| |
| |
| |
| |
Edelen Ghestrengen, Hoog-geleerden, Wel-wysen ende Voorzienighen Here
Mynen here Diedrick Bas, Ridder, Burgemeester ende Raadt der stadt Amsterdam.
Edele, gestrenge, hoog-geleerde, welwyse, zeer voorzienige here.
DE wijde wereld gewaaght van Belisarius Patricius, bet vermaart door onder dan door opgang, als dien de fortuin, uyt den triumphwaghen in d'uyterste armoede schoppende, van eenen geweldigen óversten eenen blinden bedelaar gemaackt hebbe; tot een der krachtigste blycken, van dat'er niet so onbestendigh ende tydeloos is als geleende mogenheit. Dese, van wegen des kaisars Iustinianus, inden oorlog der Gothen, Napels belegerende, kreeg kundschap, hoe sekere waterleiding van buiten ende van binnen gehecht was aande vesten, bestaande aldaar uyt een zelfwosse klip,
| |
| |
doorboordt pas om waters genoeg in te laten. Dit hol deed hy, om geen geluit te slaan, in't ronde uytschuuren, tot dat'er een ghewapend man door moght, ende schickte der, onder gunst van de muuren der waterleydinge, inder nacht vier hondert binnen, die, terwijl andere de vesten beladderen, een' poort opbraken, ende hem in stadt holpen. Doe die sachtsinnige Rene van Ajou, besigh met schilderen van een veldthoen, door gelatenheidt in onspoet, oft lust in sijn werck, sonder daar uyt te scheiden, de tyding ontfing van't verlies sijns koninckrijx Napels, was die stadt, van Alfonso van Arragon, door't selve open inghenomen, negen hondert vyftigh jaren na d'andere verovering. Wie is'er so vreemt, oft hy en roept hier: wat waar hem de kennis der historien waart geweest? Ende indien hy't naderhant vernomen heeft, welcke klaghten wanen wy dat de sijne geweest zijn, over opvoeders, die hem niet bet tot die letteren gehouden, over raadsluiden, die hem niet geweten hebben te waarschouwen voor so bederffelyck een versuim? Gewisselyck, als aan de historie noit ander voordeel vast gheweest ware, dan men'er hier mede doen kon, sy had sich gequeten. Maar alle exempelen en strecken so klaer een spieghel niet; ende is't, sonder wel evene overeenkoomst van omstandigheden, hachelyck daar op aan te gaan. Nochtans sullense een rechtschapen oordeel al dapper ten dienste staan: sulx oock, dat het nerghens meer heuls aan heeft in't bestellen van de saken der werelt, uytgeseit d'ervarenheit. Dese evenwel, al iße verkregen
| |
| |
door langduurige oeffening in eenen staat, die met de voortreffelyckste regeeringen doorgaands in voorvallen van ghewight te schiften heeft, valt hy verandering van orden ende ongesiene toevallen lichtlyck verlegen. Des heeftse 'thantreicken der historie van doen, de welcke, boven dien, in't stichten der zeden en huys-saken van geenen geringen raat en is. Ia sal zy misschien eenen die haar benaarstight, al op luttel nae brengen tot de bequaamheyt der geene, diemen in ervarenheit acht uytgeleert. Hier van soude Lucullus getuygen, die, in't stuck vanden oorlog, zijnde 'tkommerlijckste beleit van alle, het so verre gebraght heeft met betrachten der voorledene geschiedenißen, dat de son noit sege sagh van sulck eenen glans, als de geene, die hy op Tygranes bevocht. Des de ridder Brancaccio, out hopman, wyst den veltheer aen de ryckdommen der historie, om d'armoede der ervarenheidt te boeten met uytlesen der merckelyckste bedenckingen, op allerley geval van't loße lot der wapenen. Ende indienmen in een ding so driftig, so schielijck, so draaijende, dus veel aan de historie heeft, wat sal zy den man van state dienst doen in saken die den tret gaan, ende overleg lyden? Doch behoeft de geen, dien hare behulpsaamheyt strecken sal, wel ten genoegen aan eene middelbare belesenheit in't gemeen, ende met sekeren eenen of anderen schrijver sulx syne verkeering te maken, dat de stof aan hem beklyve, als oft hy daar self door heen gegaan waar. Want verloren is't menighte van geschiedenißen van buiten gekent, ende sich aan
