Geeraerdt van Velsen
(1976)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |
Geeraerdt van Velsen
| |
[pagina 42]
| |
En is uw fakel schuw van boosheyts leelijckheden,
Ga naar voetnoot17
Ghy sult in dat vertreck uw marren bet besteden,
Dan oft uw hemelsch ooch voortvarende', alle daech,
Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Der menschen goddeloos gheslachte' in 't aensicht saech.
Ga naar voetnoot18-20
Sinckt gouden Son, en wendt vrij elders heen uw brallen:
Ga naar voetnoot21
Noch veel te helder my de duysternissen vallen,
Ga naar voetnoot22
En tintelt'er een Star, die repp' haer hooft ghekruyft,
Ga naar voetnoot23
My dunckt s' een nevel neer tot op mijn harte schuyft:
25[regelnummer]
Soo naer vind ick het licht en soo seer ist my
teghen.
Och oft den Hemel droef afstorte een dichten reghen
Ga naar voetnoot26
Van nachten, uyt de lucht; dan dunckt my droeve Vrouw,
Dat het benauwt ghemoedt lichtenis voelen souw:
Ga naar voetnoot28
Oft waer dit levend' lijck ghemetst, met dicke muyren
Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
In onderaerdtsche tomb' om d'ongheluckighe' uyren
Ga naar voetnoot30
Te brenghen aen een eyndt, en d'overmaet van tijdt,
Ga naar voetnoot31
Die 't straffe noodtlodt my weyghert te schelden quijt.
Ga naar voetnoot32
Nu kan ick niet alleen aenschouwt te zijn niet dooghen;
Ga naar voetnoot33
Maer ben, 'k en weet niet hoe, schuw voor mijn eyghen
ooghen.
35[regelnummer]
En elck ghesicht vernuwt, waer 't op my valt, ghering,
Ga naar voetnoot35
Mijn eerlijcke' huwelijcx schandlijcke' ontheyliging.
Ga naar voetnoot36
| |
[pagina 43]
| |
Neen, neen, ick weet het wel: wie dat my komt t'aenschouwen,
Dien schiedt voort in 't ghedacht: dit 's eene van de
vrouwen
Die 's Roomschen Konincx soon. o smart! o droefheyt! ach!
Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Graef Floris, dat nu, op, de Koning Willem sach!
Ga naar voetnoot40
Hartsweer vol schaemte soud een vloedt van traenen dringhen
Ga naar voetnoot41
Uyt zijn ghenaedich ooch, en dese woorden wringhen
Uyt zijn oprechte tong: Hoe ondiep schiet in 't bloedt
Ga naar voetnoot43
De Deuchd haer wortel! Soon, gheen soone nae 't ghemoedt;
Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Maer die my na den vleesch alleen bestaet, niet naeder,
Ga naar voetnoot45
En in het beste deel verloochent uwen Vaeder;
Ick hield een andren wech, doen 't vlieghende gherucht
Ga naar voetnoot47
Mijn loffelijcken naem uytbromde door de lucht,
Ga naar voetnoot48
Soo dat daer mee bekoort de grootste vander aerden
50[regelnummer]
My riepen om den Staf van 't Roomsche Rijck
t'anvaerden.
Gheeft seecker 't jeuchlijck bloedt, en 't hoochste luck wat
toe;
Ga naar voetnoot51
Men besicht inde ploech gheen Spaensch ghenet; maer hoe?
Ga naar voetnoot52
Vercrachten? een ghehuwde? een welghebooren vrouwe?
Ga naar voetnoot53
Een dochter van zijn vriendt? een lief van zijn ghetrouwe?
Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Uyt minnes dulheyt niet, maer om de raeuwe smaeck
Ga naar voetnoot55
Van een gulhartich woordt? en dat een boel te wraeck?
Ga naar voetnoot56
| |
[pagina 44]
| |
Hoe souwt, ghy Graef, hier op uw vaeder antwoordt bieden?
