| |
| |
| |
IX.
De ontknooping in de geheime kamer.
Er heerschte een zeer gezellige drukte in de ruime salons waar de Russische zaakgelastigde zijn talrijke gasten ontving. Voor velen had deze soirée een eenigszins bijzonder tintje. Men vond het wel interessant daar ontvangen te worden, menschen, die men zich onwillekeurig voorstelde als ruwe klanten, zoo gereed op de barricade te vechten, maar die hier bleken menschen van de wereld te zijn, die wisten hoe te ontvangen. De vertegenwoordiger van de Russische regeering zag er uit om door een ringetje te halen en de manier waarop hij zijn gasten ontving en welkom heette, daar viel niets op aan te merken.
Reeds waren er vele gasten, toen juffrouw Vignard verscheen vergezeld van haar broeder. Zij was dadelijk, nadat zij door den gast- | |
| |
heer was begroet geworden door een aantal heeren omringd en ook verschillende dames begroetten de kunstenares. Men informeerde natuurlijk naar den staat van haar gezondheid. Toen het gezelschap ongeveer een half uur bijeen was geleidde de Russische zaakgelastigde haar naar de piano, waar zij een paar woorden wisselde met den leider van het kleine orkestje, om dan na eenige inleidende maten van de muziek een gedicht te reciteeren dat door een zachte muziek begeleid werd. Het succes was zeer groot. Dadelijk daarna kwam mijnheer Emile op haar toe en terwijl zij zich even afwendden gaf hij een couvert, zeggende:
- Ge ziet mejuffrouw Vignard, dat ik woord houd, hier zijn de papieren, die voor u van zoo groot belang zijn. Als ge me een oogenblik als vriend beschouwen wilt, durf ik u een raad te geven, die gij niet in den wind moogt slaan, vernietig deze papieren zoo spoedig mogelijk.
Zij dankte hem glimlachend en de papieren in haar tasch bergend antwoordde zij: - Ik zal dit zeker doen. Maar zeg me toch in 's hemels naam wat heeft dit te beteekenen, waarom krijg ik hiervoor dit terug.
- Als ik het wist zou ik het u toch niet mo- | |
| |
gen zeggen. Maar in uw eigen belang vernietig de papieren zoo spoedig mogelijk.
Op dit oogenblik trad de Fransche gezant op zijn landgenoote toe.
Men kon niet anders veronderstellen dan dat hij zijn schoone landgenoote hulde wilde brengen voor haar voordracht. Op dat oogenblik echter gebeurde er iets onverwachts. Er weerklonk plotseling een schot. Waar het vandaan kwam, door wien het gelost werd, niemand zou dit hebben kunnen zeggen, maar niemand toch verkeerde in de onzekerheid over het feit dat een schot weerklonk en sommigen meenden het fluiten van een kogel te hooren. Maar dat kon wel verbeelding zijn.
Even heerschte er een hoorbare stilte. Toen zag men hoe mejuffrouw Vignard ineenzakte. Zij zou wellicht op den grond gevallen zijn als niet kapitein Vignard nog net bijtijds ware toegesprongen en haar in zijn armen had opgevangen.
Dadelijk daarop ontstond er een soort paniek. Er vielen verschillende dames flauw, anderen haastten zich naar de deuren, er heerschte een algemeene verwarring. Maar dat was toch slechts een oogenblik.
Een heer was voor de deur gaan staan en riep:
| |
| |
- Dames en heeren laten we onze kalmte bewaren. Ik geloof, dat we omtrent hetgeen er is voorgevallen ons een verkeerd denkbeeld vormen. We meenen dat er een aanval is gepleegd op mejuffrouw Vignard. Maar dat is niet zeker.
Intusschen had zich bij de piano een klein groepje gevormd. Een heer, die zeide dokter te zijn had zich over juffrouw Vignard gebogen en onderzocht haar. Maar zoo er al geschoten was, zij was niet getroffen. Toen dit bekend gemaakt werd keerde dadelijk de kalmte terug, maar het geval werd nu nog meer onverklaarbaar.
Het was nu, dat Glenmore op den Franschen gezant toetrad.
- Wel, zeide deze, behoort dit ook tot het spel dat gespeeld worden moest?
- Wat dit beteekent weet ik niet, maar dit weet ik wel dat het vermoedelijk een vervloekte streek is van dien Engelschman om een ontmaskering te voorkomen.
- U wilt zeggen, dat u nu uw beweringen niet meer zult kunnen bewijzen klonk het koud terug.
