Granida
(1998)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
vs. 1-4
| |
[pagina 33]
| |
Eerste deelGa naar margenoot+Het vinnich stralen van de SonGa naar margenoot1
Ontschuil ick in 't bosschage;
Indien dit bosje clappen con,Ga naar margenoot3
Wat melde 't al vryage!Ga naar margenoot4
5[regelnummer]
Vryage? Neen. Vryage? Jae,
Vryage sonder menen;
Van hondert harders (ist niet schae?)
Vindtm'erGa naar voetnoot*2 getrouw niet eenen.Ga naar margenoot7-8
Een wullepsch knaepjen altijt stuirtGa naar margenoot9
10[regelnummer]
Nae nieuwe lust sijn sinnen:Ga naar margenoot9-10
Niet langer als het weygeren duirt,
Niet langer duirt het minnen.Ga naar voetnoot*3
Mijn hartje treckt mij wel soo seer,
Soo seer, dorst ick het wagen?
15[regelnummer]
Maer neen, ick waeg' het nemmermeer,
Haer minnen sijn maer vlaegen.Ga naar margenoot16
Maer vlaegen, die t'hans overgaen,Ga naar margenoot17
En op een ander vallen;
Nochtans, ick sie mijn vryer aen
20[regelnummer]
Voor trouste van haer allen.Ga naar margenoot19-20
Maer oft 't u miste domme maeght,Ga naar margenoot21
Ghy siet hem niet van binnen,
Dan 't schijnt wel: die geen rust en waeght,
Can qualijck lust gewinnen.Ga naar margenoot23-24
| |
[pagina 34]
| |
25[regelnummer]
Oft ick hem oock lichtvaerdich von,
En 't bleef in dit bosschage,
Indien dit bosje clappen con,
Wat melde't al boelage!Ga naar margenoot28Ga naar voetnoot*4
dorilea, daifilo
dorilea
Daer is hij. Och hoe ben ick inde saeck beladen!Ga naar margenoot29
30[regelnummer]
Best dat ick mij versteeck onder de bruine bladen,
In 't diepste van het bosch, al eer dat hij mij siet.
Best is het, best ist. Jae, maer vondt hij mij dan niet?Ga naar margenoot32
Weet ick wel wat ick wil? Ick ben vervaert voor 't minnen,
Ontschuil mijn lief, en vrees dat hij mij niet sal vinnen.Ga naar voetnoot*5
35[regelnummer]
Neen, beter blijfdij hier dan of ghij verder gingt,Ga naar margenoot35
Hier comt hij doch voorbij; maer luister wat hij singt.Ga naar margenoot36
daifilo
Ga naar voetnoot*6Die geboden dienst versmaet,Ga naar margenoot37
Wenscht'er wel om als 't is te laet.
Windeken daer het bosch af drilt,
40[regelnummer]
Weest mijn brack doet op het wiltGa naar margenoot39-40
Dat ick jage,Ga naar margenoot41
Spreyt de hagen,
En de telgen van elckaêr,Ga naar margenoot42-43
Mogelijck schuilt mijn NympheGa naar voetnoot*7 daer.
| |
[pagina 35]
| |
vs. 39-44
| |
[pagina 36]
| |
45[regelnummer]
Nymphe, soo ras als ghy vermoedt,
Dat mijn gang tot uwaerts spoedt,
Loopt ghij schuilen,
Inde cuilen,Ga naar margenoot48
En het diepste van het woudt,
50[regelnummer]
Daer ghij met reên vervaert sijn soudt.Ga naar margenoot50
Vreesdij niet dat de Satyrs,Ga naar voetnoot*8 daerGa naar margenoot51
U eens mochten nemen waer,
En beknellen,
'T sijn gesellen,
55[regelnummer]
Die wel nemen t'uwer spijt
'T geen daer een harder lang om vrijt.Ga naar margenoot54-56
Sonder te dencken, dat in 't cruidtGa naar margenoot57
Dickwils slangen gladt van huidt
Sijn verholen,
60[regelnummer]
Loopt ghij dolen,
Maer nochtans hoe seer ghij vliedt,Ga naar margenoot61
Dat ghij mijn haet, en dunckt mij niet.Ga naar margenoot62
Want doe wij laest van 's avonts laetGa naar margenoot63
Songen tot den dageraedt,
65[regelnummer]
Met elckander,
En uit d'ander,Ga naar margenoot66
Tot den dans ick u verkoos,
Bloosden uw wangen als een roos.