Hoe anders als met van zijn aenghesicht te vlieden?
Ghelijck ghy seecker souwdt, ten zij ghy onberaen,
Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
En eer en schaemt ghelijck ten aerden hebt ghedaen,
Ga naar voetnoot60
Op de' ongheluckighe' uyr, die bitter te vernuwen
Ga naar voetnoot61
Den grondt leyde' om al mijn ellenden op te stuwen.
Ga naar voetnoot62
Wat is het sterffelijck gheslachte swack en broos?
O Godt, hoe licht vergrijpt een uyr, door 't radeloos
Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Bestaen van moedwil slincx, 't gheen eeuwicheyts
verlenghen
Ga naar voetnoot65
Met alle 's wijsheyts Raedt niet weer te recht kan brenghen!
En die een schakel trock, uyt myner daghen reecx
Ga naar voetnoot67
Omse' uyt te spoelen in 't nat des verghetelbeecx;
Ga naar voetnoot68
Dat haeres heuchde vriend nocht vyand, nocht my selven;
Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Wat soud hy arghernis en ramps den wech op delven?
Ga naar voetnoot70
Nu is 'er niemandt van mijn Maeghen, noch mijn Man
Die 's lasters heughenis, helaes! af leeren kan:
Ga naar voetnoot72
Maer gramschap siedend' brouwt den schendere, met wrocken,
Ga naar voetnoot73
'T bederf, al soud' mer sich en al de zyne' in brocken.
Ga naar voetnoot74
| |
[pagina 45]
| |
75[regelnummer]
Dier sal, Hollandsche Vorst, u uwen hoomoed staen;
Ga naar voetnoot75
En voorbood is my 't hart van schrickelijcke quaên:
Ga naar voetnoot75, 76
Ga naar voetnoot76
Maer men beveeltse my diep in mijn borst bedooven
Ga naar voetnoot77
Te sluyten: Ja de rouw, die alsoo qualijck hooven
Ga naar voetnoot78
En passen haren gang kan na gheveynstheyts ry,
Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Te dwinghen binnewaerts; om na te bootsen 'tbly
Ghelaet, met dit aenschijn 'twelck door verdriet en vreesen,
Ga naar voetnoot81
In treurens kreucken nu al moest bestorven wesen.
Ga naar voetnoot82
Maer waer ick steelsghewijs van 't selschap wend mijn tredt.
Dan ist, dat eensaemheyt de sluysen open set
85[regelnummer]
Voor mynen vollen moedt; dan komt met grooter krachten
Ga naar voetnoot85
De droefheyt barsten uyt aen troosteloose klachten
Ga naar voetnoot86
Aen suchten al te diep, aen tranen siedend heet
Ga naar voetnoot87
Dan sijgh ick t'eenemael, en smelt ick in mijn leedt.
Ga naar voetnoot88
Men laet niet toe dat ick aflegghe de cieraden
90[regelnummer]
Des weelds, om aen te doen soo treurighe ghewaeden
Als mijn rampsalicheyt wel passen; en men lijdt
Niet, dat ick, mids in druck en kommers noodt, versmijt
Ga naar voetnoot92
Sorghen, en sinlijckheên, daer voorspoedt bly van wanghen
Ga naar voetnoot93
En groene frissicheyt des jeuchds mee zijn behanghen:
95[regelnummer]
Maer o myn Bruydegoom, myn uytverkooren schat,
Myn uytverkooren Heer, hoe seere ducht ick, dat
| |
[pagina 46]
| |
Ghy 't weeuwelijcke kleedt verbiedt in uwen daeghen,
Ga naar voetnoot96-97
Ga naar voetnoot97
Op dat ick t' korteling hebb' om uw doodt te draeghen!
Ga naar voetnoot98
Dat ick verwachtende' hier, op 't Huys te Muyden bleef
100[regelnummer]
'T welck in bewaering heeft, van Aemstel mynen Neef,
Was u bevel: maer in wat schijn ick sal aenschouwen
Ga naar voetnoot101
Uw wederkoomst, dat heeft verhoolen my ghehouwen
Den Hemel, die den mensch soo weynich uytsichts laet
Ga naar voetnoot103
In saecken daer de tijdt noch eerst mee swangher gaet.
