Romantici en revolutionairen. Literatuur en schrijverschap in Nederland in de 18de en 19de eeuw
(2019)–Rick Honings, Lotte Jensen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 359]
| |
21
| |
[pagina 360]
| |
met hobby's als borduren, lezen en musiceren, maar dat leidde in veel gevallen tot verveling en frustratie. De Utrechtse domineesdochter Codien Zwaardemaker-Visscher, die eveneens verschillende feministische romans publiceerde, omschreef de gevoelens van onvrede die zij als jonge vrouw ervoer als volgt: ‘In dienzelfden tijd zuchtte ik vaak onder het eindelooze borduren en veelvuldige kopjeswaschen: och, was ik maar een jongen, dan kon ik studeeren als mijn broer en dominee worden!’ Vanaf ongeveer 1870 begonnen vrouwen én mannen in Nederland zich te organiseren om de ‘vrouwenkwestie’ op de kaart te zetten. Er kwamen feministische vrouwentijdschriften op de markt en op openbare bijeenkomsten en in lezingen vroegen sprekers aandacht voor de kwestie, die volgens hen een diepgaande maatschappelijke verandering eiste. De voorvechters van de vrouwenemancipatie putten inspiratie uit buitenlandse geschriften, zoals John Stuart Mills On the subjection of women uit 1869, dat een jaar later in het Nederlands verscheen onder de titel De slavernij der vrouw. Mill pleitte voor de vrije ontwikkeling van de capaciteiten van de vrouw. Daar zouden vrouwen en ook de maatschappij van profiteren. Ook in andere Europese landen zette men zich in voor een betere positie van vrouwen. In Amerika was al in 1848 de Declaration of Sentiments opgesteld tegen de onderdrukking van de vrouw. De initiatiefneemster, Elizabeth Cady Stanton, zou uitgroeien tot een internationaal icoon van de vrouwenbeweging. In 1865 werd de Allgemeine Deutsche Frauenverein opgericht. In 1867 zag in Engeland de eerste nationale vereniging voor vrouwenkiesrecht het licht, de National Society for Women's Suffrage. Deze ontwikkelingen kregen, al dan niet met instemming, aandacht in de Nederlandse pers. In het Nederlandse publieke debat tekenden zich verschillende kampen af, die we grofweg kunnen onderverdelen in gelijkheids- en verschildenkers. De gelijkheidsdenkers, onder wie Zwaardemaker-Visscher, vonden dat vrouwen en mannen gelijkwaardig behandeld moesten worden, ook voor de wet. Dit standpunt vond niet alleen bijval in verlicht-protestantse kringen, maar ook bij een atheïstische schrijver als Multatuli. In een van zijn Ideën bekritiseerde hij bijvoorbeeld het gegeven dat vrouwen als ‘huishoudwerktuigen of erger’ behandeld werden, en hun dochters als ‘Kaspar Hauser's’. Daarmee verwees hij naar de mysterieuze Duitse jongen die in 1828 in Neurenberg opdook. Hoewel hij ongeveer zestien jaar oud was, kon hij niet praten en wekte hij de indruk het geestelijke niveau van een kleuter te hebben. Men leerde hem spreken. Toen kon hij eindelijk vertellen dat hij zijn leven lang opgesloten was geweest in een donkere cel, met alleen een beetje stro om op te slapen, zonder enige vorm van onderwijs. Dat was de reden waarom Multatuli meisjes ‘Kaspar Hauser's’ noemde. In een ander Idee stelde hij dat de positie van de vrouw leek op die van inheemsen in de Nederlandse koloniën. Daartegenover stonden de verschildenkers: zij waren van mening dat vrouwen en mannen een verschillende natuur hadden en dat vrouwen zich op het gezin en | |
[pagina 361]
| |
het moederschap moesten concentreren. Tussenposities werden ook ingenomen. Zo onderschreef de dominee en publicist Jan Pieter de Keyser het standpunt van Mill dat de positie van de vrouw te vergelijken was met die van een slaaf en dat er meer gelijkheid moest komen, maar hij bleef tegelijkertijd vasthouden aan het idee dat de vrouw een eigen bestemming had. Dé feministische auteur (v/m) bestond dus niet, omdat er vele gradaties en soorten bevorderaars van vrouwenemancipatie waren. Bovendien raakte het woord ‘feminist’ pas in de laatste jaren van de negentiende eeuw ingeburgerd; daarvoor werd het vooral met extremisme geassocieerd. Wat de voorstanders van vrouwenemancipatie met elkaar gemeen hadden, was dat ze maatschappelijke ongelijkheid tussen mannen en vrouwen bestreden en opriepen tot verandering. Ze gaven | |
Ons streven en onze roeping
Ons Streven. Weekblad gewijd aan de Ontwikkeling der Vrouw (1870).