Mompelen hoord' ick op dat pas,Ga naar margenoot69
70[regelnummer]
Dat dat geen quaet teken was,
En wanneer,, jck
Heel begeerlijck
Kussen quam uw mondtjen teer,
Repten uw lipjes, docht me, weêr.Ga naar margenoot74
| |
[pagina 37]
| |
75[regelnummer]
'T weigeren, en d'afkeericheit
Voecht soo wel niet, alsmen seyt
Voor de vrouwen,Ga naar margenoot75-77
'T can haer rouwen,Ga naar margenoot78
Die geboden dienst versmaedt,Ga naar margenoot79
80[regelnummer]
Wenschter wel om als 't is te laet.Ga naar voetnoot*9
Sus, sus, wat of ick daer mach hooren
Ritselen inde hagedooren?
Is sij 't, sij sal mij niet ontvlien.
Neen, Dorilea al gesien,
85[regelnummer]
Nu suldij hier met geen een kusjen óf,, raken.Ga naar margenoot85
dorilea
Daifilo seg ick, ghy sult het te gróf,, maken.
Daifilo, laet mij staen.
Daifilo, laet mij gaen.
daifilo
Maer Dorilea, moochdij soo afkerich,, sijnGa naar margenoot89
90[regelnummer]
Van 't geen daer alle menschen nae begerich,, sijn?
En vlieden stuirs van sin?Ga naar margenoot91
dorilea
Wat doch?Ga naar margenoot92
daifilo
De soete min.
dorilea
Ghij noemt het soete min, en segt dat gene lieden
Behalven ick alleen, de soete minne vlieden,
95[regelnummer]
Voort hoor ick van de min soo veel quaets, dat ick gruw,Ga naar margenoot95
Van yder een, en die geloof ick bet als u.Ga naar margenoot96
Dus Daifilo, van nu,Ga naar margenoot97
Laet mij voortaen te vreden.Ga naar margenoot98
| |
[pagina 38]
| |
daifilo
Ach suldij dan dus schuwGa naar voetnoot*10
100[regelnummer]
Uw groene jeucht besteden?Ga naar margenoot100
Dees teder schoone leden
En sijn u niet gegunt,
Dat ghijse sonder vrundt
Afgunstich soudt verslijten,Ga naar margenoot104
105[regelnummer]
En eens te laet becrijten,Ga naar margenoot105
Dat ghij, om niemandt jonst, of wellust te doen aen,
Versuimelijcken hebt u selfs te cort gedaen.Ga naar margenoot106-7
Wilt rekeninge makenGa naar margenoot108
Dat dese rose-kaken,Ga naar margenoot109
110[regelnummer]
En dese lippen varsch,Ga naar margenoot110
Die gloeyen als een kars,Ga naar margenoot111
Die nu een yder wenscht te kussen en te stroocken,Ga naar margenoot112
Sullen van ouderdoom verwelcken, en verschroocken.Ga naar margenoot113
Dit effen voorhooft net
115[regelnummer]
De diepe rimpels met
ter tijt sullen ontslechten;Ga naar margenoot114-16
En dees welige vlechten,
Die met veel strickjens gail, soo dertel sijn vertuit,Ga naar margenoot118
Sullen haer gouden rock allensgens trecken uit;Ga naar margenoot119
120[regelnummer]
En 't geen ghij voor fijn goudt mogelijck hielt voor desen,
Suldij bevinden maer silver vergult te wesen.
Dees wacker oogen blij,Ga naar margenoot122
Verleeren sullen sij
Haer lodderlijcke treken,Ga naar margenoot124
125[regelnummer]
Die soo veel brandts ontsteken.
Dees vlugge gauwicheit,
Daer grijse' aelwaricheit
Gaet sonder reên op gnorten,
Dien zal den ouderdoom
130[regelnummer]
Die 't al maeckt suf, en loom,
Sijn vleugels dapper corten.Ga naar margenoot126-131Ga naar voetnoot*11
Dan compt onnut berouw, als betrens tijt ontbreeckt.Ga naar margenoot132
| |
[pagina 39]
| |
dorilea
Daifilo' ick weet niet van wiens schoonheit dat ghij spreeckt.