105[regelnummer]
Ghy weet het rijcke Godt, wiens ooghen 't al
ontsluyten
Wat dicht is voor de Son; die, daer zijn straelen stuyten,
Passeeren sonder moeyt; ooghen die t'gheenen keer
Ga naar voetnoot107
En wemelen van vaeck; ooghen die nimmermeer
Ga naar voetnoot108
Beswalcken vande nacht; ooghen die t'gheenen vlaeghen,
Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
En scheemeren van 't licht der schitterighe daeghen.
Och slaetse, slaetse doch met een beweeghen teer,
Ga naar voetnoot111
O Vader goedt, nu eens ten langhen laetsten neer,
Op dese' ellendighe gheschende' onteerde vrouwe,
Die t'eenemael, helaes! ghedompelt leydt in rouwe,
115[regelnummer]
Dien ramp volcht als haer schim, dien aenhangt eenen
klis
Ga naar voetnoot115
Van swaericheên, daer gheen doorredden aen en is.
En naedemael't niet is uw goddelijcke wille
Ga naar voetnoot117
Dat ick van desen val erryse', oft opwaerts tille
Ga naar voetnoot118
Het overlaeden hoofdt, en beure' het door mijn quael;
Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Soo gundt my dat de doodt het voorts heel onderhael,
Ga naar voetnoot120
| |
[pagina 47]
| |
En met haer killende' handt dees weenende' ooghen luycke;
Ga naar voetnoot121
En graeve' in d'aerd' een wech waer lancx dat ick ontduycke
Des levens leyde licht van alte stercken dach,
Ga naar voetnoot123
En al den druck, daer ick niet teghens op en mach.
Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Doch, is de doodt, dien de gheluckighe vervloecken,
Te waerden gast, om my verfoeyde te besoecken?
Ga naar voetnoot126
Soo zijt ghy welkoom my in mynen banghen noot,
O sorchsachtende slaep naemaeghe vande doodt;
Die stillen kundt alleen het knaeghen van mijn smarten;
130[regelnummer]
Die u ontfarmen laet der afghepijnder harten;
Ga naar voetnoot130
En noodicht 't lichaem mat en 't treurighe ghemoedt
Nu tot vergheetelheyts volschoncken beecker soet.
Och oft de tooghen soo mijn harsenen bevinghen,
Ga naar voetnoot133
Dat 's lichaems rust den gheest beschutte, voor 't
bespringhen
135[regelnummer]
Der beelden ijsselijck, voetstappen diep gheplant
Ga naar voetnoot135
Van 's daechs verloopen anxt in 't weeckelijck verstandt.
Ga naar voetnoot136
Twist
Hier, opghedondert uyt het voorburch vander Helle,
Ga naar voetnoot137
Ben ick scheursiecke Twist: dien ghy met moeden felle,
Ga naar voetnoot138
| |
[pagina 48]
| |
Hollandsche Vorsten, hebt beswooren, om den kop,
Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Teghen den Hemel vol van spijt, te steecken op.
Ga naar voetnoot140
En wordt hy noch niet paersch? beswalcken noch de starren
Ga naar voetnoot141
Niet van mijns adems gift? sal noch de Maene marren
Ga naar voetnoot142
Met saluw worden, van het gruwel dat zy siet?
Ga naar voetnoot143
En sweet van grooten anxt de banghe nacht noch niet?
145[regelnummer]
Zy doen 't ghewisselijck. 't vergifticht aerdtrijck
mede
Ghevoelt dat ick'er ben: en waer ick het betrede,
Daer gheven haeren gheest de bloemen frisch, en 't kruydt;
En wat mijn voetstap deckt, daer smoort de wortel uyt.
