| |
| |
| |
VII.
In de coupé.
Mademoiselle Vignard was sedert eenige weken haar buitenlandsche kunstreis begonnen. Zij was reeds een paar malen opgetreden en had successen behaald. Er werd over haar optreden met veel lof in de bladen gesproken, zij werd als een uitmuntende kunstenaresse geprezen. De Fransche bladen namen den lof haar toegezwaaid natuurlijk met graagte over en zoo kon kapitein Vignard bijna iederen avond lezen van de groote successen van zijn begaafde zuster. Natuurlijk zou hij ook in gewone omstandigheden van dien lof met belangstelling hebben kennis genomen en in gedachten de reis van zijn zuster gevolgd hebben, maar hoeveel meer was dit nu het geval, nu hij wist dat de aanleiding tot en de beteekenis van die reis een geheel andere was, dan het publiek ook maar vermoeden kon. Van zijn zuster had hij enkele korte briefjes ontvan- | |
| |
gen, waarin niets bijzonders stond, maar waaruit hij begrijpen kon, dat zij nog niet wist wat men met haar van plan was. Het was hem duidelijk, dat haar dit zeer zenuwachtig maken moest, want al had zij een zeer groot vertrouwen in Bénoist, zij wist natuurlijk dat tegen hem het een of ander onheilvolle plan gesmeed werd. En zij wist ook, al ontmoette zij hem niet, dat hij in haar nabijheid verbleef want de avontuurlijke Engelschman had ongeveer tezelfder tijd, dat zij op reis gegaan was, Parijs verlaten.
Op een morgen las kapitein Vignard tot zijn ontsteltenis in het ochtendblad, dat een volgende gastvoorstelling, die zijn zuster geven zou was uitgesteld, daar de begaafde kunstenares zich ongesteld gevoelde, en al werd er slechts van een lichte ongesteldheid gesproken, in het verdere van het bericht liet men toch doorschemeren, dat hiermee misschien de voor stellingen in het buitenland ten einde zouden zijn, want de actrice heette zich overwerkt te hebben en de doktoren hadden haar gebiedend rust voorgeschreven.
Kapitein Vignard beminde zijn zuster zeer, dus gevoelde hij zich erg ongerust en hij nam zich voor om haar dien middag telegrafisch te vragen, hem precies op de hoogte te
| |
| |
stellen, hoe het met haar was. Maar vóór hij zijn kamer verliet om zijn dienst te gaan doen, ontving hij een telegram afkomstig van Bénoist: ‘Vraag onmiddellijk verlof om uw zuster, die ziek is te bezoeken. Vertrek vandaag nog!’
Was zijn zuster ernstig ziek? Zoo ziek, dat zijn onmiddellijke overkomst dringend noodzakelijk moest heeten? Vignard vroeg het zich zelf af in doodelijke ongerustheid, maar dan kwam hem opeens in de gedachte, dat dit mogelijk behooren kon bij de plannen, die Bénoist gemaakt had. Hij wilde hem daar hebben, hij wilde van zijn hulp gebruik maken. En mischien was de lichte ongesteldheid van zijn zuster maar een voorwendsel, een middel om haar broer reden te geven een buitenlandsch verlof aan te vragen, dat hem anders niet zoo gemakkelijk gegeven zou worden. In elk geval of zij ziek was of niet, niets kon kapitein Vignard liever zijn, dan zijn zuster te gaan bezoeken en daarom maakte hij er onmiddellijk werk van, het gewenschte verlof aan te vragen. En het viel hem mee, dat dit zoo gemakkelijk bleek te gaan. Hij kreeg van zijn commandant voor dien morgen dadelijk vrij van dienst en begaf zich naar het ministerie. En daar bleek men hem zeer vriendelijk ge- | |
| |
zind. Was het omdat hij de broer was van de bekende kunstenaresse, of werkte er de een of andere machtige invloed, zoo vroeg hij zich af. In elk geval, hij kreeg het verlof, hij kreeg de noodige passen en dienzelfden avond verliet hij reeds Parijs om zich naar het buitenland te begeven. Vóór hij afreisde had hij zijn zuster een telegram gezonden, dat zijn aankomst meldde.
