Geeraerdt van Velsen. Baeto, of oorsprong der Hollanderen
(2005)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
Eerste bedrijf
machtelt van velsen
Wie zou geloven dat de glorie overvloedigGa naar voetnoot1
des heugelijken zons, wie, dat de schenker goedig
van 't aangename licht ter wereld, 't welk gewis
de zoetste zuster des gewilden levens is,
5[regelnummer]
wie, dat de schoonste der geschapenen verveelde
een schepsel waar of ziel of ziels gelijk in speelde?
Gekomen is 't zo ver, helaas, met mij, die, inGa naar voetnoot7
het bloeien van mijn jeugd en 't weder, dat mijn min
zo minnelijk toeloech, al had het min gedragen,
10[regelnummer]
de bliksem schielijk heeft en onvoorziens geslagen,
verzengd, verdord, en neergesmeten in het slik
tot een uitveegsel snood, op enen ogenblik.
Zinkt, gouden zonne, zinkt en gaat u lang vergetenGa naar voetnoot13
bij 't gruwelijke wild, en dieren ongemeten,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
die daar geschoold, zo wijd en zijd te weide gaan,Ga naar voetnoot15
onder de golven van de grauwe oceaan.
En is uw fakkel schuw van boosheids lelijkheden,Ga naar voetnoot17
| |
[pagina 14]
| |
[pagina 15]
| |
gij zult in dat vertrek uw marren bet besteden,
dan of uw hemels oog voortvarend', alle dag
20[regelnummer]
der mensen goddeloos geslacht' in 't aanzicht zag.
Zinkt gouden zon, en wendt vrij elders heen uw brallen,Ga naar voetnoot21
nog veel te helder mij de duisternissen vallen.Ga naar voetnoot22
En tintelt er een ster, die repp' haar hoofd gekruifd,Ga naar voetnoot23
mij dunkt z' een nevel neer tot op mijn harte schuift,
25[regelnummer]
zo naar vind ik het licht en zozeer is 't mij tegen.
Och, of de hemel droef afstort' een dichte regenGa naar voetnoot26
van nachten uit de lucht, dan dunkt mij, droeve vrouw,
dat het benauwd gemoed lichtenis voelen zou.Ga naar voetnoot28
Of waar' dit levend lijk gemetst met dikke murenGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
in onderaardse tomb' om d' ongelukkig' uren
te brengen aan een eind, en d' overmaat van tijd,Ga naar voetnoot31
die 't straffe noodlot mij weigert te schelden kwijt.Ga naar voetnoot32
Nu kan ik niet alleen aanschouwd te zijn niet dogen,Ga naar voetnoot33
maar ben, 'k en weet niet hoe, schuw voor mijn eigen ogen.
35[regelnummer]
En elk gezicht vernieuwt, waar 't op mij valt, geringGa naar voetnoot35
mijn eerlijk' huwelijks schandlijk' ontheiliging.
Neen, neen, ik weet het wel, wie dat mij komt t' aanschouwen,Ga naar voetnoot37
die schiet voort in 't gedacht: dit 's ene van de vrouwen
die 's Roomsen konings zoon...o smart! o droefheid! ach!Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Graaf Floris, dat nu op, de koning Willem zag.Ga naar voetnoot40
| |
[pagina 16]
| |
Hartzweer vol schaamte zou een vloed van tranen dringenGa naar voetnoot41
uit zijn genadig oog en deze woorden wringenGa naar voetnoot42
uit zijn oprechte tong: ‘Hoe ondiep schiet in 't bloedGa naar voetnoot43
de deugd haar wortel! Zoon, geen zone naar 't gemoed,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
maar die mij naar den vleez' alleen bestaat, niet nader,Ga naar voetnoot45
en in het beste deel verloochent uwen vader.
Ik hield een and're weg toen 't vliegende geruchtGa naar voetnoot47
mijn loffelijke naam uitbromde door de lucht,Ga naar voetnoot48
zodat, daarmee bekoord, de grootsten van der aardenGa naar voetnoot49
50[regelnummer]
mij riepen om de staf van 't Roomse Rijk t'aanvaarden.Ga naar voetnoot50
Geeft zeker 't jeugdlijk bloed en 't hoogste luk wat toe,Ga naar voetnoot51
men bezigt in de ploeg geen Spaans genet. Maar hoe?Ga naar voetnoot52
Verkrachten? Een gehuwde, een welgeboren vrouwe,Ga naar voetnoot53
een dochter van zijn vriend, een lief van zijn getrouwe,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
uit minnes dulheid niet, maar om de rauwe smaakGa naar voetnoot55
van een gulhartig woord? En dat een boel te wraak?’Ga naar voetnoot56
Hoe zoudt gij, graaf, hierop uw vader antwoord bieden?Ga naar voetnoot57
Hoe anders als met van zijn aangezicht te vlieden.
