Emblemata amatoria
(1983)–P.C. Hooft, C.G. Plemp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| |
[Emblemata Amatoria. Afbeeldinghen van Minne. Emblemes d'Amovr.] | |
[pagina 71]
| |
Voorreden tot de IevchtOp laestverleen Maydagh, Maydagh, die is vercoorenGa naar voetnoot1
Wt al de daghen soet des Lentes nieughebooren,
Van 't Minnedraghers gildt, om met danckbaren sin,Ga naar voetnoot3
Iaer-offer uyt te reen, swanck Venus de GodinGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
Haer lieve lachend' oogh eens over heen de scharen
Die yvrich tot haer dienst, en overgheven, warenGa naar voetnoot6
Ter aerden neergheknielt, om offerand te doen
Met Wieroock suyver-breyn, en versche Roosenhoen;Ga naar voetnoot8
En in 't aenschouwen van soo veel, die op haer wachten,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Gheneucht rees in haer borst; en lust in haer ghedachten,Ga naar voetnoot10
Om styghen t'halver lucht, van waer zy te ghelijckGa naar voetnoot11
Sach op en nederwaerts haer wijtverbreyde rijck.
Zy oversloech 't gheslacht der sterffelijcke dierenGa naar voetnoot13
En liet haer snel ghesicht door's Hemels oorden swieren,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Die zy beseten vant met onghemeten Goon.Ga naar voetnoot15
Saturnus met zijn star in 't hoochst; die haer gheboon,Ga naar voetnoot16
Stockoudt, noch volghen moest en Phillyra gaen vryen.Ga naar voetnoot17
Daer aen Juppijn berucht met soo veel snoeperyen,Ga naar voetnoot18
Als meenichvouwde vondt wel van hem wordt vertelt,Ga naar voetnoot19
| |
[pagina 72]
| |
20[regelnummer]
Nu swan, nu starcke stier, nu weer becoorlijck geldt.Ga naar voetnoot20
Daer nae den strengen Mars, dien zy zijn croese sinnen,Ga naar voetnoot21
In't branden van den strijdt, en dulle lust van 't winnen,Ga naar voetnoot22
In't jaghen van 't ghescheurt en overrompelt heyr,Ga naar voetnoot23
Alsoo te' ontlaten weet, dat toom en gladde speyrGa naar voetnoot24
25[regelnummer]
Door't walen van zijn moed, hem uyt zijn handen druypen,Ga naar voetnoot25
Als zy hem gheeft een wenck om tot haer in te sluypen.Ga naar voetnoot26
En daer nae Phoebus schoon, die dickwijl heeft gesmaecktGa naar voetnoot27
Haer lieffelijcke cracht; die, in zijn hart gheraeckt
Heeft uyt den Hemel hooch ter aerden moeten dalen,
30[regelnummer]
En't hulsel Conincklijck van zyne gouden stralenGa naar voetnoot30
Verworpen, om een staf van een Olyven tack
Te grypen in zijn handt, en cleen een harders pack.Ga naar voetnoot32
Den cluchtighen Mercur zijn soeten val in't praten,Ga naar voetnoot33
Noch schallickheyt doortrapt en hadden moghen baten,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Doe zy met Herses min ontstelde zynen gheest;Ga naar voetnoot35
Hy had al mede van dat evel sieck gheweest.Ga naar voetnoot36
De slaperighe Maen haer waterighe sinnenGa naar voetnoot37
Ontgingen daerom niet den heeten brandt van minnen;
Wanneer zy's middernachts te dalen neder plach,
40[regelnummer]
En custe'Endimion daer hy in slape lach.Ga naar voetnoot40
In't cort, zy vandt de Goon van minste tot den meesten,
En 't middelbaer gheslacht der langlevende gheesten,Ga naar voetnoot42
Haer en haers Soons ghevaen; aen yder zy vernamGa naar voetnoot43
Littekens van zijn pijl, brandttekens van haer vlam;
| |
[pagina 73]
| |
45[regelnummer]
D'onentlijckheyt haers rijcx sach zy haer openbaren.Ga naar voetnoot45
Doe spranck haer't hart van vreucht en reesen al haer aren.Ga naar voetnoot46
Doe gaf de roem haer borst menighen soeten prick;Ga naar voetnoot47
Des zy de vlugghe Min toe sprack: mijn Soon, dien ickGa naar voetnoot48
Alleen voor al mijn cracht en groot vermoghen houwe,
50[regelnummer]
Als ick den omvang woest van's werelds ront aenschouwe,Ga naar voetnoot50
Wat Godheyt ken het Hof des Hemels ons ghelijckGa naar voetnoot51
In breedtheyt onbepaelt van eeuwich streckend rijck?Ga naar voetnoot52
Of in waerdye van de gheen die voor ons knielen?Ga naar voetnoot53
Of in het schencken mildt van wellust aen de sielen?
