| |
III De Zin van de Baeto
De Baeto is het renaissancistisch-nationale drama, evenals de Aeneïs het nationale Romeinse epos. Baeto is de nationale held, evenals Aeneas dat eens voor Rome was. Baeto is gesierd met de deugden die Hooft het Nederlandse volk toekent, evenals Vergilius het zijn held had gedaan tot opbouw van het imperium van Augustus. Beiden schreven in een tijd, toen deze ideële goederen, òf vertrapt waren in de Romeinse burgeroorlogen, òf gevaar liepen dat te worden gedaan in de twisten van het Bestand. Beiden projecteerden de hooggestemde idealen in de stichters van de rijken, dragers van de humanitas in een ver verleden, toen zij de grondslagen legden voor de zedelijke orde in de staat. Het was een vlucht uit eigen tijd, maar tevens werd een spiegel voorgehouden aan de tijdgenoten, want het heden reflecteert zich in het verleden en zet zich voort in de toekomst. Zo is de Baeto meer dan een historisch spel.
Groot is de Germaanse stichter van het Nederlandse gemenebest. Niet groot in macht, maar groot in zijn morele
| |
| |
persoonlijkheid en hierin doet hij niet onder voor Aeneas, die het rijk der oudheid had gevestigd, dat in de renaissance zo graag tot voorbeeld werd genomen en dat men trachtte te evenaren op alle levensgebieden. Zedelijke kwaliteiten waren het die de staat tot bloei konden brengen, niet macht alleen. Zonder middelen, slechts met enkele schepen, met een oude vader, een jonge zoon en de belofte der goden in het westen een nieuw rijk te zullen stichten, was de Trojaan zijn tocht begonnen. Evenzo aanvaardt de prins der Catten zijn trek: vergezeld van een gedeelte van het volk en van de priesteres die de uitoefening van de godsdienst onder hem veilig weet, meevoerend het lijk zijner vrouw en hun beider zoontje, tenslotte verzekerd van de bescherming der goden, op zoek naar het land aan de oceaan. De overeenkomst is treffend, ook dat beiden hun land moeten verlaten door het bedrog en geweld van de vijanden: zij ontvluchten de slavernij en zoeken de vrijheid voor zich en voor hen die meegaan. Vandaar dan ook dat hun heerschappij niet kon uitlopen op een tirannie, vandaar dat hun macht slechts gegrondvest kon zijn in de rechten hunner onderdanen.
Germaans was het Nederlandse volk en voor de renaissance-mens viel het, dank zij het wel wat geflatteerde beeld dat Tacitus hem in zijn Germania van zijn voorouders toonde, niet moeilijk zich hierop te laten voorstaan. Vooral was dit het geval voor hem die zich mocht rekenen tot de nazaten der Bataven, die immers volgens het oordeel van deze historicus - en zijn gezag was in de zeventiende eeuw en in het bijzonder voor de drost zeer groot - uitstaken boven alle andere stammen in deugd. Ook wist hij te vertellen dat deze Bataven eens deel hadden uitgemaakt van het volk der Catten, maar door binnenlandse moeilijkheden uitgeweken waren naar het later door hen bewoonde land. Geschiedschrijvers in de zestiende eeuw, hetzij het eigen opsiering was, hetzij zij putten uit oude kronieken, deelden de naam van de eerste vorst der Bataven mee: Baeto; die van zijn vrouw: Rycheldin en van hun zoontje: Hes; bovendien gaven zij een vleiende karakteristiek van
| |
| |
deze koning en noemden onder de motieven voor het uitwijken de listen ener stiefmoeder. Echte historie dus in Hoofts Baeto? Geenszins, hij zelf wist wel beter, maar die had de dichter ook niet nodig, omdat het hem ging om andere zaken. De namen der andere personages zijn wel eigen vinding van de drost. De oude koning der Catten, Catmeer - waarin het tweede deel mere, mare beroemd betekent - Baeto's vrienden en familieleden Burgherhart en Luydewyck, de priesteres Zeghemond, ze zijn alle doorzichtig in bedoeling in een tijd, toen men graag met namen en letteromzettingen speelde. Penta, de tweede gemalin van Catmeer, de boze stiefmoeder, heeft haar naam vrij zeker ontleend aan het pentagram, een bekend toverteken, dat wij ook in Goethes Faust als zodanig ontmoeten. Wie zich in de ban van het pentagram bevindt, is in de macht van de ander en deze Finse - de Finnen stonden bekend om hun tovenarijen - trachtte ook haar omgeving door list en bedrog te beheersen, binnen de lijnen van haar macht in te sluiten.