Een belangrijke mijlpaal in de Nederlandse vrouwenbeweging vormde de oprichting van de eerste feministische vrouwentijdschriften, Ons Streven (1870-1878) en Onze Roeping (1870-1873). Beide bladen werden opgericht door de ambitieuze schrijfster Betsy Perk. Na een verbroken verloving legde zij zich volledig toe op het schrijven, al realiseerde zij zich dat ze daarmee een moeilijk levenspad insloeg. Ze koos echter voor een weg, zo schreef ze, die haar oneindig dierbaarder was ‘dan het glooijende effen alledaagsche pad’. | |
[pagina 362]
| |
[De feminist (vervolg)]hun ideeën vorm in brochures, kranten- en tijdschriftartikelen. Ook de literatuur was een belangrijk vehikel om vooruitstrevende ideeën naar voren te brengen. De ‘tendensroman’, een werk dat volledig in dienst van een bepaalde maatschappelijke boodschap stond, was bij uitstek een genre dat voor emancipatorische doeleinden werd ingezet. | |
Vrouwenemancipatie in romansHet laatste kwart van de negentiende eeuw laat een hausse zien aan romans waarin de vrouwenemancipatie gethematiseerd wordt. Een spraakmakende roman was Een huwelijk in Indië (1873) van Mina Kruseman. Zij was geboren in 1839, opgegroeid in Nederlands-Indië en had aan den lijve de beperkingen ondervonden die de maatschappelijke conventies vrouwen oplegden. Haar boek was dan ook niet bedoeld als een roman, schreef ze in het voorwoord, maar als ‘een droeve kreet uit het werkelijke leven’. Daarbij liet ze zich inspireren door Multatuli, die ze vurig bewonderde. Zoals hij de uitbuiting van de Javaan aan de kaak stelde, wenste zij te strijden tegen de ongelijkwaardige positie van de vrouw in de Nederlandse samenleving. In de roman, die zich grotendeels afspeelt in Nederlands-Indië, volgen we de wederwaardigheden van het vijftienjarige meisje Louise van Amerongen. Haar ouders zetten haar onder druk om een huwelijk te sluiten met een veel oudere man met status in de kolonie: de resident Stevens van Langendijk. De beschrijving van hun ontmoeting spreekt boekdelen: ‘Zij is verduiveld mooi!’ dacht de resident bij zichzelven, terwijl hij zich uitsloofde om de aandacht van het jonge meisje op de een of andere wijze tot zich te trekken. ‘Zij zou wel goed voldoen in het groote residentiehuis - aan het hoofd van de tafel - naast den Gouverneur-Generaal bij voorbeeld - als mijn vrouw: Louise Stevens van Langendijk - dat klinkt nog zoo slecht niet. En een meisje met fortuin... Enfin, daar kunnen wij altijd nog wel toe komen. - Eén woord en ik heb haar!’ Het wordt een ongelukkig huwelijk: de resident blijkt kinderen te hebben bij een inheemse njai en Louise wordt verliefd op een knappe jonge man, George Werner. Als Stevens van Langendijk dat ontdekt, ruimt hij de jongen uit de weg; hij schiet hem ‘per ongeluk’ neer. Daarop vertrekt Louise, maar pas jaren later laat haar man de scheiding uitspreken. De zoon die ze met haar echtgenoot gekregen had, | |
[pagina 363]
| |
George, wordt haar afgenomen. De jongen wil, ook later, niets meer met zijn moeder te maken hebben, opgestookt als hij is door zijn vader. Het komt niet meer goed. Pas na haar dood ziet hij in dat hij een kapitale vergissing begaan heeft. Met het beschrijven van de tragische geschiedenis van Louise van Amerongen tekende Kruseman protest aan tegen de ongelijkwaardigheid van de vrouw in het huwelijk, die afhankelijk was van de grillen van haar man. Ze hekelde de discriminerende wetten, die ervoor zorgden dat vrouwen soms levenslang in een ongelukkig huwelijk gevangenzaten zonder de mogelijkheid om eruit te ontsnappen. Daar moest volgens haar iets aan veranderen. Mina Kruseman (1839-1922).