55[regelnummer]
Want weldoen meest de Goon van schepsels onderscheyt.Ga naar voetnoot55
Het Smeeckertjen de Min heeft hier op dus gheseyt,Ga naar voetnoot56
Wel machmen, Moeder Lief, ghetuyghen sonder looghen,Ga naar voetnoot57
Dat gheene Goon by ons houden of halen moghen,Ga naar voetnoot58
Maer is den spijt des niet te grooter, datter zyGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
Op aerden 't laechste rondt, soo snooden ketteryGa naar voetnoot60
Dat zy ons niet alleen en weyghert Eer, maer lastert
V voor oncuys, my voor een aterlingschen bastert.Ga naar voetnoot62
Van ons comt, segghen zy, den menschen gansch geen goedt;
Ghy hebt my afgherecht van joncx en opghevoedtGa naar voetnoot64
65[regelnummer]
Op alle guytery; ons moghen zy het danckenGa naar voetnoot65
Dat reuckeloosheyt slof en ontrouw by haer bancken.Ga naar voetnoot66
Onnutte sorghen swaer worden van ons ghebroedt;Ga naar voetnoot67
En sorgheloosheyt weer, daer sorghe wesen moet.Ga naar voetnoot68
Versuym, en quisting sot, verwartheyt en beslommering,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Ghebreck, armoed, ellend, en knaghende becommering.
En twist, en quaet vermoen, jae scheuring, oproer, crijch,Ga naar voetnoot71
En duysendt plaghen meer, die ick om kortheyt swijch,
| |
[pagina 74]
| |
Waermede dat wy't al verwoesten en verwilderen.Ga naar voetnoot73
Dus leelijck wetense' ons by yder af te schilderen,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Om rooyen uyt onse'Eer en aensien, t'aller uyr:Ga naar voetnoot75
En mochten zy begaen, zy geltten de natuyr:Ga naar voetnoot76
Soo dat, indien wy haer niet schrickelijck en straffen,Ga naar voetnoot77
'Tsal worden een ghewoont op onsen naem te blaffen,
Met goddeloose tong. En wie sal echter dan
80[regelnummer]
De schoone Venus met de Minne bidden an,Ga naar voetnoot80
Of legghen offerand ootmoedich op d'Altaren?