Germaans is ook het optreden van de priesteres Zeghemond, de aanbidding van de goden in een woud, evenals de verheffing van Baeto tot koning. Hij zweert de heerschappij te zullen uitoefenen ‘nae wys en wetten’ en ‘bij raadt van d'edelst' en de best' der burgerije’. Tacitus vertelt dat de koning bij de Germanen uit de adel werd gekozen, dat over de minder gewichtige zaken de aanzienlijken beslisten, over de belangrijke het hele volk. Wel laat Hooft de verheffing van Baeto door het volk geschieden, maar in het bestuur moet de aristocraat niets van democratische invloed hebben.
Ligt nu in de Baeto opgesloten, dat de drost voor het koningschap was, dat hij tijdens het Bestand dit eenhoofdig gezag als de enige uitweg zag om de strubbelingen te boven te komen? Dit is verondersteld en daarbij is gewezen op verwantschap met de Franse Politiques, die in het laatst van de zestiende eeuw in dezelfde omstandigheden tot deze aanvaarding kwamen. Naar het mij voorkomt is dat niet het geval. Historisch toch was voor Frankrijk het koningschap
| |
| |
gegroeid, evenals het statengezag dat voor ons land was naar Hoofts opvattingen, zoals duidelijk blijkt uit de Geeraerdt van Velsen. Niet om de keuze van de drager van de staatsmacht ging het in die tijd allereerst, maar wel om de verhouding van politiek en moraal, vooral door Machiavelli's Il principe in het geding gebracht.
De Baeto is dan ook geen pleidooi voor het koningschap, wel is de morele fundering van het gezag aan de orde. De drost heeft in dit treurspel willen weergeven, welke de grondbeginselen zijn, die steeds gerespecteerd moeten worden in een geordende staat, of dat nu onder een koningschap is, als in de grijze voortijd, of onder een statenregiem, zoals dat in eigen tijd het geval was. En hij geeft van deze beginselen een dichterlijke verwerkelijking in een spel, dat de oorsprong van de staat behandelt, terwijl hij de hoge idealen tracht bewust te maken in een tijd, waarin zij dreigden onder te gaan. Zij zijn vrijheid, orde, gematigdheid, gehechtheid aan traditie, afkeer van oorlog en geweld, het hoogstellen van de godsdienst, die echter aan het staatsgezag onderworpen moet zijn.