Nae dat ick can bevijnenGa naar margenoot134
135[regelnummer]
En ist niet vanden mijnen,
Want onlangs heb ick dien
Inde fontein gesien;
En 't beelt in't water stil mij op dat pas verschenen,Ga naar margenoot138
Quam met uw seggen niet al te wel overeenen.Ga naar voetnoot*12
140[regelnummer]
Maer siedij 't groene woudt, hoe lustich dat het staet,Ga naar margenoot140
Hoordij de vogeltjens die voor den dageraet
Danckbaerder sijnd' als d'onvernoechelijcke menschen,Ga naar margenoot142
De wellecome Son met sang goemorgen wenschen.
Siedij dees heuvels blondt, en het begraesde dal
145[regelnummer]
Met bloempjes veelerly gemarmort overal,Ga naar margenoot145
'T wellustige banket van de ruischende bijen?
Hoe vrolijck lacht het al in dese somer-tijen!
Maer als de guiren herfst comt met sijn buyen aenGa naar margenoot148
Sal desen dingen al haer vrolijckheit vergaen,
150[regelnummer]
En dees bloeyende jeucht des werelts, sal verkeeren
In dorren ouderdoom, en haer cieraet ontbeeren.
Nochtans indien dat al
De bouwliên spanden t'samen,Ga naar margenoot153
En met een groot geschal,
155[regelnummer]
De goden bidden quamenGa naar margenoot155
Dat donder, blixem, windt, en hagels groot geweldt
Mocht comen metter ijl vrijbuiten over 't veldt,
Beroven d'Aerde van haer gespickelde rocken,
De bergen van haer cruin, de boomen van haer locken,Ga naar margenoot159
160[regelnummer]
Om dieswil, dat doch eens d'aenstaende winter wreedtGa naar margenoot160
Het Aertrijck plagen zou met diergelijcken leedt;
Soudij niet seggen, 't was haer nutter dat sij badenGa naar margenoot162
Om redelijck verstandt?Ga naar voetnoot*13
daifilo
Jae, trouwen.Ga naar margenoot163
| |
[pagina 40]
| |
dorilea
Soudij radenGa naar margenoot163Ga naar voetnoot*14
Dat ick door Min, een buy met sonneschijn vermomt,
165[regelnummer]
Die lichtelijck vernielt wie dat sij overcomt,
Dan crencken sou mijn jeucht, om dieswil dat de jaeren
Dese schoonheden mijn (genomen datse warenGa naar margenoot167
Gelijck als ghijse maeckt) mij souden maken quijt?
Soud' ick de schae des tijts gaen soecken voor den tijdt?Ga naar margenoot169Ga naar voetnoot*15
daifilo
170[regelnummer]
Dit doedij vast, want ick, o Dorilea, rekenGa naar margenoot170
De lelijckheit soo goedt als schoonheit onbekeken;
En al bekeken, onbelonckt; en al belonckt
Noch ongenoten van den minnaer dien sij' ontfonckt.Ga naar margenoot170-3Ga naar voetnoot*16
Wat's jeuchde sonder min vol onbeweechde coutheit
175[regelnummer]
Doch beter als versufte' en stijf bevrosen outheit?
En dat de soete min van u beschuldicht wortGa naar margenoot176
Als die de schoonheit crenckt, daer doedij hem te cort:
Want noyt en sachmen hem het suivere besmetten,
Maer wel recht anders, 't geen dat saluw was, blanketten,Ga naar margenoot179
180[regelnummer]
En leggen blosend root op tedre wangen bleeck,
En 't hayr vergulden, dat te vooren vael geleeck:Ga naar margenoot181
En geene sachmen oyt, het geen dat sij beminden,
Lelijker dan het was, maer wel veel schoonder vinden.Ga naar margenoot182-3Ga naar voetnoot*17
Maer, segdij, yder eenGa naar margenoot184
185[regelnummer]
Beclaecht hem met geween,Ga naar margenoot185
Over de min vol swaerheit?