- Integendeel, dat we dadelijk de knoop doorhakken. Er ligt hier achter een geheime kamer, waar niemand ons beluisteren kan,
| |
| |
waar niemand uit vluchten kan. Laten we daar het drama tot een ontknooping brengen.
Reeds hadden de heeren die juffrouw Vignard omringden haar naar de kamer gebracht, waarover Glenmore sprak. Er gingen mee, alleen de heeren die met de ontknooping wat te maken hadden en ook de dokter die aan de bewustelooze zijn zorgen wijdde.
Het waren in het geheel een achttal heeren, die wisten dat er iets bijzonders stond te gebeuren, al begrepen zij niet wat.
Glenmore zeide dat Emile voor de deur zou staan. Er zou niemand binnen dringen, maar men moest voorbereid zijn.
- Mijne heeren, zeide Glenmore, we kunnen hier spreken zonder kans om gestoord of gehoord te worden. Dit is de zoogenaamde geheime kamer, waar van afluisteren of iets dergelijks geen sprake kan zijn, noch van binnendringen. Hier zijn geheime conferenties gehouden waarvan geen gerucht naar buiten mocht doordringen.
Juffrouw Vignard, de eenige die op een stoel zat, al de heeren waren blijven staan, was weer tot bewustzijn gekomen, zij begreep dat een beslissend oogenblik naderde.
De Fransche gezant wendde zich tot haar.
- Juffrouw Vignard, zei hij beleefd. Kunt
| |
| |
u misschien zeggen wat er eigenlijk gebeurd is?
- Helaas neen, ik heb me verbeeld dat ik iemand op mij een schietwapen zag richten, ik hoorde een schot en ik viel flauw. Meer weet ik niet.
- Enfin het is in ieder geval gelukkig afgeloopen. Maar ik moet u iets anders vragen, de heeren die hier zijn, wisten niet dat ze zooiets sensationeels zouden bijwonen. Maar ze wisten dat er iets zou voorvallen. Daarom alleen zijn sommigen van ons gekomen.
- Dat hier iets zou voorvallen, stamelde zij.
- Ja, de quaestie is dat gisteren te Parijs een paar belangrijke documenten ontvreemd zijn en men heeft vermoedens, dat die documenten zich hier bevinden. Misschien, kapitein Vignard, hebt u er iets van gehoord, voor u de Fransche hoofdstad verliet?
- Ik, vroeg Vignard, ik? Welneen ik heb er niets van vernomen.
- Die belangrijke gestolen documenten zijn hierheen gebracht. En men beweert, dat gij degene waart die dit deed, kapitein Vignard.
- Hè, riep Vignard, ik zou hierheen documenten gebracht hebben, maar dat moet een fatale vergissing zijn. Hoe zou ik er aan ko- | |
| |
men en voorts, waarom zou ik ze hierheen brengen?
- Het hoe en het waarom, daar spreken we misschien later over. De zaak is, dat er papieren zijn ontvreemd die zich hier bevinden. Nietwaar mijnheer Glenmore zij bevinden zich hier?
Glenmore trad iets naar voren.
- Zeker, zeide hij, ze bevinden zich hier. Mijnheer Vignard heeft ze over de grenzen gesmokkeld. En hij kwam hierheen om ze af te geven.
Kapitein Vignard was niet ontsteld, maar wel heel erg boos. Hij haalde verachtelijk de schouders op en riep:
- Ik zal de vrijheid nemen op deze onzinnige beschuldiging geen antwoord te geven.
Mijnheer Glenmore lachte heel even.
- Met groote woorden kunt gij er u niet af maken, zeide hij. U is gisterenavond uit Parijs vertrokken?
- Inderdaad.
- U is hierheen gekomen op een telegram van een vriend van u.
- Ja dat ben ik.
- En u hebt voor hem iets meegenomen hierheen?
| |
| |
- Ik, welneen, hoe komt u aan dien nonsens?
- Het is zoo weinig nonsens, dat gij op dit oogenblik nog die papieren bij u draagt.
- Welneen, riep kapitein Vignard met kracht, wie kan u toch zulke waanzin hebben wijsgemaakt.
- Maar nu trad juffrouw Vignard naar voren en zeide met kalme stem:
- U kunt dat fouilleeren van mijn broeder gerust achterwege laten, indien gij hier documenten zoekt waarin gij belang kunt stellen, dan kan ik u bevestigen dat hij ze niet heeft. Wat ge zoekt is in mijn bezit. Mijn broer weet er niets van.