Hier op sey Venus, soet van harten. Laet dat varen;
Gheweldt tegen gheweldt, mijn Soone, dat's bescheyt:Ga naar voetnoot83
Maer reden moeten zijn met reden wederleyt.Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Indien ghy ginckt de saeck, met strafheyt streng beginnen,Ga naar voetnoot85
Ghy soudt alleen't ghelaet en niet het harte winnen.Ga naar voetnoot86
De vreese veynsers maeckt: d'eerbiedicheyt in 't hart,
Door de weldadicheyt alleen, vercreghen wert.Ga naar voetnoot88
Gheveynsde'eerbiedicheyt can gheenen God vernoeghen,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
En licht wint ghy met reen, die sich tot reen wil voeghen.Ga naar voetnoot90
Des die gheen reden acht, ist niet te pyne waertGa naar voetnoot91
Dat ghy tot veynsen dwingt, en met de straf vervaert:Ga naar voetnoot92
Noch heeft de strafheyt dit; dat als men wil behoedenGa naar voetnoot93
Met haer, zijn reden goedt, soo gheeft het een vermoeden,Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Dat elders soecktmen hulp, en swack de reden zy.Ga naar voetnoot95
Dus is het nut noch recht te straffen kettery.Ga naar voetnoot96
Maer soeckt met onderwijs van reden haer te winnen.Ga naar voetnoot97
Vrouw Moeder, sey de Min, hoe soud'ick dat beginnen?
Ick ben mijn kintsheyt nauw ten eynden, die ghy weetGa naar voetnoot99
100[regelnummer]
Ick meer in leeren doen, als praten heb besteedt.
Mijn handt meer als mijn tong bekent is allen oorden,Ga naar voetnoot101
| |
[pagina 75]
| |
De wercken zijn my veel ghereeder als de woorden.Ga naar voetnoot102
Maer oudt de ketters meest en wel ter tael altoos.Ga naar voetnoot103
Doe Venus: Ghy daerom en zijt niet tongheloos,Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Of schoon de daden cloeck, boven uw uytspraeck pralen.Ga naar voetnoot105
Derhalven volcht mijn raedt; en gaet henlie verhalenGa naar voetnoot106
Als Onderrechter, datmen niet misbruycken danGa naar voetnoot107
De goede dinghen, en oock meest de beste can.
Dat wy gheen oorsaeck zijn van de ghemelde quaden,
110[regelnummer]
Maer dat zy lieden, die, selve' op haer halsen laden,
Door dien s'ons bruycken vaeck heel sonder onderscheydtGa naar voetnoot111
Van rechte maet, en tijdt, en van gheleghentheydt.Ga naar voetnoot112
Is lieffelijckers yets op aerden vroech of spadeGa naar voetnoot113
Als Libers, uwes ooms, verheughende ghenade?Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Nochtans d'onmaticheyt die weetse te besteenGa naar voetnoot115
Tot stichting van misval en duysendt swaricheen.Ga naar voetnoot116
Wilt soo de lusten van der Minnen brandt ghebruyckenGa naar voetnoot117
Dat z'uyt uw kintsch gebeent het merrech niet en suyckenGa naar voetnoot118
Noch dats' u drooghen uyt den Ouderdoom ghecromt.
120[regelnummer]
En port de Minne niet eer hy van selve comt.Ga naar voetnoot120
En legt uw Minne daer ghy vaylich moocht ghenieten:Ga naar voetnoot121
Of immers daer't ghenot is waerdich de verdrieten.Ga naar voetnoot122
Wie dese les betracht die weet ons beyden danck.
Laet dese reden, Soon, op Aertrijck, gheven clanck,Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Met welbereede tong, en onderrecht de dwasen;Ga naar voetnoot125
Of blaestse' een Minnaer in, om voor u uyt te blasen.Ga naar voetnoot126
'Twas wel van zynen sin. Des seyd hy: Ick weet raetGa naar voetnoot127
| |
[pagina 76]
| |
En sonder meer quam my verschynen in den staet,Ga naar voetnoot128
Waer in hy wort ghesien van 't eeuwich hof vol weelden.
130[regelnummer]
En laste my: ick souw dit schryven voor de BeeldenGa naar voetnoot130
Die van gheleerder handt hier nae gheteeckent staen,Ga naar voetnoot131
Op dat de gheene die somtijds sal [v]inden aen
Het Minnen quelling vast, hem daer af niet verleyden ‘laet,Ga naar voetnoot133
En gheef de Min gheen schult, maer 'sMinnaers onbescheyden’ raetGa naar voetnoot134.
|
|