Een huwelijk in Indië bevat ook een lofzang op excentrieke vrouwen die zich niets aantrekken van de geijkte rolpatronen maar hun eigen gang gaan, zoals het personage Lina van Wageningen. Na haar moeders dood voedt haar vader haar op tot een veelzijdige, intellectueel ontwikkelde vrouw. Ze wijkt daarmee af van haar omgeving, die haar een wijsneus en een brutaal wicht vindt. Ook beoefent ze het schermen en kan ze schieten met een buks. Ze krijgt op haar achttiende een huwelijksaanzoek, maar wijst dat af. Uiteindelijk reist ze naar Indië om haar geluk te beproeven als gouvernante van een familie, met instemming van haar vader: ‘Zij heeft gelijk dat ze ver weg gaat’, sprak hij nauw hoorbaar, ‘want in haar eigen land had ze nooit een conditie gevonden. - [...] God zegene alle excentrieke menschen! O! mocht het hedendaagsch gewoon vernietigd en het excentrieke gewoon worden. Welk een reuzenstap zou dan de menschheid op het gebied van vooruitgang gedaan hebben!’ Minstens zoveel opzien baarde in deze periode de schrijfster Geertruida Bosboom-Toussaint. In 1875 publiceerde zij de roman Majoor Frans, die het jaar daarvoor al in het tijdschrift Nederland in afleveringen was verschenen. De auteur, die in de decennia ervoor furore had gemaakt met historische romans, kwam nu met een eigentijds verhaal over een vrouw die lak had aan maatschappelijke conventies. Het zou haar grootste succes worden: binnen tien jaar verschenen er maar liefst zes herdrukken. Tot op de dag van vandaag is het haar meest herdrukte en gelezen werk. De lezer maakt kennis met een van de intri- | |
[pagina 364]
| |
Majoor Frans, met op de achtergrond jonkheer Leopold van Zonshoven, door O. Eerelman, 1882. Blad uit het aan Bosboom-Toussaint voor haar zeventigste verjaardag aangeboden album amicorum.
gerendste personages uit de negentiende-eeuwse literatuur: de zesentwintigjarige Majoor Frans, een opstandige vrouw die zich als een man gedraagt en kleedt. Francis Mordaunt, zoals ze eigenlijk heet, is door haar vader als een jongen opgevoed na het overlijden van haar moeder. Ze woont op een afgelegen kasteel en rijdt graag paard. Vanwege haar excentrieke gedrag heeft ze de bijnaam Majoor Frans gekregen. Haar oudtante heeft aan haar neef Leopold van Zonhoven een miljoenenerfenis nagelaten, maar die zal hij alleen kunnen opeisen wanneer hij met Francis trouwt. Nadat zij hem aanvankelijk heeft afgewezen, weet hij haar toch voor zich te winnen. Daarvoor moet hij wel eerst een groot geheim achterhalen dat ze bij zich draagt. Ze blijkt zich schuldig te voelen aan de dood van haar vriend Harry Blount. Toen ze samen in een koets reden, nam ze de teugels in handen, hoewel het rijtuig te zwaar was. Dat was een symbolische daad van hoogmoed (denk aan de mythologische Phaëton, die de zonnewagen van zijn vader bestuurt, maar neerstort). Toen de paarden na een blikseminslag op hol sloegen, wierp Harry zich voor de paarden om de koets te stoppen en overleed ter plaatse. Harry bleek echter getrouwd te zijn en vader van een zoon. De doortrapte grootmoeder zet Francis onder druk om er zelf financieel beter van te worden. Leopold maakt Francis duidelijk dat ze zich niet schuldig hoeft te voelen en helpt mee om een goed pleeggezin voor het zoontje te zoeken. Het komt echter pas tot een hu- | |
[pagina 365]
| |