Ga naar voetnoot148
De toorens schudden van het hooghe Huys te Muyden,
150[regelnummer]
Niet anders oft de windt van teghen over 't Zuyden
Ga naar voetnoot150
In 's aertrijcks hollicheydt benauwt met onghemack
Ga naar voetnoot151
Om aemtocht woelde', en al zijn vinnen van hem stack.
Ga naar voetnoot152
Soo schrickt haer 't oopen doen van dese grijns: soo anghen
Ga naar voetnoot153
Met giftich blaesen haer dese ghekrulde slanghen.
Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
Aerselen sie ick hier de Zuyder Zee vervaert;
Ga naar voetnoot155
En uyt verbaestheyt vliên zijn golven achterwaert,
Ga naar voetnoot156
Beghevende de strandt, al waer ick ben verresen.
Ga naar voetnoot157
Oft soud mijn achtbaerheyt dacht ick verwelleckt wesen?
Ga naar voetnoot158
| |
[pagina 49]
| |
En ghy verkeert Bedroch, en moedwillich Gheweldt
Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Een eersleep die my staech met siel en sin verseldt,
Ga naar voetnoot160
En nu kort volghen moest, soo ghy my oyt verselden.
Ga naar voetnoot161
Waer blijfdy?
| |
Gheweldt. Twist
Gheweldt
Wacht u voor verlaeter my te schelden.
Ga naar voetnoot162
Verwijt my slappen moet nocht traecheyts ongherucht.
Ga naar voetnoot163
Uyt boosheyts lendenen is noyt ghesproten vrucht
Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Die soo veel harde moeyt', en arbeyds heeft verswolghen,
Ga naar voetnoot165
Nocht ander soon soo fors, soo dapper, soo verbolghen.
In 't Oorloch treede' ick staech aen Mars zijn rechter zy
Ga naar voetnoot167
En nerghens houdt hy 't lijf verseeckert sonder my.
Ga naar voetnoot168
'Kheb niet vergheefs ghedoocht dat my de God der voncken
Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
In 't ruwe stael van hooft tot voeten heeft
bekloncken;
En naghelvast aen 't lijf dit knarssende gheseet
Ga naar voetnoot171
Met kraft ghedwonghen, dat van riem noch gesp en weet:
Maer om dat ick my t'ontwapenen t'gheenen tyen
Gheswooren heb by d'Heylicheên der Raseryen.
Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
Dus gae, dus stae, dus waeck, dus slaep ick, nimmer
uyt
Het yser bars, en bruyck het Harnas als mijn huyt.
Ga naar voetnoot176
| |
[pagina 50]
| |
Dit swaerdt is m'inde vuyst ghesmeedt; naektarmde reusen
Op aenbeeldt, souden 't met gheen logghe mookers kneusen.
Mijn suster volcht met vlijt; en kan niet wesen veer.
Ga naar voetnoot179
Twist
180[regelnummer]
Bedroch komt voor den dach.
| |
Twist. Bedroch. Gheweldt
Bedroch
Gheen ding en haet ick meer.
Ga naar voetnoot180
Twist
In dicke duysternis en wordt gheen Eer verkreghen.
Bedroch
Die jaech ick niet.
Twist
Noch ooc geen aensien.
Bedroch
Dats my teghen.
Ga naar voetnoot182
Twist
Lust valsheyt u alleen?
Bedroch
Daer ist.
Ga naar voetnoot183
Twist
Komt even graech.
| |
[pagina 51]
| |
Bedroch
In't duyster tiertse best.
Twist
S'is aldergrootst by daech.
Bedroch
185[regelnummer]
Met weynich proncx en is het licht soo niet te mompen.
Ga naar voetnoot185
Twist
Uw voorschoot is soo schoon.
Ga naar voetnoot186
Bedroch
Dat net is voor de plompen.
Twist
Blancketselkorst beveynst u aensicht om end' om.
Ga naar voetnoot187
Bedroch
Blancketsel liecht te blaeuw, want dat ick my vermom.
