De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 1
(1976)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdEerste deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 284]
| |
103 Aenden Advocaet van Hollandt. Oldenbarnevelt.1 Edele gestrenge hooghgeleerde welwijse zeer voorsienighe Heer,
2 Ick gebiede mij op 't onderdaenighste aen UEd.
3 De stadt van Weesp wesende naer redene van haere cleenichejdtGa naar eind3 4 zedert eenighen tijdt herwaerds merkelijck gesegent met wel- 5 vaert; ende met aenwas van volcke in sulcker wijse dat burger- 6 meesteren ende regeerders der selve verstaen haeren PredicantGa naar eind6 7 voortsaen 't waerne[-] van sijnen dienst teGa naar eind7 8 lastigh te vallen ten zij men hem verlichte van 't besoecken 9 der crancken: soo heeft hij, nevens haerlieder voorschrijven aen-Ga naar eind9 10 de Heeren gecommitteerde Raeden, het mijne aen U.Ed. versocht 11 op hoope van aen haere Ed. Mogh. eenigh behulp tot onderhoudtGa naar eind11 12 van eenen sieckentrooster te verwerven. Waer in ick hem gaerne 13 te gevalle heb geweest als dien meer gematichthejds dan anderenGa naar eind13 14 hier ontrent wordt toevertrouwt ende te dier oorsaecke verschej- 15 den onwaerdicheden zijn toegedreven; gelijck hij mondeling bree-Ga naar eind15 16 der soude cunnen verclaeren. Bid oversulx UEDs geliefte zij aen 'tGa naar eind16 17 geene voorsejdt is de goede handt, ende mij ten besten te houden 18 dese moeijelijckheidt en steurnisse in haer gewichtighe becom-Ga naar eind18 19 meringe[-] de welcke 20 Edele etc. God almaghtigh gedijen laete ten gelucksaelighede deses 21 Vaederlands ende volnoeghen van UEd. dien ick met groter eer-Ga naar eind21 22 biedighejdt de handen kusse, mij wt alle vermoghen in haer jonste 23 bevelende.
Wt Amsterdam desen xiiijen Novemb 1616.
Hooft ondersteunt bij Oldenbarnevelt het verzoek van de predikant te Weesp om een ziekentrooster toegewezen te krijgen. Hij prijst de rekkelijke gezindheid van deze predikant in vergelijking met andere in zijn ambtsgebied. N.B. P. Tuynman (Bijdragen enz. blz. 52 met Aant. op blz. 102) onderzoekt de mogelijkheid van ‘zekere persoonlijke betrekking die ook uit hoofde der relatiën tusschen zijn vader en O. verre van onwaarschijnlijk mag heeten’, geopperd door J.W. Muller. Het verdient in dit verband aandacht, dat 59 en | |
[pagina 285]
| |
103 geen van beide dienstbrieven zijn, maar persoonlijke recommandaties, ‘voorschrijvens’. Ook 96 is, hoe formeel ook, een persoonlijke brief. |
|