welijk wanneer zij een vermogen erft van een oude vriend. Nu zij financieel onafhankelijk is, durft ze haar jawoord aan Leopold te geven, en zo kent het verhaal een gelukkige afloop. De anders zo zuinige criticus Conrad Busken Huet reageerde laaiend enthousiast. Hij contrasteerde de ideeën van Kruseman met die van Bosboom-Toussaint en liet duidelijk merken dat zijn sympathie bij de laatste lag. Volgens hem won in Majoor Frans het ‘echt vrouwelijke’ het van het onvrouwelijke radicalisme, en dat was in de ogen van Busken Huet een goede zaak. In een brief aan de schrijfster prees hij haar de hemel in: ‘Al werd ik driehonderd jaar oud, nooit zou ik zulke karakters kunnen scheppen, of zulk een knoop [intrige] kunnen leggen, of dien knoop zoo aardig weten te ontwarren.’ Majoor Frans is mede door de karakterisering van Busken Huet wel eens als een emancipatieroman bestempeld, maar die term is misleidend. Bosboom-Toussaint voerde een sterke vrouw op die zich tegen seksebepaalde conventies verzette. Ze haat borduren, wil liever als staljongen werken dan als gouvernante, rookt sigaren, verdiept zich in mannenboeken en weigert ‘de slavin’ van een man te zijn, onder het motto: ‘Ik drijf geen ruilhandel met mijn vrijheid’. Maar ten slotte onderwerpt Francis zich toch aan het huwelijk; ze verandert in de ‘aantrekkelijke, echt vrouwelijke figuur’ die ze, onder haar masker, eigenlijk altijd al was geweest. Niet voor niets wordt in de roman verwezen naar Shakespeares komedie The Taming of the Shrew (circa 1590-1592), waarin het temmen van een feeks omwille van een bruidsschat het centrale motief is. De anti-emancipatorische strekking komt ook op andere manieren tot uiting. Zo wordt de hele geschiedenis vanuit het perspectief van Leopold verteld, die in een aantal brieven aan zijn vriend Willem in Nederlands-Indië verslag uitbrengt. Terwijl Francis een heuse metamorfose van mannelijk naar vrouwelijk doormaakt, blijft Leopold gewoon dezelfde. Sterker nog, hij werpt haar voor de voeten dat ze de ‘suprematie’ van het mannelijke geslacht ten onrechte niet erkent. Zijn soms wat denigrerende karakteriseringen (‘het arme, eerlijke schepsel’) zijn bepalend voor het oordeel dat de lezer over Francis velt. Dat perspectief maakt dat Leopold nog sterker als winnaar uit de bus komt: in geuren en kleuren vertelt hij aan zijn vriend hoe hij zijn ‘amazone’ uiteindelijk op de knieën wist te krijgen. Veelzeggend is ook de naamsverandering. Wanneer ze haar vrouwelijke eigenschappen toont, heet ze Francis Mordaunt, terwijl Majoor Frans haar naam is als ze zich mannelijk gedraagt. De initialen F.M. en M.F. zijn niet voor niets gespiegeld. In de slotalinea is ze Francis van Zonhoven geworden, met een rooskleurige toekomst als Leopolds echtgenote. Toch zouden we de roman tekortdoen als we die louter als antifeministisch zouden karakteriseren. Majoor Frans is geen onsympathiek personage. Integendeel, haar onverzettelijkheid roept een zekere bewondering op bij Leopold. Ook stemt Francis pas in met een huwelijk nadat haar financiële onafhankelijkheid is | |
[pagina 366]
| |
Internationale strijdBuitenlandse tijdschriften, brochures en romans speelden een belangrijke rol in de verbreiding van feministische ideeën in Nederland. Er verschenen tal van vertalingen van werk van vooruitstrevende schrijfsters, zoals de Zweedse Frederika Bremer, de Duitse Fanny Lewald en de Amerikaanse Fanny Fern. Daarnaast konden romans ook in de oorspronkelijke taal worden gelezen: het Frans fungeerde in de hogere kringen nog altijd als lingua franca. | |
[Vrouwenemancipatie in romans (vervolg)]gewaarborgd; ze behoudt als getrouwde vrouw de zeggenschap over haar vermogen en blijft daarmee trouw aan haar principes. We herkennen dat motief uit andere romans waarin huwelijksconventies gethematiseerd werden, zoals Jane Eyre (1847) van Charlotte Brontë. Bovendien kunnen we in Francis' afschuw van typisch vrouwelijke werkzaamheden allerlei elementen uit het leven van Bosboom-Toussaint zelf herkennen. Ook zij verafschuwde borduren en vond haar werk als gouvernante een hinderlijk oponthoud in haar schrijfcarrière. En wellicht is het veelzeggend dat de kinderloze schrijfster haar boek Majoor Frans, anders dan de conventie, níet afsloot met de mededeling dat het huwelijk van Francis gezegend werd met een schare kinderen. Bosboom-Toussaint speelde dus wel degelijk in op thema's uit het emancipatiedebat, al ging ze niet zover dat ze een radicale ommezwaai bepleitte. | |