Gelijk gij zeker zoudt, tenzij gij onberaên,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
en eer en schaamt gelijk ter aarde hebt gedaan,
op d'ongelukkig' uur, die bitter te vernuwen
de grond leidd' om al mijn ellende op te stuwen.
Wat is het sterfelijk geslachte zwak en broos!
| |
[pagina 17]
| |
O God, hoe licht vergrijpt een uur, door 't radeloosGa naar voetnoot64
65[regelnummer]
bestaan van moedwil slinks, 't geen eeuwigheids verlengen
met alle 's wijsheids raad niet weer terecht kan brengen!
En die een schakel trok uit mijner dagen reeksGa naar voetnoot67
om z' uit te spoelen in 't nat des vergetelbeeks,Ga naar voetnoot68
dat hares heugde vriend noch vijand noch mij zelven,
70[regelnummer]
wat zou hij argernis en ramps de weg opdelven.
Nu is er niemand van mijn magen, noch mijn manGa naar voetnoot71
die 's lasters heugenis, helaas, afleren kan,
maar gramschap ziedend brouwt den schendere, met wrokken,
't bederf, al zou m' er zich en al de zijn' in brokken.
75[regelnummer]
Duur zal, Hollandse vorst, u uwen hoogmoed staan!Ga naar voetnoot75
En voorbood' is mij 't hart van schrikkelijke kwaên!Ga naar voetnoot76
Maar men beveelt ze mij diep in mijn borst bedovenGa naar voetnoot77
te sluiten. Ja, de rouw, die alzo kwalijk hoven
en passen haren gang kan naar geveinsdheids rij,
80[regelnummer]
te dwingen binnenwaarts, om na te bootsen 't blij
gelaat met dit aanschijn, 't welk door verdriet en vrezen
in treurens kreuken nu al moest bestorven wezen.
Maar waar ik steelsgewijs van 't zelschap wend mijn tred,Ga naar voetnoot83
dan is 't dat eenzaamheid de sluizen open zetGa naar voetnoot84
| |
[pagina 18]
| |
85[regelnummer]
voor mijnen vollen moed, dan komt met groter krachtenGa naar voetnoot85
de droefheid barsten uit aan troosteloze klachten,Ga naar voetnoot86
aan zuchten al te diep, aan tranen ziedend heet,Ga naar voetnoot87
dan zijg ik t'enenmaal en smelt ik in mijn leed.Ga naar voetnoot88
Men laat niet toe dat ik aflegge de sieradenGa naar voetnoot89
90[regelnummer]
des weelds, om aan te doen zo treurige gewaden
als mijn rampzaligheid wel passen; en men lijdtGa naar voetnoot91Ga naar voetnoot91
niet dat ik, mits in druk en kommers nood, versmijt
zorgen, en zinlijkheên, waar voorspoed blij van wangen
en groene frissigheid des jeugds mee zijn behangen.
95[regelnummer]
Maar, o mijn bruidegoom, mijn uitverkoren schat,Ga naar voetnoot95
mijn uitverkoren heer, hoe zere ducht ik datGa naar voetnoot96
gij 't weeuwelijke kleed verbiedt in uwen dagen,Ga naar voetnoot97
opdat ik 't korteling heb om uw dood te dragen!Ga naar voetnoot98
Dat ik verwachtend', hier, op 't Huis te Muiden, bleef,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
't welk in bewaring heeft Van Aemstel, mijnen neef,Ga naar voetnoot100
was uw bevel. Maar in wat schijn ik zal aanschouwenGa naar voetnoot101
uw wederkoomst, dat heeft verholen mij gehouwen
de hemel, die de mens zo weinig uitzichts laat
in zaken waar de tijd nog eerst mee zwanger gaat.Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Gij weet het, rijke God, Wiens ogen 't al ontsluitenGa naar voetnoot105
| |
[pagina 19]
| |
wat dicht is voor de zon, die, waar zijn stralen stuiten,
passeren zonder moeit', ogen die t' genen keer
en wemelen van vaak, ogen die nimmermeer
bezwalken van de nacht, ogen die t' genen vlagen
110[regelnummer]
en schemeren van 't licht der schitterige dagen.