Ga naar voetnoot188
Mijn Sluyer, en het kap noch wat verschickt zijn moesten.
Ga naar voetnoot189
Gheweldt
190[regelnummer]
Onsalighe Goddin, wat neemdy te verwoesten
Ga naar voetnoot190
Voor bloeyend rijck, 't welck sloopt vermast van weeld' en
schat?
Ga naar voetnoot191
Oft uyt te royen voor vermoghen groote stadt?
Ga naar voetnoot192
| |
[pagina 52]
| |
Oft voor Doorluchtich Huys en stamme te vernielen?
Werwaerts hebdy 't gemunt?
Bedroch
Wy volgen op uw hielen.
195[regelnummer]
Myn sinnen zyn, o al t'onderbrenghende Twist,
Ghescharpt tot uwen dienst op duysentderley list,
En valsheyt wayfelooch; al wat 'er in 't vermoghen
Ga naar voetnoot197
Van blinde laeghen is, en van verbloemde loghen,
Ga naar voetnoot198
Van arghe schallickheyt, van dubbeltongsheyt stouwt,
Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
Van haetlyck vainsen, van deurtraptheyt
meenichvouwt,
Van nydighe' achterklap; al wat, met slimme treecken,
Ga naar voetnoot201
Verradery vervloeckt is machtich te besteecken;
Ga naar voetnoot202
Wat met meyneedicheyt die Godt vergheeten pry
Ga naar voetnoot203
Is door te dryven; laet dat komen aen op my.
Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
En zyt gherust, heb ick de Griecken konnen leeren,
Ga naar voetnoot205
De Goôn te roepen om een dackschaer, met haer sweeren;
Ga naar voetnoot206
Te leyden om den tuyn, de kindren door het spel,
De mannen door den eedt; en met het vossevel
Behendich aenghenaeyt, te stoppen en vervanghen
210[regelnummer]
Al waer de leeuwenhuyt niet toe en mochte langhen:
Ga naar voetnoot208b-210
| |
[pagina 53]
| |
Heb ick het Roomsche volck, nasaeten van dat vry,
Ga naar voetnoot211
Oprecht en preusch gheslacht ('t welck tot verradery
Ga naar voetnoot212
Te vroom, nauw anders streed als onder vliênde vlagghen)
Ga naar voetnoot213
Doen keeren tot vergif, en tot bedeckte dagghen:
Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Heb ick den Helschen Jood bewaerder van de bus,
Ga naar voetnoot215
Zyn Meester en zyn Godt doen levren door een kus:
Ick sal wel strecken nu een dochter van de boosheyt.
Ga naar voetnoot217
Twist
Aen werck ick helpen sal u vernuftighe loosheyt:
En u schendsiecken arm aen oeff'ning te ghelyck.
Gheweldt
220[regelnummer]
'T zy ghy ghegrepen aen wilt hebben 't Fransche
ryck;
Tusschen Garrone' en Loyr de borgherschap ontuyen;
Ga naar voetnoot221
De Seyne krom van loop, teghen de Rosne' opruyen;
Ga naar voetnoot223
Oft witte' en roode Roos verhitten in 't gheschil,
En stoppen toe, den Tems, met lycken zynen kil;
Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
Oft Duytslandt schudden, dat de Vorsten haer versetten
Ga naar voetnoot225
Teghen de Steden op haer vryheit trots; oft wetten
| |
[pagina 54]
| |
Den Portugeeschen haet teghen den Castiljaen;
Ga naar voetnoot227
Oft in het averouwdt Italien klaeuwen slaen,
Ga naar voetnoot228
En ryten het van een, door't doodelijck krackeelen
230[regelnummer]
Van Guelf, en Gibelin de schaedelijcke deelen:
Ga naar voetnoot230
Oft dat u lust den Turck teghen den Tartar rap;
Ga naar voetnoot231
Teghen den Mameluck der Persen ridderschap;
Ga naar voetnoot232
Den geelen Indiaen teghen het rijck van Chine;
Ga naar voetnoot233
Den schenstraet Arabees teghen den Abissine;
Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Teghen den Christen kloeck des Moors verbolghen
krop;
Strandt teghen Strandt, Zee teghen Zee te maecken op;
Ga naar voetnoot236
De Koninghen vol prachts, Hertoghen grof van haven,
Ga naar voetnoot237
Te doen in haer bederf, met arren moede draven;
Ga naar voetnoot238
't Aertrijck in vier en vlam te stellen; en in roer
Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Weerspannich overeyndt 's ontsetten werelts vloer:
Ga naar voetnoot240
Mijn handt en wederstaen noch waepenen, noch wallen;
Ga naar voetnoot241
S'is reedt, gheeft als ghy wilt teecken om aen te vallen.