Feministische heldinAnderen deden dat wel, zoals de al genoemde Codien Zwaardemaker-Visscher. Tussen 1881 en 1897 publiceerde zij verschillende tendensromans, die stuk voor stuk een verruiming van de rechten van vrouwen propageerden. Ada Bermuda (1881) behandelde bijvoorbeeld het recht om te studeren en publieke ambten te bekleden. De populairste van haar romans, De ruïne van den Oldenborgh (1885), gaat over een vrouw uit een verarmd adellijk milieu die gevangenzit tussen de moraal dat een dame niet hoort te werken en de noodzaak van geld verdienen, omdat de | |
[pagina 367]
| |
familie dat broodnodig heeft. In Tante Agathe's voogdijschap. Onwettig toch recht (1897) verdedigde ze het standpunt dat ook vrouwen die geen moeder zijn, het voogdijschap moeten kunnen uitoefenen. Zwaardemaker-Visscher, die ook als vertaalster werkte, sloot daarmee aan bij een nieuwe trend in de Europese literatuur, soms aangeduid als New Woman Fiction. Het ging om romans waarin intelligente, ongehuwde vrouwen, afkomstig uit de midden- en hogere klassen, de hoofdrol vervulden. Europese auteurs als Grant Allen, George Gissing en Sarah Grand brachten vooral drie thema's onder de aandacht: het huwelijk, de arbeid en het kiesrecht. De Amerikaanse schrijver Henry James maakte furore met de romans Daisy Miller (1878) en The Portrait of a Lady (1880-1881) over Amerikaanse vrouwen die naar Europa emigreerden en daar geconfronteerd werden met allerlei vrijheidsbeperkingen. In Nederland zou één boek uitgroeien tot dé feministische roman bij uitstek, Hilda van Suylenburg (1897) van Cécile de Jong van Beek en Donk. Ook daarin werd de achtergestelde positie van vrouwen gethematiseerd en was er een opvallende rol voor een Amerikaanse emigrante weggelegd. De roman opent met de aankomst van de eenentwintigjarige Hilda in Den Haag, die haar intrek neemt bij het gezin van haar tante. Na het overlijden van haar vader, door wie ze alleen is opgevoed, kan ze daar terecht, maar ze schrikt wel van haar nieuwe omgeving. Haar nichtjes Eugénie en Corry verbeuzelen hun tijd met salonpartijtjes en het uitzoeken van gepaste kleding. Hilda voelt zich onbehaaglijk tussen de Haagse freules en weigert het gebruikelijke pad op zoek naar een geschikte huwelijkskandidaat te volgen. Toenadering van de behoudende predikant Bernard Moisette en de vrijpostige rijkaard Bernard Cranz wijst ze af. Ze is meer gecharmeerd van Maarten van Hervoren, die in Amerika vooruitstrevende, socialistische ideeën heeft opgedaan. Ook hem houdt ze echter op een afstand, omdat haar ambities verder reiken dan een huwelijk. Een van de dames uit dit milieu, de sensuele Ottilie van Heemeren, vormt het ultieme schrikbeeld voor Hilda. Ottilie wentelt zich doelloos in haar eigen leed. Ze is getrouwd met een veel oudere man, die haar wel rijkdom maar geen kinderen kan schenken. Ottilie wijt haar lege bestaan aan haar kinderloosheid en speelt zelfs met de gedachte aan zelfmoord, maar Hilda doorziet het probleem: Dit is vrouwenemancipatie, dat niet langer de meisjes van onze invloedrijkste standen tot vrouwen als Ottilie worden opgevoed, ongelukkig voor zichzelf, leed brengen over anderen en voor de maatschappij een element van rotting en bederf, maar ook dat haar niet langer geleerd wordt dat trouwen en kinderen krijgen de enige roeping van de vrouw is, zodat zij volkomen hulpeloos gedesoeuvreerd [verveeld] zijn, als de omstandigheden haar deze werkkring weigeren. | |
[pagina 368]
| |