Och slaat ze, slaat ze toch met een bewegen teer,Ga naar voetnoot111
o Vader goed, nu eens ten langen laatsten neer
op deze ellendige, geschend', onteerde vrouwe,Ga naar voetnoot113
die t' enenmaal, helaas, gedompeld leidt in rouwe,Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
dien ramp volgt als haar schim, dien aanhangt enen klisGa naar voetnoot115
van zwarigheên waar geen doorredden aan en is.
En nademaal 't niet is Uw goddelijke willeGa naar voetnoot117
dat ik van deze val herrijz', of opwaarts tille
het overladen hoofd en beur' het door mijn kwaal,
120[regelnummer]
zo gun mij dat de dood het voorts heel onderhaal'
en met haar killende hand deez' wenend' ogen luike,
en graav' in d' aard een weg waarlangs dat ik ontduike
des levens leide licht van al te sterken dag
en al den druk waar ik niet tegens op en mag.
125[regelnummer]
Doch is de dood, die de gelukkigen vervloeken,Ga naar voetnoot125
te waarde gast om mij, verfoeide, te bezoeken,Ga naar voetnoot126
zo zijt gij welkoom mij in mijne bange nood,Ga naar voetnoot127
o zorgzachtende slaap, namage van de dood,Ga naar voetnoot128
die stillen kunt alleen het knagen van mijn smarten,Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
die u ontfarmen laat der afgepijnder hartenGa naar voetnoot130
en nodigt 't lichaam mat en 't treurige gemoedGa naar voetnoot131
| |
[pagina 20]
| |
[pagina 21]
| |
nu tot vergetelheids volschonken beker zoet.Ga naar voetnoot132
Och, of de togen zo mijn hersenen bevingen,Ga naar voetnoot133
dat 's lichaams rust den geest beschutte voor 't bespringen
135[regelnummer]
der beelden ijselijk, voetstappen, diep geplant
van 's daags verlopen angst in 't wekelijk verstand.
twist
Hier, opgedonderd uit de voorburcht van der helle,Ga naar voetnoot137
ben ik, scheurzieke Twist, die gij met moeden felle,Ga naar voetnoot138
Hollandse vorsten, hebt bezworen om de kop,Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
tegen den hemel, vol van spijt, te steken op.Ga naar voetnoot140
En wordt hij nog niet paars? Bezwalken nog de starrenGa naar voetnoot141
niet van mijns adems gift? Zal nog de mane marrenGa naar voetnoot142
met saluw worden van het gruwel dat zij ziet?Ga naar voetnoot143
En zweet van grote angst de bange nacht nog niet?
145[regelnummer]
Zij doen 't gewisselijk. 't Vergiftigd aardrijk medeGa naar voetnoot145
gevoelt dat ik er ben. En waar ik het betrede,Ga naar voetnoot146
daar geven haren geest de bloemen fris, en 't kruid,
en wat mijn voetstap dekt, daar smoort de wortel uit.
| |
[pagina 22]
| |
[pagina 23]
| |
De torens schudden van het hoge Huis te Muiden,Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
niet anders of de wind van tegenover 't Zuiden,
in 's aardrijks holligheid benauwd met ongemak,
om aêmtocht woeld', en al zijn vinnen van hem stak.
Zo schrikt haar 't open doen van deze grijns: zo angen,Ga naar voetnoot153
met giftig blazen, haar deze gekrulde slangen.
155[regelnummer]
Aarzelen zie ik hier de Zuiderzee vervaardGa naar voetnoot155
en uit verbaasdheid vliên zijn golven achterwaart,Ga naar voetnoot156
begevende het strand, alwaar ik ben verrezen.Ga naar voetnoot157
Of zou mijn achtbaarheid, dacht ik, verwellekt wezen?Ga naar voetnoot158
En gij, verkeerd Bedrog en moedwillig Geweld,Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
een eersleep die mij staag met ziel en zin verzelt,
en nu kort volgen moest, zo gij mij ooit verzelden,
waar blijft gij?Ga naar voetnoot162
geweld, Twist
geweld
Wacht u voor verlater mij te schelden.
Verwijt mij slappen moed noch traagheids ongerucht.Ga naar voetnoot163
Uit boosheids lendenen is nooit gesproten vruchtGa naar voetnoot164
| |
[pagina 24]
| |
165[regelnummer]
die zoveel harde moeit' en arbeids heeft verzwolgen,
noch ander zoon zo fors, zo dapper, zo verbolgen.