Sij spreken buiten waerheit;
Al wort de min bescheldt,
'T is onmin die haer quelt,Ga naar margenoot189
| |
[pagina 41]
| |
190[regelnummer]
Onmin van lief vercoren;Ga naar margenoot190
Want quam haer min te vooren
Van haer bemindes sij,Ga naar margenoot191-2
Sij wierden 't eens met mij,
En souden ras bekennen
195[regelnummer]
Dat minne niet can schennen,
Maer dat gebreck van min alleen den minnaer crenckt,
Die minnes honich soet met bitt're galle mengt.Ga naar margenoot196-7
Dus Dorilea, denckt
Dat min van beyde sijen,Ga naar margenoot199
200[regelnummer]
Niet anders voort en brengt
Als wellust en verblijen.Ga naar voetnoot*18
Daerom in dese tijen,Ga naar margenoot202
Schijnt dat de werelt dus blijgeestich opgepronckt
In 't harte min gevoelt, en t'eenemael verjongt.
205[regelnummer]
Den Hemel schijnt verlieft; de visschen in de stroomen,Ga naar voetnoot*19
De dieren in het cruidt, 'tgevogelt inde bomen,Ga naar margenoot206
De Nymphen in het bosch natuiren van de min.Ga naar margenoot207
Dat vogeltjen, dat nu vliecht uit den dennen, in
Den boeckeboom, en schijnt onmoglijck om vermacken,Ga naar margenoot209
210[regelnummer]
Dan uit den boeckeboom weer inde myrte-tacken,Ga naar margenoot208-10
En hippelt quelende soo licht, soo wilt, soo wuft,
Waer 't van Natuir begaeft met menschelijck vernuft,Ga naar margenoot212
Het soud seggen: ‘Ick brand van min - ick brand van minnen’,
Tjilpende door het woudt; maer wel brandt het van binnen,
215[regelnummer]
En singt in sijne tael op lieffelijcke maet,
Dat het sijn soete lief, sijn lieve lust verstaet.
En luister, juist of sij 't om u te leeren dede,
Antwoort sijn lieve lust: ‘Van minnen brand ick mede.’
De min het al verwint,
220[regelnummer]
Hemel en aerde mindt,
Sal Dorileas siel mins crachten groot van waerdenGa naar margenoot221
Alleene wederstaen, in hemel, en op aerden?Ga naar margenoot222
Neen; want een yder mensch wort van de min geraeckt,
En diese jong ontgaet, bejaert sijn crachten smaeckt:Ga naar margenoot224
225[regelnummer]
De minne wil doch eens doen blijcken in ons harten
Hoe veel dat hij vermach: dus vreest hem vrij te tarten,Ga naar margenoot226
| |
[pagina 42]
| |
En weet dat grooter smart noyt yemand overquam,
Als jeuckering van min in oude leden stram.
Het jonck hart, dat hij quetst, geneest de minne weder,Ga naar margenoot229
230[regelnummer]
En hoop hellept het op als 't leyt van pijne neder:Ga naar margenoot230
Maer d'oude minnaer is geplaecht met dobble rouw,
Die willend niet en mach, en mogend niet en wouw.Ga naar margenoot232Ga naar voetnoot*20
Drooch hout ontsteken, brandt feller als groene spruiten.Ga naar margenoot233
dorilea
Ghij ander vryers kent dees praetjens al van buiten,Ga naar margenoot234
235[regelnummer]
En brengt'er veel in't net;Ga naar margenoot235
Maer ick heb wel gelet
Op 't geene dat ghij seyde
Dat als de Min van beyde
De sijden is geplant,
240[regelnummer]
Soo valt het soete brandt.Ga naar margenoot240
Oft ick dat schoon toestonde,Ga naar margenoot241
Verclaert mij, met wat vonde
Soud' ick doch kennen mij
Versekeren, dat dij
245[regelnummer]
De vlammen 't harte blaecken,
Die ghij mij diets wilt maecken.Ga naar margenoot242-6
Of als dat al soo was,
Dat ghij niet soudt, soo rasGa naar margenoot248
Ghij weermins jonst mocht voelen,Ga naar margenoot249
250[regelnummer]
Verkeeren, of verkoelen?Ga naar margenoot250
Gelijck wij vrouwen slechtGa naar margenoot251
Vaeck worden uitgerecht,Ga naar margenoot252
Dewijl geveinsde Min, en lichte wispeltuiricheit
Ons troonen met het soet, en loonen met de suiricheit.Ga naar margenoot254Ga naar voetnoot*21
| |
[pagina 43]
| |
daifilo, granida, dorilea
daifilo
255[regelnummer]
Nymphe, maer.Ga naar voetnoot*22
granida
Schoone nymph',Ga naar voetnoot*23 en hebdij niet gesien
Met breydeloose ren, hier eenige edelliênGa naar margenoot256
Vervolgen een wildt swijn? Weet ghij niet of sij 't vingen?