Hilda's leven krijgt een nieuwe wending wanneer ze kennismaakt met Corona van Oven, de eerste vrouwelijke arts in Den Haag. Corona neemt haar mee op bezoekjes aan vrouwen in erbarmelijke omstandigheden. Diep onder de indruk van het nuttige werk dat Corona verricht, besluit Hilda rechten te gaan studeren in Amsterdam. De roman kent een gelukkig einde: Hilda heeft haar eerste cliënte bijgestaan, een dienstmeisje dat tegen haar wil zwanger is geworden, en uit schrik en schaamte haar kindje heeft gedood. Nu het dienstmeisje uit de gevangenis is gekomen, helpt Hilda haar aan een nieuwe betrekking. Tegelijk schrijft ze een bevlogen brochure over de noodzaak van vrouwenvakverenigingen die ijveren voor hetzelfde arbeidsloon voor man en vrouw. Ook in de liefde is ze gelukkig. Ze is getrouwd met Maarten van Hervoren en heeft een dochtertje gekregen. Ze wordt overspoeld door geluk wanneer Maarten haar liefkozend laat weten dat de emancipatie haar tot de vrouw gemaakt heeft die ze nu is. Ze vouwt haar handen om haar kindje om het tot ‘het hoogste’ te wijden, ‘opdat ook dit eenmaal een tipje zou mogen dragen van de eeuwige Banier, die al de grootsten en edelsten onder ons hebben gevoerd, de Banier van hoge Gerechtigheid en Liefde’. Hilda van Suylenburg was één groot pleidooi om de huwelijkswetten te herzien. Anno 1897 waren getrouwde vrouwen volgens de wet handelingsonbekwaam: ze hadden geen zeggenschap over hun kinderen of hun eigendommen; alle macht kwam toe aan de man (pas in 1956 zou de wet veranderen!). De roman liet zien hoe onrechtvaardig dat was. De Amerikaanse Gladys, die zich als presidente van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht verbaast over het behoudende klimaat in Europa, moet machteloos toezien hoe haar man haar hele familiekapitaal vergokt. Als hij haar dwingt om de vijfhonderd gulden die haar zoon voor zijn verjaardag van haar zuster heeft gekregen, aan hem af te staan, luidt het commentaar van de alwetende verteller: Zij snikte onder de duldeloze wreedheid van machteloos te zijn en toch verantwoordelijk te voelen! Maar de wetten in dit land veronderstelden niet eens dat een moeder zich verantwoordelijk kan voelen! Die eisten van de vrouw alleen gehoorzaamheid, en aan de man gaven ze macht, alsof niet in negentig van de honderd gevallen van ruïne en ondergang de man de schuldige was! Via het personage Corona pleitte De Jong van Beek en Donk ook voor een versoepeling van de echtscheidingswetten. Corona houdt intens van de acteur Frank van Soeterwolde, maar hij zit vast in een buitengewoon ongelukkig huwelijk. Zijn vrouw, met wie hij ook een dochter heeft, weigert te scheiden. Frank probeert Corona over te halen met hem naar Amerika te emigreren, maar dat gaat Corona te ver. Hij vertrekt dan alleen naar het beloofde land om zijn acteursloopbaan daar voort te zetten. Wanneer de scheiding toch rondkomt, is het te laat: Frank over- | |
[pagina 369]
| |
lijdt aan de tering. Een schrale troost is dat Corona nu wel voor zijn verwaarloosde dochter Rosa mag zorgen. Veelbetekenend is ook de lectuur van personages. Hilda verdiept zich in Histoire morales des femmes (1848) van Ernest Legouvé, een voorstander van vrouwenemancipatie, en spreekt zich positief uit over schrijfsters als George Eliot (pseudoniem van Mary Anne Evans), George Sand, Madame de Sévigné en Harriet Beecher Stowe. De bleekzuchtige Eugénie en de aanstellerige Ottilie ‘zuigen’ intussen ‘het gif’ uit Franse, demoraliserende romans. De Jong van Beek en Donk haalt bij monde van Hilda ook fel uit naar het vrouwtype van de naturalistische roman. Ze moest niets hebben van ‘de Madame Bovary's, de Eline Vere's van de gehele wereld, die in haar zinnelijk egoïsme ten onder gaan’. Met Hilda van Suylenburg schiep zij een heldin, tegengesteld aan de creaties van Flaubert en Couperus. Terwijl Emma Bovary en Eline Vere zichzelf doden met arsenicum en morfine, geeft Hilda zin aan haar leven door de strijd voor een betere toekomst voor haar seksegenoten. Hilda van Suylenburg had wel iets weg