- Wat, riep de gezant op ontstelden toon, o ik had gehoopt dat dit alles op een mystificatie berustte, gij erkent dus toch, dat waar is waarvan men u beschuldigt?
Vóór zij kon antwoorden klonk er een opgewekte stem.
- Maar exellentie, hoe zou deze schoone dame dit kunnen erkennen, als zij niet eens weet, hoe die beschuldiging luidt.
Allen keken den spreker aan. Glenmore het meest verwonderd.
Wel die stem kende hij, ze klonk zoo spottend. Maar de heer die gesproken had herken- | |
| |
de hij toch niet dadelijk. Maar de oogen der liefde zagen scherper dan die van den haat. Mademoiselle Vignard had dadelijk toen zij de klank van die stem hoorde haar hart voelen opspringen van vreugde. Het was de stem van den man dien zij lief had, het was haar held, die zich den laatsten tijd Bénoist noemde, die zich als speurder grooten roem had verworven onder den naam van Harold Hunter, het was de Engelsche edelman van bijna vorstelijke afkomst, wiens waren naam bijna niemand kende. Maar dadelijk daarop voelde zij een vlijmende vrees in haar hart. Hij waagde zich hier, hij wilde natuurlijk desnoods zich zelf offeren, om haar te redden. Maar neen dat kon hij niet. Want ook hij kon niet beletten, dat de papieren die haar schuld van vroeger bewezen nu voor den dag zouden komen.
De Fransche gezant keek den onverwachten spreker aan.
- U hebt misschien gelijk mijnheer, maar laat mademoiselle mij de papieren toonen die zij in haar tasch heeft.
Glenmore verwachte niet anders dan dat Bénoist zich daartegen zou verzetten en allicht waren er anderen, die dit ook meenden te moeten verwachten. Maar hij deed het niet.
| |
| |
- Inderdaad mademoiselle, geef den heer gezant die papieren, zeide hij.
Mademoiselle Vignard haalde de enveloppe uit haar tasch en reikte deze aan den gezant over. Glenmore grijnsde.
- Welnu, zeide zij, u zult daaruit zien dat hier slechts één schuldige zijn kan en dat ben ik.
De gezant opende de enveloppe en nam er een brief uit.
Hij vouwde deze open, las het opschrift en daarna de onderteekening en dan dadelijk deed hij den brief weer dicht om vervolgens andere te nemen en daarmee eveneens te handelen. Zijn gelaat toonde een grenzenlooze verbazing. Dit was allen, die hem zien konden, duidelijk, dat hij niet vond, wat hij verwacht had te zullen vinden.
- Maar mejuffrouw, zeide hij, dit hier zijn particuliere aan u gerichte brieven waarmee niemand iets te maken heeft en die ik mij niet zal verstouten te behouden. Hoe hebt u kunnen meenen dat het hier om te doen was?
- Dit zijn nochtans de eenige brieven die ik in mijn bezit heb.
De gezant wendde zich tot Glenmore.
- Mijnheer, zeide hij wat beduidt dit? Wat mademoiselle daar heeft kan met de quaestie,
| |
| |
die ons hier vereenigt, niets te maken hebben. Als we niets anders vinden dan dit!
Glenmore had een beetje verdwaasd toegekeken. Het was niet geloopen, zooals hij verwacht had. Maar hij voelde zich deswege niet verslagen.
- Het overreiken van de brieven die blijkbaar niets te beteekenen hebben is een afleileidingstactiek geweest, zeide hij. De brieven waarvan sprake is kon mademoiselle niet in haar bezit hebben, haar broer heeft ze nog niet overgegeven, hij draagt ze bij zich.
Maar Kapitein Vignard, die van alles niets meer begreep, riep uit:
- Wel het is een vervloekte leugen, ik weet niet waar hij het over heeft.
- Ik zal duidelijker zijn, antwoordde Glenmore, de kapitein is onder voorwendsel zijn zuster te willen bezoeken over de grens gekomen met geheime stukken, die uit officieele bureaux te Parijs op onverklaarbare wijze verdwenen zijn. Hij heeft ze niet weggenomen maar zijn helper, die hem hielp terwille van zijn zuster.
Nu verhief zich weer de stem van den man, die zooeven ook gesproken had.
- Wel te drommel, zeide hij, dan zou ik die medeplichtige geweest moeten zijn als die
| |
| |
hulp tenminste plaats had terwille van 's kapiteins zuster.