Of werwaerts reên sij op?Ga naar margenoot258
daifilo
Jagers, noch hovelingen
En hebben wij gesien, maer wel gehoort gerucht:
260[regelnummer]
Dan 't scheen soo ver van hier te wesen dat ick ducht,
Edele maecht, ghij sult haer swaerlijck rijden inne;Ga naar margenoot261
Sijdij een aertsche maecht, en anders geen Godinne,Ga naar margenoot262
Uw aenschijn noch uw stem geensins de menschen slacht.Ga naar margenoot263
granida
Soo grooten eer voorwaer ick mij niet waerdich acht.
265[regelnummer]
Ick ben Granida', indient u liên bekent is, hoemen -Ga naar margenoot265
Ten hove' hoort de Princes, des Coninx dochter, noemen.
Dewijl 's geselschaps spoor u niet en is bekent,
Soo bid ick, wijst mij doch waer dat ick hier ontrent
Om 's heten middachs brandt een weynich te verfresschen,
270[regelnummer]
Uit coele beeck, of bron, mijn drooge dorst mach lesschen,
Dat CeresGa naar voetnoot*24 uw gewas, en PanGa naar voetnoot*25 uw vee behoe.
daifilo
Het bidden laet voor ons, 't gebieden comt u toe,
Alderheuste Princes, siet hier om u t'ontladen:Ga naar margenoot273Ga naar voetnoot*26
Diana,Ga naar voetnoot*27 moegejaecht, en soude nietversmaden
| |
[pagina 44]
| |
275[regelnummer]
Dees suivere fonteyns cristallinige vloedt.
Al sijn wij harders slecht, eenvoudich opgevoedt,Ga naar margenoot276
Noch onse sorgen laech, door hoger vlucht te kiesen,
Ons aengeboren bosch uit haer gesicht verliesen:Ga naar margenoot277-8
Wij weten lijckewel dat wij dees groene laen,Ga naar margenoot279
280[regelnummer]
Dat wij de schaduw coel van dees dienstige blaên,
Dees vrolijcke heuvels, dit heldere waters vlieten,
En al ons levens lust van 's Coninx handt genieten.
'T en waer die 't wijsselijck al te versorgen wist,
'T verwoeste metter haest, door verquistende twist.Ga naar margenoot283-4
285[regelnummer]
'T is hij, die de begeerten van sijn ondersaten
Maticht bescheydelijck in soo verscheijden maten,Ga naar margenoot286
Dat niemandts minders list sijn meerder yet ontruck, -
Dat niemandts meerders macht sijn minder en verdruck.
'T is hij die sorge draecht alleene voor ons allen,
290[regelnummer]
Dat vreemdelingen wreedt ons niet en o
Met vernielende crijch en schennen in een uur
De dracht van menich jaer door 't yser en het vuyr.Ga naar margenoot292
Danckbaer behoortmen voor een aertschen Godt te eeren
Dien 't lust, om anders lust, sijn eygen lust t'ontbeeren:Ga naar margenoot294
295[regelnummer]
Maer ons eerbieden is te laech nae sijn waerdij.Ga naar margenoot295
granida
Beleefden harder, noyt eenige wijnen mij
Boven den frisschen dauw van dees fonteyn gevielen.
Ach geluckige rust van licht-vernoechde sielen,Ga naar margenoot298
Die nijt noch spijt des hoofs versteurt haer soete vree!Ga naar margenoot299
300[regelnummer]
Wiens sorgen wijder niet en weyden dan haer vee.