van een sleutelroman. In het personage Corona van Oven kan men Catharine van Tussenbroek herkennen, vrouwenarts en feministe te Amsterdam. De Jong van Beek en Donk had bewust niet Aletta Jacobs, de eerste vrouwelijke arts in Nederland, opgevoerd als rolmodel, omdat die er een vrij huwelijk op na hield, en dat ging De Jong van Beek en Donk te ver. Ook elementen uit haar eigen leven waren herkenbaar: ze had zelf veel trekjes van de strijdbare Hilda. In haar woonplaats Den Haag was ze voorzitster van de vereniging die in 1898 de Nationale Tentoonstelling voor Vrouwenarbeid organi- | |
DamesleesmuseaOnder invloed van het opkomende feminisme werden er vanaf 1860 ‘leesmusea’ voor vrouwen opgericht. Dat waren gezelschappen die een eigen bibliotheek beheerden. Ze ontstonden als reactie op de traditionele leesgezelschappen, die mannenbolwerken waren. De leden, afkomstig uit de maatschappelijke bovenlaag, kochten gezamenlijk boeken in en boden ruimte om boeken te lenen en te lezen. | |
[pagina 370]
| |
seerde. Maar anders dan voor Hilda ging haar persoonlijke leven bepaald niet over rozen. In 1899 strandde haar huwelijk met de steenrijke Adriaan Goekoop; de scheiding veroorzaakte veel ophef. Haar negatieve gevoelens over Adriaan hadden hun weg gevonden in Hilda van Suylenburg via het afstotelijke personage Bernard Cranz. Leven en literatuur liepen hier naadloos in elkaar over. | |
Antifeministische reactiesHilda van Suylenburg ontlokte veel reacties. Feministen omarmden het boek, maar de tegenstanders waren talrijker. Zo fulmineerde de gereformeerde predikant J.P. Tazelaar tegen het idee dat vrouwen aan het werk zouden moeten: ‘Het huishouden is het koninkrijk der vrouw!’ Ook de journaliste en schrijfster Anna de Savornin Lohman was uiterst kritisch. Ze had in 1897 zelf een roman over het vrouwenleven gepubliceerd, Het eene nodige. Daarin sprak ze zich weliswaar uit tégen fatsoenshuwelijken en vóór een betere opleiding voor meisjes, maar ze vond wel dat de liefde de ware bestemming voor de vrouw was. In de brochure De liefde in de vrouwenquestie (1898) haalde ze hard uit naar De Jong van Beek en Donk. Ze hekelde het onrealistische karakter van de personages in Hilda van Suylenburg en raadde de lectuur van deze schadelijke roman in alle toonaarden af: ‘Ja, ik zou het daarom met kracht willen uitroepen: boeken als “Hilda van Suylenburg” leiden op hoogst gevaarlijk dwaalspoor. Want ze verkrachten waarheid.’ Een ander type afrekening kwam van Louis Couperus. De Jong van Beek en Donk had overduidelijk gemaakt dat ze niets moest hebben van de ‘Eline Vere's’ van deze wereld. Couperus haalde zijn gram met zijn roman Langs lijnen van geleidelijkheid (1900). Daarin scheidt de drieëntwintigjarige Cornélie van haar dominante man en beproeft ze haar geluk in Rome. Ze schrijft een succesvolle brochure voor de vrouwenzaak en krijgt een relatie met de kunstenaar Duco van der Staal. Maar uiteindelijk weet haar ex-man, Rudolf Brox, haar terug te veroveren en zwicht Cornélie voor het allesoverheersende gevoel dat ze, hoewel officieel gescheiden, toch altijd zijn vrouw zal zijn. Ze onderwerpt zich volledig aan zijn macht. De ‘wetenschap zijner manmachtige overheersching’ biedt haar rust en zekerheid. De titel verwijst naar het geleidelijke, onontkoombare verloop van de gebeurtenissen. Couperus haakte hiermee bewust in op de destijds actuele polemieken over het feminisme. Hij verwees op allerlei manieren naar romans over de vrouwenkwestie, onder meer naar Hilda van Suylenburg. Zo is Duco bezig met de creatie van een groots kunstwerk, getiteld ‘de Banieren’, een aquarel die ‘de Optocht der Vrouwen naar de Wereldstad van de Toekomst’ verbeeldt. Dit is een directe verwijzing naar de slotzin van Hilda van Suylenburg, waar in positieve zin wordt gesproken van de ‘Banier van Gerechtigheid en Liefde’. Het is symbolisch dat Duco de aquarel moet verkopen uit geldnood. In zijn atelier staat nog wel een afbeelding van een | |