De heeren mogen weten, dat zij mijn aanstaande vrouw is en indien zij dus hulp noodig had, gelijk mijnheer Glenmore veronderstellen wil, dan zou ik zeker degene zijn, die daarvoor in aanmerking komt.
Glenmore maakte zich niet kwaad om deze woorden, ze schenen hem zelfs aangenaam te te zijn. Hij wist ook wie de man was die zoo sprak.
- Ik wil mij niet vermeten u het recht te betwisten kapitein Vignard omwille van zijn zuster bij te staan, zeide Glenmore, alleen moet dit met geoorloofde middelen geschieden.
- Begeef u in geen twistgesprek met dezen heer, we hebben beweringen, geef ons nu de bewijzen, zeide de gezant op afgebeten toon.
- U hebt gelijk, dat is beter dan alle redeneering. Kapitein Vignard heeft stukken, die geheim moesten blijven en waarnaar men op dit oogenblik in Parijs zoekt, waarvoor men alle grensstations bewaakt, over de grens gebracht met de bedoeling ze hier af te leveren. Het bewijs? Hij heeft geen gelegenheid nog gehad ze af te leveren, hij draagt ze nog bij zich in de voering van zijn jas.
- Man je bent krankzinnig, riep Vignard
| |
| |
woedend, mijn oppasser heeft mijn koffer gepakt, ik heb me dezen avond gekleed, ik weet zeker dat ik noch in de zakken noch in de voering iets meedraag, dat ik verborgen zou willen houden.
- Weet u dat heel zeker, kapitein Vignard, vroeg de gezant.
- Met absolute zekerheid,
- Welnu mijnheer Glenmore, u hoort het.
- Deze heer van legatie, die met mij de laatste uren kapitein Vignard in het oog gehouden heeft, mag misschien even de voering van van zijn jas onderzoeken? Het zal niet moeilijk vallen te constateeren, dat daar de gezochte papieren verborgen zijn.
- Welja, kapitein Vignard, klonk weer eenigszins sleepend de stem van Bénoist, waarom zoudt ge niet uw jas even uittrekken om het onderzoek aldus te vergemakkelijken.
Hij knikte Vignard toe met iets gebiedends, alsof hij hem bevel gaf te doen, wat hij daar aaried en Vignard bedacht dat hij Bénoist beloofd had hem te gehoorzamen. Met een plotseling gebaar trok hij zijn jas uit.
- Mijnheer Glenmore is zoo zeker van zijn zaak, dat men haast zou gaan gelooven, dat hij zelf de papieren daar geborgen heeft, zeide Bénoist met een vriendelijken lach.
| |
| |
En op eens meende Vignard dat alles nu duidelijk was. Ja men wilde zijn ongeluk. Hij herinnerde zich, dat hij 's nachts in den trein onnatuurlijk lang geslapen had. De man, die zich in zijn coupé bevonden had kon daarvan gebruik gemaakt hebben om compromitteerende stukken in de kleeren van zijn koffer te verbergen en nu zouden deze hier te voorschijn gebracht worden. Ja, Bénoist scheen ook zoo iets te vermoeden en daarop doelde dan zijn gezegde dat Glenmore zoo goed wist, waar de papieren waren, dat het wel scheen of hij zelf ze daar ingestopt had. Hij zag naar Bénoist, maar die was zóó volkomen kalm, dat Vignard weer iets van zijn vertrouwen terug kreeg. Hij ook kon nu kalm kijken naar het onderzoek van de jas die hij uitgetrokken had, een onderzoek dat niets opleverde.
Glenmore keek als of er een wonder ware geschied, maar dan een wonder dat niet tot zijn heil strekte. Ja, het kan naar waarheid getuigd worden, dat hij in eens al zijn zekerheid van optreden kwijt raakte. Hij was zoodanig ontsteld, dat het hem de eerste oogenblikken niet gelukte zich een houding te geven.
- Welnu, zei Bénoist, verlangt mijnheer Glenmore nog verder onderzoek van kleedingstukken?
| |
| |
- Het is genoeg, zei de Fransche gezant, die thans een geheel anderen toon aansloeg. Ik vraag mejuffrouw Vignard en kapitein Vignard om verontschuldiging, dat ik ook maar eenige waarde heb gehecht aan de fantastische beschuldigingen en veronderstellingen, die mijnheer zich veroorloofd heeft en waarmee hij ons een tijd heeft bezig gehouden. Mijnheer Glenmore, wat een waanzin hebt u ons toch op de mouw willen spelden? Kapitein Vignard zou gestolen stukken over de grens brengen en behalve deze zou ik hier nog vinden andere bewijzen, dat hij en juffrouw Vignard zich aan spionnagedienst zouden wijden. Wat heb ik gevonden? In de tasch van mejuffrouw particuliere brieven.