De lusten daer sich 't hof met moeyten om beslommert,
Werpt u nature toe en is voor u becommert.Ga naar margenoot301-2
Ghij treckt door honger, en door dorst uit dranck, en spijs,
De lust van 't hof gelockt door soo veel leckernijs;
305[regelnummer]
Het hof door drincken dorst, en honger soeckt door 't eeten
En jaecht de lusten voor, u sijnse toegesmeten;
'T lustsoeckend hof ontvliên de lusten daer 't om slóóft;
Ghij vollicht de natuir, wij sien haer over 't hóóft.Ga naar margenoot303-8Ga naar voetnoot*28
| |
[pagina 45]
| |
Eer sal dit lichaem in een duister graf vernachtenGa naar margenoot309
310[regelnummer]
Beleefden harder, als mij gaen uit de gedachtenGa naar margenoot310
Uw weltepasse dienst, en of 't gebeurden, dat -
Mijn hulp u nut mocht sijn in 't hof, of inde stadt,
Vertrout, dat mij geen saeck soo wichtich sal verletten,Ga naar margenoot313
Of ick en salse' om u wel aen een sijde setten.
315[regelnummer]
Nu voecht mij wederom te keren daer ick acht
Dat mij 't geselschap van mijn staetdochters verwacht,Ga naar margenoot316
Welck ick gebood, van haer vermoeyde tellen,Ga naar voetnoot*29 neder
Te sitten in het gras, tot dat ick keerden weder;
Dewijl mij niemandt van haer allen volgen mocht,Ga naar margenoot319
320[regelnummer]
En mij de lust des jachts niet te versuimen docht.Ga naar margenoot320
Den hemel die bedauw uw jaren menich-vuldich
Met geduirige rust.Ga naar margenoot322
daifilo
Wij sijn 't u alle schuldich,
Alwaerdige Princes. Helas! hoe leedt is mij
Dat ons vermogen min als ons begeerte sij!
325[regelnummer]
Den hemel wil uw staet in eeuwicheit behouwen.Ga naar margenoot325
granida
Vaert eeuwelijcken wel.
daifilo
Is onder d'aertsche vrouwen
Dan een, die waerdich is dat om haer dienst alleen
Al d'ander men versweer?Ga naar margenoot328
dorilea
Hoe coel gaet hij daer heen
Sonder dat hij van mij sijn afscheidt heeft genomen!
330[regelnummer]
Best volge ick hem, en sie wat hem mach overcomen.
granidaGa naar voetnoot*30
Hoe vrolijck is de geen die danckbaerlijcken leeft
| |
[pagina 46]
| |
Bij d'ondanckbare mensch die geen vernoeging heeft!Ga naar margenoot332
Dees harder toont meer dancks voor not van bosch, en boomen,Ga naar margenoot333
Dan menich eelman voor geschoncken vorstendoomen,
335[regelnummer]
Die vaeck sijn Prince danckt met oproer oft verraet,Ga naar margenoot335
En acht maer elcke staet, een trap tot hoger staet.Ga naar margenoot336
Met welckeen ijver comt mij dees sijn dienste bieden?Ga naar margenoot337
Al de dienstwillicheit geveinst der edellieden
Is mij soo veel niet waert; want dese die betoont
340[regelnummer]
Sijn heusheit, niet uit hoop van die te sien beloont:Ga naar margenoot340
Ten hoof, op hoop van loon, is 't aenschijn vol genegenheit,Ga naar margenoot341
Maer het onheus gemoet vol onwillige tegenheit.Ga naar margenoot342
Ghij, grootsche Princen,Ga naar voetnoot*31 die door uw uitheemsche pracht
Verwondring soeckt bij 't volck, om van het hooch geslacht
345[regelnummer]
Der Goden afgedaelt te schijnen, uw cieraeden,
Uw scepters, croonen, en uw purpere gewaden
En maken u niet soo grootachtbaer aengesien,Ga naar margenoot347
Als de natuire maeckt een laech-geboren, dien -
'T haer lust, om lieffelijck de werelt te verbasen,
350[regelnummer]
Een eedel geest in't hart en in't gesicht te blasen:Ga naar margenoot348-50
En cieren het aenschijn vol vrolijckheden soet
Met defticheit gemengt, van hoofde tot de voetGa naar margenoot351-2
Besprengend' overal de welgemaeckte leden
Met goddelijcker glans als princelijcke cleden.