[pagina 371]
| |
vrouw die een hellende lijn afloopt en waarop rode bloemen in de afgrond te zien zijn. Het benadrukt dat het feminisme van Cornélie een doodlopende weg is. Ook het personage Urania Hope, een vooruitstrevende Amerikaanse die zwicht voor een overspelige Italiaanse prins, doet denken aan de wereldverbeteraar Gladys uit Hilda van Suylenburg. Couperus schenkt ruime aandacht aan de relatie van Duco en Cornélie, waardoor zijn roman in eerste instantie een pleidooi voor de vrije liefde lijkt. Niets is echter minder waar: het slot kan als een stellingname tegen het feminisme worden opgevat. We kunnen deze wending echter ook interpreteren in het licht van de neomystiek, waartoe Couperus in die jaren sterk werd aangetrokken. Terwijl Cornélie in Rome flink haar best doet feministe te worden door het lezen van romans en brochures over de ‘Vrouwen-kwestie en de Liefde’ - een niet mis te verstane verwijzing naar Hilda van Suylenburg - meldt de alwetende verteller telkens weer dat ‘onzichtbare handen’ haar voortduwen op het levenspad. Tegen deze geheimzinnige krachten is geen emancipatie opgewassen: ze worden aangestuurd door de ziel, niet door de wil. Uiteindelijk geeft Cornélie zich ‘gelaten’ over aan de sterkere machten. Ze strijdt niet meer. Voor de theosofie, een oosters geïnspireerde wijsheidsleer, is ‘gelatenheid’ een staat van harmonie, door het aanvaarden van de levensbestemming. Intussen is het natuurlijk veelzeggend dat het feministische project tot mislukken gedoemd lijkt. | |
Bosboom-Toussaint uitgeslotenDe schrijfster Bosboom-Toussaint liep meermalen aan tegen de beperkingen die aan vrouwen werden opgelegd. Zo was ze in 1861 voorgedragen voor het lidmaatschap van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. Hoewel ze al tientallen titels op haar naam had, werd ze niet op de kandidatenlijst geplaatst. Een van de leden vroeg zich af hoe dat kon. Was er een besluit dat haar toetreding verhinderde? Kon de vergadering haar niet ‘bij acclamatie’ het lidmaatschap opdragen? Waarom schrapte men de wetsbepaling die vrouwen uitsloot van het lidmaatschap niet? De mannen wisselden diverse argumenten uit, maar de schrijfster werd niet benoemd. | |
[pagina 372]
| |
CanonHet is opmerkelijk dat Couperus' romans een vaste plaats in de literaire canon hebben verworven, terwijl Hilda van Suylenburg goeddeels vergeten is. Dit komt niet overeen met de toenmalige receptie: van Eline Vere en Langs lijnen van gelei-delijkheid werden in de eerste twintig jaar samen minder exemplaren verkocht dan van Hilda van Suylenburg. Deze scheefgroei is diep historisch geworteld en zal niet snel verdwijnen. In dit verband is het de moeite waard een uitspraak van Hilda te citeren waarin zij wijst op de maatschappelijke ongelijkheid tussen mannen en vrouwen: ‘Als Shakespeare de hele dag aan de wastobbe had moeten staan, zou hij ook niet Hamlet hebben geschreven, en wie weet hoeveel vrouwen gedwongen zijn geweest om stil te zitten spinnen en verstellen, die voor iets groots geboren waren.’ De Jong van Beek en Donk schreef deze woorden dertig jaar voordat Virginia Woolf haar beroemde essay A Room of One Own (1929) publiceerde. Daarin vraagt zij zich af hoe het de zus van Shakespeare zou zijn vergaan indien zij over de-zelfde talenten had beschikt als haar broer. Terwijl De Jong van Beek en Donk haar roman hoopvol eindigt, schetst Woolf een gitzwart scenario: Judith Shakespeare, zoals zij haar noemt, zou vermoedelijk onopgeleid zijn gebleven, tot een huwelijk zijn gedwongen en radeloos zelfmoord hebben gepleegd. De vrouwenemancipatie was en is nog verre van voltooid. De feministische bestseller Hilda van Suylenburg (1897).
|
|