Ga naar voetnoot242
Mijn spieren joocken.
Ga naar voetnoot220-243
Bedroch
Ick van grooten yver swoech.
| |
[pagina 55]
| |
Gheweldt
Waer leyd de tocht?
Ga naar voetnoot244
Twist
Ghy zijt voor dees tijd ver genoech.
245[regelnummer]
Legt krachten ghy te kost, ghy konst en listicheden,
Ga naar voetnoot245
Aen 't plaeghen van dit Volck, op Aedel, Graef, en Steden
Ga naar voetnoot246
Uw raeserye veldt, gaet haer, met loose grondt
Ga naar voetnoot247
En gladde stricken aen; en brengt met helsche vondt
Ga naar voetnoot248
De voorsichtichste by, bedreyt haer de ghedachten;
Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Dat zij niet weeten waer vertrouwen, waer haer
wachten,
Door al te scheeven gang verbijstert in het spoor.
Houwt mijn voetstappen warm, ick treed' u moedich voor.
Thans sullen haer oock bykoomen de Krijch moordaedich,
Ga naar voetnoot253
De leedtkauwende wraeck, de wreetheyt onghenadich,
Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
De rouwe roodooch, en den honger slytevlees
Ga naar voetnoot255
Met haeren quaeden raedt, de verweloose vrees
Ga naar voetnoot256
Met archvermoên haer naeste bloedt, den armoe smaelijck,
Ga naar voetnoot257
De kortademde moeyt, de doodt van opsicht laelijck.
Ga naar voetnoot258
Elck schricklijker om sien als ander, met een swerm
Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Van sorghen knaeghende' en te machtich alle scherm.
Ga naar voetnoot260
| |
[pagina 56]
| |
Scheuren en schenden sullen zij, rooven en rucken
Vellen, en villen elck om strijdt, scheeren en plucken
Ga naar voetnoot262
'Tbetoverde gheslacht.
Ga naar voetnoot263
Bedroch
Voochdesse treedt voorheen.
Gheweldt
Wy volghen onvermoeyt met evenwyde schreên.
Rey van Aemstellandsche Jofferen
265[regelnummer]
Wie sal in Prinssen dienst voortaen
Ga naar voetnoot265
Sich quyten vroom, oprecht, en heylich?
Ga naar voetnoot266
De beste 't booste loon ontfaên,
Ga naar voetnoot267
En nerghens is de trouwe veylich.
Den Heere van Velsen in vreemden landt
Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
Lach onder onbekende daecken,
Ga naar voetnoot270
Als nyver, en nechtich, en trouw ghesant;
Ga naar voetnoot271
En dreef des Graefs van Hollandt saecken.
Ga naar voetnoot272
Om 't voordeel zijns Landtsheeren, liet
Hy 't soete slaepen alle nachten;
275[regelnummer]
Zijn nieuwe bruydt en had hy'er niet,
Ga naar voetnoot275
Die hem zijn sorghen kon versachten.
| |
[pagina 57]
| |
Hoe luttel vermoed hy, dat ouwden haet
Hem had soo verre doen versenden,
En middeler tijdt, met oevelen raedt,
Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
De Graef zijn eere socht te schenden?