355[regelnummer]
Gelijck d'eerwaerde Son is bij ons aertsche vuyr,
Sulx is bij d'arme kunst, de kunst-rijcke natuyr.
Wat handt heeft oyt haer soo vernuftich mercken latenGa naar margenoot357
Dat sij, bootseerende de conincklijcke vaten,Ga naar margenoot358
Vormde 't gewrochte goudt in aerdiger manier,Ga naar margenoot359
360[regelnummer]
Als de natuir den sculp, daer ick uit dronck alhier?
Dan 't hof en siet niet schoons in dingen licht-vercregen,Ga naar voetnoot*32
Natuirs geboden dienst is het onwaert en tegen;
Maer ghij, eenvoudich volck, ontfangt haer gaven rijck
Met open armen, en gebruicktse danckbaerlijck.
| |
[pagina 47]
| |
vs. 365-368
| |
[pagina 48]
| |
365[regelnummer]
Ghij lodderlijcke Nymphen soet,Ga naar margenoot365
Die nauwelijx een rosen-hoedt
Om gouwen croon soudt geven,Ga naar margenoot366-7
Hoe wel lust u uw leven!
Uw lusten is u als een wet,Ga naar margenoot369
370[regelnummer]
Uw loncken is een tij-geset,Ga naar voetnoot*34
Uw couten is vryage,Ga naar margenoot371
Uw minnen is boelage.Ga naar margenoot372
De schaduw die de cuilen heelt,Ga naar margenoot373
Waerin ghij uw genoechjens steelt,
375[regelnummer]
En soudt ghij niet verwinssen,Ga naar margenoot375
Om schaduw-throons van Prinssen.Ga naar margenoot376
Wanneer ghij aen de reye gaet,Ga naar margenoot377
En dat het schalcke lietjen raedtGa naar margenoot378
Het diepst van uw gepeinsen,
380[regelnummer]
Hoe qualijck cundt ghij veynsen!Ga naar margenoot380
Maer soo 't uw lief niet beter can,Ga naar margenoot381
En toont u dat sijn harte, van -
Uw hartjen is gedreven,
Wat isser om te geven?Ga naar margenoot384
385[regelnummer]
Soo ruilden ghij dat deuntjen niet
Om avondt-spel, of morge-liedt,Ga naar margenoot386
Dat, voor princessen deuren,
Haer dunne slaep comt steuren.
| |
[pagina 49]
| |
Een appel, die met jonste grootGa naar margenoot389
390[regelnummer]
Uw boeltje werrept in uw schoot,Ga naar margenoot390Ga naar voetnoot*35
Daer om soudt ghij versmaden
'S hofs tafel-overdaden.
Als van uw lief gemeldet wert,Ga naar margenoot393
Sijn t'uwaerts overgeven hart,
395[regelnummer]
Soo sijt ghij bet te vreden,Ga naar margenoot395
Als prinssen aengebeden.Ga naar margenoot396
'T eenvoudich leven haylich,, leidtGa naar margenoot397
Ghyliên in vreed' en vaylicheit,
Uw vrijheit gaet te boven
400[regelnummer]
De schijn-wellust der hoven.
rey, granida
rey
Mijn vrouw, God sij gedanckt dat ghij ons hier ontmoet.
'T geselschap is een deel te paerd, een deel te voet,
Verstroyt om soecken naer u op bysondre straeten,Ga naar margenoot403
En haer by-eencomst is daer ghij ons hadt gelaeten,Ga naar margenoot404
405[regelnummer]
In 't naeste dal, en sijn int keeren al misschien.Ga naar margenoot405
granida
En 't wilt?
rey
Gevangen is't, mijn vrouw, en sult het sien.
dorilea, daifilo
dorilea
Daifilo, beydt wat, hoe?Ga naar margenoot407
'T en gaet ten hoof niet toe
Gelijck ghij u laet veurstaen.Ga naar margenoot408-9
| |
[pagina 50]
| |
410[regelnummer]
En wilt soo licht niet deurgaen
Met dat u wel gevalt;Ga naar margenoot411
Hoort hoe PalemonGa naar voetnoot*36 calt,
Die seyt dat hij verdoorde,Ga naar margenoot413
Doen hem de lust becoorde
415[regelnummer]
Van 't hof te volgen. HijGa naar margenoot415
Meende, gelijck als ghij,
Dat heusheit soet van zede,
Vrientschap, en weelde meede
Daer was in overvloedt,
420[regelnummer]
Gelijck de rijckdoom doet.