In d' oorlog treed' ik staag aan Mars zijn rechter zijGa naar voetnoot167
en nergens houdt hij 't lijf verzekerd zonder mij.Ga naar voetnoot168
'k Heb niet vergeefs gedoogd dat mij de God der vonkenGa naar voetnoot169Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
in 't ruwe staal van hoofd tot voeten heeft beklonken
en nagelvast aan 't lijf dit knarsende gezeet
met kracht gedwongen, dat van riem noch gesp en weet,
maar omdat ik mij t' ontwapenen t'genen tijenGa naar voetnoot173
gezworen heb bij d' heiligheên der Razerijen.Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
Dus ga, dus sta, dus waak, dus slaap ik nimmer uitGa naar voetnoot175
het ijzer bars en bruik het harnas als mijn huid.Ga naar voetnoot176
Dit zwaard is m' in de vuist gesmeed, naaktarmde reuzenGa naar voetnoot177
op aambeeld zouden 't met geen logge mokers kneuzen.
Mijn zuster volgt met vlijt en kan niet wezen veer.Ga naar voetnoot179
twist
180[regelnummer]
Bedrog kom voor den dag.Ga naar voetnoot180
twist, Bedrog, Geweld
bedrog
Geen ding en haat ik meer.
twist
In dikke duisternis en wordt geen eer verkregen.Ga naar voetnoot181
| |
[pagina 25]
| |
bedrog
Die jaag ik niet.Ga naar voetnoot182
twist
Noch ook geen aanzien?
bedrog
Dat 's mij tegen.
twist
Lust valsheid u alleen?Ga naar voetnoot183
bedrog
Daar is 't.
twist
Komt even graag.
bedrog
In 't duister tiert ze best.Ga naar voetnoot184
twist
Z' is allergrootst bij daag.
bedrog
185[regelnummer]
Met weinig pronks en is het licht zo niet te mompen.Ga naar voetnoot185
twist
Uw voorschoot is zo schoon.Ga naar voetnoot186
bedrog
Dat net is voor de plompen.
twist
Blanketselkorst beveinst uw aanzicht om en om.Ga naar voetnoot187
bedrog
Blanketsel liegt te blauw, wacht dat ik mij vermom.Ga naar voetnoot188
Mijn sluier en mijn kap nog wat verschikt zijn moesten.
| |
[pagina 26]
| |
geweld
190[regelnummer]
Onzalige godin, wat neemt gij te verwoestenGa naar voetnoot190
voor bloeiend rijk, 't welk sloopt, vermast van weeld' en schat,
of uit te roeien voor vermogen grote stad,
of voor doorluchtig huis en stamme te vernielen?
Werwaarts hebt gij 't gemunt?Ga naar voetnoot194
bedrog
Wij volgen op uw hielen.
195[regelnummer]
Mijn zinnen zijn, o al t' onderbrengende Twist,Ga naar voetnoot195
gescharpt tot uwen dienst op duizenderlei listGa naar voetnoot196
en valsheid weifeloog. Al wat er in 't vermogen
van blinde lagen is en van verbloemde logen,Ga naar voetnoot198
van arge schallikheid, van dubbeltongsheid stout,Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
van haatlijk veinzen, van deurtraptheid menigvoud,Ga naar voetnoot200
van nijdig' achterklap, al wat met slimme strekenGa naar voetnoot201Ga naar voetnoot201
verraderij vervloekt, is machtig te besteken,
wat met meinedigheid, die godvergeten prij,Ga naar voetnoot203
is door te drijven, laat dat komen aan op mij.Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
En zijt gerust, heb ik de Grieken kunnen lerenGa naar voetnoot205
de goôn te roepen om een dakschaar met haar zweren,Ga naar voetnoot206
te leiden om de tuin, de kindren door het spel,
| |
[pagina 27]
| |
de mannen door den eed, en, met het vossenvelGa naar voetnoot208
behendig aangenaaid, te stoppen en vervangen
210[regelnummer]
al waar de leeuwenhuid niet toe en mochte langen;
heb ik het Roomse volk, nazaten van dat vrij,Ga naar voetnoot211
oprecht en preuts geslacht 't welk tot verraderijGa naar voetnoot212
te vroom, nauw anders streed als onder vliênde vlaggen,Ga naar voetnoot213
doen keren tot vergif, en tot bedekte daggen;Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
heb ik den helsen Jood, bewaarder van de bus,Ga naar voetnoot215
