37 | |
[pagina 419]
| |
38 E. etc, Gode den almoghenden bevelen, 39 thaerwaerts weldienstigh ende reverentelijck gebiedende 40 UE etc.
41 Vanden Hujse te Mujden den 42 iijen Feb a 1621.
Albertus Bruijningh, 1579-1648, notaris en secretaris te Enkhuizen, gedeputeerde ter Statenvergadering, vertrok 23 januari 1621 met François van Aerssen en enige anderen (vgl. 135, 168, 190) als extraordinaris ambassade der S.G. naar Jacobus I van Engeland. Hooft verzoekt hem, met een beroep op oude vriendschap - Bruijningh was Amsterdammer van geboorte - de invloed van zijn positie aan te wenden om Caron tot het nakomen van zijn verplichtingen te bewegen. Hij geeft een uiteenzetting van de gang van zaken en stelt in bedekte termen een beloning in het vooruitzicht. |
|