Een moeilijk probleem schijnen de godsdienstige voorstellingen in de Baeto op te leveren. Immers, deze worden hier blijkbaar met voorliefde geschilderd en men zou kunnen twijfelen aan de werkelijke christelijke gezindheid van de schrijver. Toch moeten wij zeer voorzichtig zijn en niet te gauw aan paganistische neigingen der renaissance denken of aan pantheïstische, zoals die spoedig daarna door Spinoza hun omschrijving vonden. Het was natuurlijk niet anders mogelijk dan dat Hooft deze Germanen een godsdienst toekende, die zij gehad zouden kunnen hebben en het ligt voor de hand dat dit een natuur-godsdienst was. De godin des vuurs is het symbool voor de natuur; dit blijkt duidelijk, daar zij immers geboren is, zodra van dit heelal ‘de schets ontworpen was’. Zij was dus geschapen, onaantastbaar boven haar staat de Schepper, staat God. En hier kunnen wij verband leggen met wat de natuurlijke godsdienst, de theologica
| |
| |
naturalis werd genoemd, die evenwijdig liep met het ius naturae, het natuurrecht. Deze opvattingen vinden hun rechtvaardiging in Rom. 2:4, 15, waar we lezen dat ‘de heidenen, die de wet niet hebben, van nature de dingen doen, die der wet zijn’ en ‘die betonen het werk der wet geschreven in hun harten’. Hiervan had men steeds in apologetisch-propagandistische zin gebruik gemaakt om het vanzelfsprekende van de geopenbaarde godsdienst ook langs andere weg te bewijzen. Montaigne verdedigt in zijn grootste essay, de Apologie de Raymond Sebond, de Theologia Naturalis (1484) van deze Spanjaard, en hoe groot was niet de betekenis van dit complex van denkbeelden voor Hugo de Groot, vriend van Hooft, toen hij het internationaal recht zijn fundamenten gaf. En al mag de Gascogner een slecht apologeet voor Sebond zijn, daar hij de kwestie uit het abstract-theologische vlak overbengt in dat der concrete vraagstelling, toch is het merkwaardig dat de monoloog van Zeghemond duidelijk affiniteit met dit essay vertoont. Wij zullen het dus zo moeten zien: deze Germanen waren inderdaad heidenen die ‘de dingen der wet’ doen, wat wel culmineert in de stelling dat God niets beter bevalt dan een eerlijk en oprecht gemoed.
Wij kunnen nog de vraag stellen: hoe kwam de drost aan de godin des vuurs? Hiermede betreden wij dan het gebied van de klassieke invloed, al is het natuurlijk onmogelijk de verschillende sferen gescheiden te houden, daar zij meestal in elkander haken: zo vertoont de natuurlijke godsdienst veel overeenkomst met wat de stoa de ordo naturalis noemt. Deze stoïsche wijsbegeerte nu leerde, dat de levenverwekkende substantie het vuur is, dat het heelal opbouwt en in beweging houdt. In de Baeto is de godin des vuurs de macht die alles in stand houdt en een identificatie van deze twee lag voor het renaissancistische denken voor de hand.
De uitbeelding van de karakters staat eveneens onder invloed van de stoïcijnse ethiek. Er is reeds op gewezen dat er een sterke overeenkomst bestaat tussen Baeto en Aeneas. Hun deugden zijn dezelfde: de virtus, de pietas, de gravitas en
| |
| |
de simplicitas. Wij moeten daarbij niet uit het oog verliezen, dat er tussen stoïcisme en calvinisme, dat voor een belangrijk deel het cement was, waarmee de jonge staat der Nederlanden gevoegd was, verwantschap bestond, niet zozeer principieel als wel vooral op moreel gebied. Op deze wijze benaderde Hooft in zijn Baeto-figuur toch het wezen van het Nederlandse volk. De pietas: eerbied voor de staat, de godsdienst en de familie, treedt sterk op de voorgrond. De burgeroorlog wijst hij af, hoewel deze hem in het bezit van de macht zou brengen, maar waardoor hij de wetten des lands geweld zou moeten aandoen. De strijd wordt voortgezet, tot de veiligheid van zijn persoon verzekerd is. Zijn vader ontziet hij, hoewel hij hem ziet in de ban van het slechte, en vrijwillig ruimt hij het land; slechts daardoor kan hij zich van de smet van ‘noodweer’ zuiveren. Wanneer Zeghemond hem haar besluit meedeelt, dat zij meetrekt, biedt hij haar de eerste plaats aan en wil haar terwille van de ‘heilzame God-vruchtigheid’ hoger eer geven. Zij weigert: de vorst staat aan 't hoofd van het gehele volk en ‘de myter, 't reghtboeck, 't sweerdt en dienen niet gescheiden’. De zorg voor het lichaam van zijn vrouw, de aanvaarde opdracht om hun zoontje op te voeden, het zijn evenzovele eigenschappen die de pietas in het licht stellen.