daifilo
En als hij 't quam te proeven?Ga naar margenoot421
dorilea
Doe vandt hij met bedroeven,
Dat daer die dingen sijn
Niet anders als in schijn.Ga naar margenoot424
425[regelnummer]
Wat sneuvel (seit hij) och wast voor mijn groene jaeren,Ga naar margenoot425
Als ick mijn soete buirt, en vrijheit liete vaeren!
En dienen ghing ten hoof;Ga naar voetnoot*37 ick meende 't was al claer -
Goudt datter blonck, maer 't is een momme-vollick daer;Ga naar margenoot428
Het aenschijn vol sachtmoedicheits,
430[regelnummer]
'T gemoedt vol felle woedicheits,
Een minnelijck gelaet,
'T hart vol van nijdt en haet;
Saechdij de visschers oyt, om lichst de visch te trecken,Ga naar margenoot433
Den scharpen angel-hoeck met lockend aes bedecken?
435[regelnummer]
Recht gaet het soo ten hoof. De dienstbaerheit, die sijGa naar margenoot435
Soo mildt u bieden aen, is lockbedriegerij:
Haer dienst, en hullep streckt maer om u te verrassen
Met onvermoede slach, en door uw val te wassen.Ga naar margenoot438
Oprechte vrientschap, Godts-vrucht, onbevleckte trouw,
440[regelnummer]
Veilige' onnoselheit, recht-uitheit sonder vouw,Ga naar margenoot440
Waerheit van woorden, goedicheit,
Worden daer voor cleinmoedicheit,
Voor slechtheit ijl veracht,Ga naar margenoot443
| |
[pagina 51]
| |
Beguigelt, en belacht.Ga naar margenoot444
445[regelnummer]
'T is al geveinst ten hoof watmen 'er siet vertogen,
Geveinst is haer gelaet, geveinst haer mondt, haer oogen,
Geveinst haer Godsvrucht, jonst, haer vrientschap en haer vree,
En g'lijck haer deuchden sijn, soo is haer weelde mee.Ga naar margenoot448
Wanneer de hovelingen
450[regelnummer]
Een vrolijck liedtjen singen,
'T en is van vreuchde niet,
Maer 't is, om het verdriet
Daer 't hart af wort verbeten,Ga naar margenoot453
Een weinich te vergeten.
455[regelnummer]
Haer lachen is van spijt,Ga naar margenoot455
Of 't duirt de corte tijdt
Eens oogenblix, tot dat 's gemoedts staedige plagen,
Die 't weeren uit het hart, 't oock uit het aensicht jaeghen.Ga naar margenoot458
Wats al des werelts lust
460[regelnummer]
Als 't hart niet is gerust?
Hierom, Daifilo, staeckt uw opset voorgenomen,
Ghij weet waer dat ghij sijt, maer niet waer ghij sult comen.
Die wel is, blijf.Ga naar margenoot463
daifilo
Jae, maer
Of ick niet wel en waer,
465[regelnummer]
Of of ick beter winste?Ga naar margenoot464-5
dorilea
Soo soudij doch ten minste
Het hof niet volgen, dan
Slaet yet wat anders anGa naar margenoot468
Sonder het groene woudt en dees landouw te laten.Ga naar margenoot469
daifilo
470[regelnummer]
Jae Dorilea, ghij noch al PalemonsGa naar voetnoot*38 praten
En sult mij meer sijn raedt doen volgen dan sijn daedt.
dorilea
Soo mocht het u wel gaen gelijck het hem nu gaet,
Die nae 't verdrach van soo veel slaevernij en snóótheit,Ga naar margenoot473
| |
[pagina 52]
| |
Als hij verwachte 't loon van ingebeelde gróótheit,
475[regelnummer]
Is wijs geworden dat sijn hoop niet was dan windt;
En claecht, nu 't ommecomt, dat hij sich selven vindtGa naar margenoot476
In plaets van een jonck hoveling
Geworden een oudt schoveling.Ga naar voetnoot*39
|
|