zijn Meester en zijn God doen leev'ren door een kus,Ga naar voetnoot216
ik zal wel strekken nu een dochter van de boosheid.Ga naar voetnoot217
twist
Aan werk ik helpen zal uw vernuftige loosheidGa naar voetnoot218
en uw schendzieken arm aan oeff'ning tegelijk.Ga naar voetnoot219
geweld
220[regelnummer]
't Zij gij gegrepen aan wilt hebben 't Franse rijk,Ga naar voetnoot220Ga naar voetnoot220
tussen Garonn' en Loir' de borgerschap ontuien,Ga naar voetnoot221
de Seine, krom van loop, tegen de Rhône opruien,Ga naar voetnoot222
of Witte en Rode Roos verhitten in 't geschilGa naar voetnoot223
en stoppen toe de Theems met lijken zijnen kil,
| |
[pagina 28]
| |
225[regelnummer]
of Duitsland schudden dat de vorsten haar verzettenGa naar voetnoot225
tegen de steden op haar vrijheid trots, of wettenGa naar voetnoot226
de Portugese haat tegen de Kastiljaan,
of in het averoud Italiën klauwen slaanGa naar voetnoot228
en rijten het vaneen door 't dodelijk krakelenGa naar voetnoot229
230[regelnummer]
van Guelf en Ghibellijn, de schadelijke delen,Ga naar voetnoot230
of dat u lust den Turk tegen den Tartaar rap,Ga naar voetnoot231
tegen den Mameluk der Perzen ridderschap,Ga naar voetnoot232
den gelen Indiaan tegen het rijk van Chine,Ga naar voetnoot233
den schenstraat Arabees tegen den Abessine,Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
tegen den Christen kloek des Moors verbolgen krop,Ga naar voetnoot235
strand tegen strand, zee tegen zee te maken op,Ga naar voetnoot236
| |
[pagina 29]
| |
de koningen vol prachts, hertogen grof van have,Ga naar voetnoot237
te doen in haar bederf met arren moede draven,Ga naar voetnoot238
't aardrijk in vuur en vlam te stellen, en in roerGa naar voetnoot239
240[regelnummer]
weerspannig overeind 's ontzetten werelds vloer,
mijn hand en wederstaan noch wapenen, noch wallen,Ga naar voetnoot241
z' is reed, geeft, als gij wilt, teken om aan te vallen.Ga naar voetnoot242
Mijn spieren jeuken.Ga naar voetnoot243
bedrog
Ik van groten ijver zwoeg.
geweld
Waar leidt de tocht?Ga naar voetnoot244
twist
Gij zijt voor deez' tijd ver genoeg.
245[regelnummer]
Legt krachten gij te kost, gij konst en listighedenGa naar voetnoot245
aan 't plagen van dit volk. Op adel, graaf en stedenGa naar voetnoot246
uw razerije velt. Gaat haar met loze grond
en gladde strikken aan en brengt met helse vond
de voorzichtigste bij, bedraait haar de gedachten,
250[regelnummer]
dat zij niet weten waar vertrouwen, waar haar wachten,
door al te scheven gang verbijsterd in het spoor.
Houdt mijn voetstappen warm, ik treed u moedig voor.Ga naar voetnoot252
Thans zullen haar ook bijkomen de krijg moorddadig,Ga naar voetnoot253
de leedkauwende wraak, de wreedheid ongenadig,Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
de rouwe roodoog en de honger slijtevleesGa naar voetnoot255
| |
[pagina 30]
| |
met haren kwaden raad, de verveloze vreesGa naar voetnoot256
met argvermoên, haar naaste bloed, de armoe smalijk,Ga naar voetnoot257
de kortademde moeit', de dood van opzicht lelijk.Ga naar voetnoot258
Elk schriklijker om zien als ander, met een zwermGa naar voetnoot259
260[regelnummer]
van zorgen knagend' en te machtig alle scherm.
Scheuren en schenden zullen zij, roven en rukken,Ga naar voetnoot261
vellen en villen elk om strijd, scheren en plukkenGa naar voetnoot262
't betoverde geslacht.Ga naar voetnoot263
bedrog
Voogdesse, treedt voorheen.
geweld
Wij volgen onvermoeid met evenwijde schreên.Ga naar voetnoot264
rei van amstellandse jofferen
265[regelnummer]
Wie zal in prinsendienst voortaanGa naar voetnoot265
zich kwijten vroom, oprecht en heilig?Ga naar voetnoot266
De besten 't booste loon ontvaênGa naar voetnoot267
en nergens is de trouwe veilig.