Liever in een volkomen vreemd land te beginnen onder de grootste moeilijkheden dan weelde en zekerheid in het vaderland, maar onder vreemde tirannie: de simplicitas, de soberheid is verwezenlijkt. Dat het Baeto niet aan moed ontbreekt is duidelijk; snel en doortastend neemt hij zijn maatregelen: de virtus. De gravitas is misschien het minst duidelijk, maar breekt toch wel door in zijn houding, als hij Rycheldin door het vuur - het hemelse naar hij meent - ziet getroffen. Streng voor zich en de zijnen denkt hij dat de gerechtigheid haar heeft gestraft en hij aanvaardt het vonnis met smart, maar volkomen beheerst.
Ook de figuur van Penta is gevormd onder invloed van de hartstochtenleer van de stoa. Volgens deze was het kwaad
| |
| |
een gevolg van de ontaarding van het menselijk karakter, wanneer de hartstochten de rede overheersen. Het kwaad heeft dus slechts betekenis voor zover het karakter sterk of zwak is. Baeto, Rycheldin en Zeghemond worden niet aangetast, zij bezitten de vastheid van karakter, die de stoa propageerde om de zwaarste tegenspoed te verduren. Bij Penta daarentegen schakelen de hartstochten de rede uit en zij wordt een misdadige, die alles wat haar in de weg staat, wil vernietigen. Haar afgunst, vermengd met toorn en trots, behoren tot de groep van innerlijke zwakheden, zoals de stoa die zag. Met de boze machten smeedt zij het plan haar tegenstanders uit de weg te ruimen en als het eerste middel: bedrog, ontoereikend is, grijpt zij naar het tweede: geweld. Als ook dit faalt, wordt de toverkunst te hulp geroepen om haar te doen schikken in de nederlaag, want allen die het pad der humanitas hebben verlaten, doen bij Hooft een beroep op waarzeggerij en astrologie. Penta overwint, in eigen verblinde ogen tenminste, want haar blijft het terrein en het raakt haar niet, dat dit gaat ten koste van menselijke ellende. Zo stelt de drost ons de destructieve machten in de staat voor ogen op een ogenblik, dat deze zeer reëel waren in de Republiek.
Dit complex van gedachten: Germaanse, christelijk-godsdienstige en antieke, die het cultuurpatroon van de zeventiende eeuw vormden, heeft Hooft in zijn Baeto, een klassiek treurspel met elementen uit het vrije drama, tot uitdrukking gebracht. Deze tragedie is een spel van menselijke deugden, van menselijke hoogmoed, van menselijke grootheid en van menselijke ellende en dit alles is in direct verband gebracht met ons nationale leven. Het is niet een historisch stuk in die zin, dat het ons het ver verleden als begerenswaardig voorstelt, het is niet een politiek-filosofisch tractaat in die zin, dat het de zonden van eigen tijd laat zien, maar het is een treurspel, waarin het lijden van de mens, van het volk door menselijke schuld wordt uitgebeeld. Van een tragische held, die in conflict komt met de wil van een godheid, of met het
| |
| |
noodlot is in de Baeto geen sprake. Baeto is onschuldig, hij gaat niet onder, want hij overwint in de strijd en zou zelf de wet hebben kunnen stellen, maar hij verkiest de ballingschap. Ook bij hem dus het lijden, dat zich eveneens voltrekt aan de onschuldige Rycheldin, die sterft en aan Penta, omdat zij slechts in schijn overwinnares is, aan Catmeer, die zijn oude dag vertroebeld ziet, aan het volk, dat deels een onzekere toekomst tegemoet gaat en deels geschonden en in rouw achterblijft. Maar er is uitzicht. De Rei van Nonnen smeekt:
O Goden, zeghent ghy den toeleg, bidden wy,
Zó dat dit droef begin ten goeden eindt gedy.
Het publiek weet het; het droevig begin leidt tot de stichting van de Nederlandse staat op grondslag van de idealen in Baeto belichaamd, idealen, die nù echter in gevaar zijn. En daarom houdt Hooft ze zijn medeburgers voor ogen.
|
|