| |
| |
enckele uytkoomsten vergaapt. Also hebben, mijns oordeels, die grote oordeelen geoordeelt, de welke, schaffende den verstande spys, niet soo veel als't swelghen kon om te swellen, maar verduwen om te groeijen, sich by de kraften der selve soo treffelyck bevonden hebben. Also heeft Alexander de dichten van Homerus, zijnde inder daad historie met poëetsche sieraden verbloemt. Scipio de lessen van Xenophon, Brutus de schriften van Polybius, paus Clement de sevende die van Tacitus, kaisar Karel de vijfde de gedenckenissen van Commines, de maarschalck Pietro Strozzi die van Caesar inghenomen, ende ghëeigent het voedsel der voorsienigheydt, daar sy vol van zyn. Alsoo heeft t' onsen tijde koning Henrik de grote doen blycken, hoe hem in de kraft sijner jaren te stade quam, 't gheen zyne jonckheidt, door't vertolcken uyt den Latyne in't François, den selven Caesar had afghesoghen. Voor al dient'er in ghetast, ende niet overghelopen, soo men grondt raken sal van schryvers, die, gheenen lust nemende in platte schildery, hun werck diepen met schaduwen, quansuïs leeghbaarlyck aanroerende gheheimenißen, die zy in de oren byten den gheenen die der hebben om te horen. Oorsaack, herkoomst, toelegh, achterdocht, gheneghenheidt, gheleghenheidt, wegh, wyze, reden en raadt reppen, zyn leeringen voor de gheene die goede lucht hebben, oft hun vernuft, met vlyt, te bate komen. Maar onder schryvers van ghelycke deughd worden ons boven al bevolen, die uytgeven 'tgeen sich naast
| |
| |
aan onsen tydt heeft toeghedraghen. De waarom is, dat de ghelyckaardigheidt tußchen die ende de dagelycksche handelingen behendighst onderwyst, hoe dese op 't ghevoeghlyckst te slyten staan. Dit insien heeft myne ledighe uuren bekoort, om sich te koste te legghen, aan't leven van den voorschreven Henrik den Groten, ende zyn bedrijf, uyt verscheide schriften opghesocht, in kort Hollandtsch te vervaten; op hope dat de nadruck van soo treffelycke dinghen ten deele sal opweghen, het gheen dat myn vermoghen te licht valt. Gunst nocht ongunst is my, in't besonder, van dien koning bejeghent. Indien ick elders sijnen lof wat lustigher ophaal, 'tmoght zyn dat my ghedreven hebbe de gemeene sucht onses vaderlants, 't zyner Majesteyt onsterffelycker ghedachteniße, 'twelck haar toedoen, in't oprechten van desen staat, soo hoghe is settende: ende ick, sonder des ghewaar te worden, vervallen zy in danckbaarheidt voor de quijtschelding harer weldaden, die ons verplight tot eeuwighe erkentenis. Namelyck, de naaste eer aan't betalen, is belyden wat, ende wien men schuldigh is. Om dese reden hebben vele deftighe personen op het aanschijn van uytgegeve boecken getekent de namen der geene, waar in zy grotelyx waren gehouden; ende ick, volghende 'tspoor der selve, uwer Ed. dit werck willen toeschryven, om by mangel van vergeldinghe, te verkundighen de gunsten en vrundtschappen, my van haar als t'huis gesonden, sommighe eerse verwacht, ja versocht waren. Het en heeft V. Ed. niet
| |
| |
verdroten, in't drockste der besigheden van state, ende hare wightige ambassade aen de konincklycke Majesteyt van groot Britanjen, uyt te breken, om my ende myne besondere saken te draghen, met die sorghvuldigheidt daar landt en luyden op rusten. Ghelycke goetwilligheidt is myn toeverlaat dat het ghemoedt uwer Ed. sal nyghen, om 't gheen ick haar hier opdraagh als aanghenaam aan te nemen, ende in ghenade de ghebreken, soo wel die my de kinderliefd verberght in dese myne gheboorte, als die ick sie, ende niet en sie te beteren, wesende mißchien de minste menighte niet. Datmen oock niet alleenlyck magh, maar moet missen, weet V. Ed. de welcke
Edele, gestrenge, hooggeleerde, welwyze, zeer voorzienige here,
ick, nevens schuldige eerbiedenis, God bid in eere ende voorspoet altyt te bewaren, ende in hare goede gunste
Uw. Ed.
Verplighten dienstwillighen
P. C. Hóóft.
|
|