De here van Velsen in vreemden landGa naar voetnoot269
270[regelnummer]
lag onder onbekende daken,Ga naar voetnoot270
als nijver en nechtig en trouw gezantGa naar voetnoot271
en dreef des graafs van Holland zaken.Ga naar voetnoot272
| |
[pagina 31]
| |
Om 't voordeel zijns landsheren lietGa naar voetnoot273
hij 't zoete slapen alle nachten,
275[regelnummer]
zijn nieuwe bruid en had hij er niet,Ga naar voetnoot275
die hem zijn zorgen kon verzachten.
Hoe luttel vermoedt hij dat oude haat
hem had zo verre doen verzenden,
en middelertijd, met euvelen raad,Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
de graaf zijn ere zocht te schenden.
O zaad des Roomsen konings waard,Ga naar voetnoot281
wat oorzaak had uw onbezwekenGa naar voetnoot282
en moedig hart van eelder aard,Ga naar voetnoot283
met zo verwoeden brand ontsteken?Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
Dat was een antwoord al te strafGa naar voetnoot285
en kwalijk op zijn hoofs behouwen,
dat d'al te vrijpostige ridder gaf,Ga naar voetnoot287
toen gij hem vergd' uw boel te trouwen.Ga naar voetnoot288
‘Dat ik, God lijd' het nimmermeer,Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
zij tegen die schand' opgewassen’,
sprak Geeraerdt van Velsen tot zijn landsheer,
‘uw slete schoen mijn voet niet passen.’Ga naar voetnoot292
De graaf verbeet zijn leed totdatGa naar voetnoot293
men d'adellijke maagd van Woerden,Ga naar voetnoot294
| |
[pagina 32]
| |
295[regelnummer]
in staatlijk zelschap, uit haar stadGa naar voetnoot295
voor vrouw op 't Huis te Velsen voerde.Ga naar voetnoot296
Toen raakte, door verspeten smart,Ga naar voetnoot297
de vorstelijke boel aan 't razen
en heeft het smokend vuur in 't hart
300[regelnummer]
weer, door zijn oren, opgeblazen.
Hoe zelden zal, in minnes gloed,
smekende mond haar bede missen?Ga naar voetnoot302
En gij, hovaard en overmoed,Ga naar voetnoot303
hoe kunt gij 's mensen bloed ophissen?
305[regelnummer]
De grave reed naar 't slotelijnGa naar voetnoot305
dat in 't geboomt' verschuilt zijn kruinenGa naar voetnoot306
waar Holland op zijn smalst mag zijnGa naar voetnoot307
en krimpt voor 't stuiven van de duinen.Ga naar voetnoot308
De duinen die bij verwaaid onweêrGa naar voetnoot309
310[regelnummer]
met grond met al de vruchten snoepen,Ga naar voetnoot310
als de Noordzee en WijkermeerGa naar voetnoot311
elk met oneven keel beroepen.
Vrouw Machtelt staakte haar naaldwerk knap,Ga naar voetnoot313
als zij de tijding heeft vernomen
| |
[pagina 33]
| |
315[regelnummer]
en daalde van de wenteltrap,
om haar landsheer temoet te komen.Ga naar voetnoot316
‘Nieuws van uw man, mijn nicht,’ zei hij,
‘niet lang gij spanen zult uw minne,Ga naar voetnoot318
leid mij waar 't is om spreken vrij.’Ga naar voetnoot319
320[regelnummer]
Zij gaat, hij volgt ter kamer inne.
Mits dat de grendel gaf een kras,Ga naar voetnoot321
hoezeer ontzetten al haar leden.
De grave werd gewaar wel ras,Ga naar voetnoot323
dat woorden daar geen proef en deden.
325[regelnummer]
Zij riep zo luid kracht en geweld.Ga naar voetnoot325
‘Wat maakt gij, mijn edele landeshere?Ga naar voetnoot326
Waar daar een man op mij gesteld,Ga naar voetnoot327
gij zoudt hem met uw zwaard afkeren.’
Hoe zij meer riep en kermd' en bad,
330[regelnummer]
hoe dat hij dwong en drieste grover,Ga naar voetnoot330
totdat de heilloze lust was zatGa naar voetnoot331
en gaf zijn hart de wroeging over.Ga naar voetnoot332
Nu, ducht ik, brouwt de wraak versteurdGa naar voetnoot333
den gantsen lande kwaad met hopen:
335[regelnummer]
O God, wat d'overheid verbeurtGa naar voetnoot335
d'onnozelen al te duur bekopen!
|
|