De meesten keken hevig geintereseerd, maar de gezant, hoewel men misschien een flauw glimlachje op zijn gelaat waarnemen kon, vervolgde:
- In het bezit van juffrouw Vignard onschuldige particuliere brieven en bij kapitein Vignard vonden we zelfs geen snippertje papier, dat hem ook maar eenigszins zou kunnen verdacht maken.
- Maar ik weet zeker, dat....
- Mijnheer Glenmore, ik heb 't niet onder stoelen of banken gestoken, dat ik om bewe- | |
| |
ringen uwerzijds niets geef, dat ik alleen voor bewijzen zou kunnen zwichten. Welnu?
- De papieren zijn in het bezit van kapitein Vignard, hij moet ze reeds overgegeven of verborgen hebben.
De gezant haalde de schouders op. Op dat oogenblik opende Emile de deur waarvoor hij als schildwacht gestaan had. Hij wist niet, wat er was voorgevallen, maar één blik op het gezelschap en op het verslagen gezicht van Glenmore, en hij wist al, dat deze niet het succes behaald had waarvan hij te voren zoo zeker was geweest.
- Wat is er, vroeg Glenmore hem.
- Een bediende van het Fransche gezantschap met een dringende dépêche.
- Laat hier komen, zei de gezant.
Toen hij de dépêche gelezen had, zeide hij:
- Mijne heeren, hier heb ik het afdoende bewijs dat mijnheer Glenmore een fantast is. De stukken die kapitein Vignard over de grens gebracht zou hebben, zijn weer terecht. En de man, die volgens de verhalen van mijnheer Glenmore met kapitein Vignard zou samenwerken om onze regeering moeilijkheden te berokkenen, moet ik namens mijn regeering haar dank brengen, wijl door hem de stukken,
| |
| |
die spoorloos verdwenen waren zijn teruggevonden. Frankrijk, mijnheer Bénoist, kan u niet dankbaar genoeg zijn.
- Frankrijk beloont mij meer dan schitterend exellentie, want een van de liefste, schoonste en talentvolste vrouwen van Frankrijk zal mijn echtgenoote worden. Wat ik voor uw schoon land ook zou doen, ik zou mij toch altijd nog de schuldenaar er van voelen, zeide Bénoist met een buiging.
Mademoiselle Vignard werd nu al minuten achtereen bestormd door de meest verschillende gevoelens. Eerst had haar alles zoo dreigend geleken, dat zij geen hoop meer had durven koesteren gered te worden uit het net, dat zij om zich heen voelde spannen. Toen was haar duidelijk geworden, dat niet haar vijand Glenmore, maar dat Bénoist den toestand beheerschte. Zij had papieren over willen geven, die haar gecompromitteerd zouden hebben en ze waren als onder haar oogen veranderd in brieven die zij vroeger van den man dien zij liefhad mocht ontvangen. Zij twijfelde er niet aan, men had in haar broeders kleeren op een of andere wijze gestolen papieren verstopt. Men had een heele vertooning er van gemaakt om onder de oogen van velen, die papieren daar te vinden. En ze waren verdwenen. Oh, het
| |
| |
moest het werk zijn van haar eenigen, van haar onvergelijkelijken Engelschman, die weer zijn vijanden te slim was geweest. Maar waarom zeide hij, dat zij zijn verloofde was. Dat was toch niet noodig, maar zij kon hem thans niet tegenspreken natuurlijk. En toen de Fransche gezant op haar toetrad en hoffelijk zeide:
- Juffrouw Vignard, ik wensch u geluk, dat die man met u in het huwelijk treden zal, wat kon zij toen anders doen dan verlegen te glimlachen en te blozen.
Glenmore was na eenige gestamelde woorden verdwenen. Hij wenkte Emile met hem mee te gaan.
- Korten tijd later traden de anderen weer in de salons waar de soirée voortgang had gehad. En de Fransche gezant verzekerde dat juffrouw Vignard geheel van den schrik bekomen was.
Als bewijs zong zij een lied en zij zong het zoo schoon dat heel het auditorium in groote geestdrift geraakte.
|
|