Ga naar voetnoot280
O saet des Roomschen Konincx waerdt,
Ga naar voetnoot281
Wat oorsaeck had uw onbesweecken
En moedich hart van eelder aerdt,
Ga naar voetnoot283
Met soo verwoeden brandt ontsteecken?
Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
Dat was een antwoort alte straf
Ga naar voetnoot285
En qualijck op zijn hoofs behouwen,
Ga naar voetnoot286
Dat d'altevrijpostighe ridder gaf,
Ga naar voetnoot287
Doen ghy hem verchd' uw boel te trouwen.
Ga naar voetnoot288
Dat ick (Godt lyd het nimmermeer)
290[regelnummer]
Zy teghen die schand opghewassen;
Sprack Geeraert van Velsen tot zyn Landtsheer,
Uw slete schoen myn voet niet passen.
Ga naar voetnoot292
De Graef verbeet zyn leedt, tot dat
Ga naar voetnoot293
Men d'adelycke Maechdt van Woerden,
295[regelnummer]
In staetlyck selschap, uyt haer stadt,
Voor Vrouw op 't Huys te Velsen voerden.
| |
[pagina 58]
| |
Doen raeckte, door verspeeten smart,
Ga naar voetnoot297
De Vorstelycke Boel aen 't rasen;
En heeft het smoockend vier, in 't hart,
300[regelnummer]
Weer door zyn ooren, opgheblasen.
Hoe selden sal, in Minnes gloedt,
Smeeckende mondt haer bede missen?
Ga naar voetnoot302
En ghy Hovaerd, en Overmoedt,
Ga naar voetnoot303
Hoe kundy 's menschen bloedt ophissen?
305[regelnummer]
De Grave reed na 't Slotelijn
Dat in 't gheboomt verschuylt zyn kruynen;
Daer Hollandt op zyn smalst mach zijn,
En krimpt voor 't stuyven vande Duynen.
De Duynen die by verwaeyt onweêr,
Ga naar voetnoot309
310[regelnummer]
Met grondt met al de vruchten snoepen,
Ga naar voetnoot310
Als de Noordzee en Wijckermeer
Elck met oneven keel beroepen.
Ga naar voetnoot312
Vrouw Machtelt staeckte' haer naeldwerck knap,
Ga naar voetnoot313
Als zy de tyding heeft vernomen,
315[regelnummer]
En daelde vande wenteltrap,
Om haer Landtsheer te moet te komen.
Nieuws van uw Man, myn Nicht, seyd hy
Niet lang ghy spaenen sult uw Minne;
Ga naar voetnoot318
Leydt my daer 't is om spreecken vry.
Ga naar voetnoot319
320[regelnummer]
Zy gaet, hy volcht ter kamer inne.
| |
[pagina 59]
| |
Mits dat de grendel gaf een kras,
Ga naar voetnoot321
Hoe seer ontsetten al haer leden?
Ga naar voetnoot322
De Graeve werd ghewaer wel ras,
Dat woorden daer gheen proef en deden.
Ga naar voetnoot324
325[regelnummer]
Zy riep soo luyd kracht, en gheweldt;
Ga naar voetnoot325
Wat maeckt ghy mijn edele Landesheere?
Ga naar voetnoot326
Waer daer een man op my ghestelt,
Ghy soudt hem met uw swaerdt afkeeren.
Ga naar voetnoot327-328
Hoe zy meer riep, en kermd', en badt,
330[regelnummer]
Hoe dat hy dwong en drieschte grover;
Ga naar voetnoot330
Tot dat de' Heylloose lust was sat,
En gaf zyn hart den wroeghinghe' over.
Ga naar voetnoot332
Nu, ducht ick, brouwt de wraeck versteurt
Den gantschen Lande quaedt met hoopen:
Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
O Godt wat d'Overheydt verbeurt
Ga naar voetnoot335
d'Onnoosele' al te dier bekoopen!
Ga naar voetnoot336
Ga naar voetnoot335-336
|
|