Het was voor Vignard geen prettige reis. Zijn gedachten hielden zich voortdurend bezig met de gevaren, die hem en zijn zuster bedreigden. Hij begreep wel, dat nu spoedig de beslissing zou vallen. En al stelde hij, evenals zijn zuster, veel vertrouwen in den man, die hem wilde helpen, het leek hem toch bijna onmogelijk, dat deze slim genoeg zou zijn om de gevaren, die hen bedreigden te bezweren. En daarbij was het zeer onaangenaam, dat hij als een blinde in het duister tastte. Als hij nog maar eenigszins had kunnen bevroeden, wat de vijand eigenlijk voornemens was, maar hij had daarover geen flauw idee, evenmin als over de tegenmaatregelen, die de onbekende Engelschman had genomen. Want dat deze ook actief werkzaam geweest was de laatste dagen, daarvan was de kapitein wel overtuigd.
Het was midden in den nacht toen zijn trein de grens passeerde. De douane was nog al las- | |
| |
tig, maar eenmaal de grens gepasseerd, kon hij voor de rest van den nacht ongestoord blijven. Het leek hem het verstandigst, maar wat te gaan slapen. Maar juist had hij dit besluit genomen, toen zich een heer bij hem in de coupé neerzette. De vreemdeling groette beleefd en het duurde niet lang of zij waren gezellig aan het praten. De aanleiding was voor den vreemde gemakkelijk gevonden want hij zeide: - Ik hoorde bij het controleeren van de passen uw naam, mijnheer Vignard. Mag ik u vragen of u een familielid is van de groote kunstenares, die op het oogenblik de roem van de Fransche kunst in het buitenland hoog houdt. Ik las vanavond toevallig dat zij een broer heeft, die kapitein is in het Fransche leger. Ik denk zoo, dat u dat is. Kapitein Vignard knikte.
- Ja, antwoordde hij, zij is mijn zuster.
- Mag ik mij aan u voorstellen, mijn naam is Valenti, ik ben zelf kunstenaar, ik stel levendig belang in de kunst.
Zoo raakten zij aan het praten en het aangename onderhoud kortte de lange reis zeer. Vignard vond dit toch nog veel prettiger, dan dat hij zou probeeren te slapen, wat hem toch wel niet gelukt zou zijn. Maar na een goed uur over allerlei onderwerpen met elkaar gesproken te hebben raakten zij toch uitgeput en mijnheer
| |
| |
Valenti zelf was het, die zeide: - Als u het me niet kwalijk neemt, dan wil ik eens even een dutje doen.
- Ik zou hetzelfde kunnen probeeren, zei Vignard lachend, om u de waarheid te zeggen was ik het al van plan voor u deze coupé binnenkwaamt.
- O, maar had dat toch eerder gezegd, dan had ik u niet zoolang verveeld.
- Van verveling was geen sprake integendeel, ik ben u zeer dankbaar, dat wij ons zoo prettig hebben kunnen onderhouden. Maar ja, laten we een beetje gaan slapen.
De ander trok de donkere kap over het licht en zij zetten zich ieder op hun gemak in een tegenovergestelde boek en sloten de oogen.
Ja Vignard voelde toch wel dat hij erg moe was, en het duurde niet lang of hij raakte in slaap. Het scheen, of het met zijn nieuwen kennis evenzoo gesteld was, want deze had ook de oogen gesloten en zijn regelmatige ademhaling moest wel doen denken, dat hij in slaap was geraakt. Zijn slaap duurde dan evenwel niet lang, want na een minuut of tien opende hij al weer de oogen. Hij stond op en kuchte eens, daarna hoestte hij flink, maar kapitein Vignard werd daar niet wakker van. Een glim- | |
| |
lach van voldoening omspeelde het gelaat van den ander.
- Ja, vriend, mompelde hij, de laatste cigaret, die ge van mij gerookt hebt, was al een bijzonder goede.
Toen nam de man den koffer uit het net, den koffer, die aan kapitein Vignard toebehoorde. Met een paar fijne werktuigen, wist hij het eenvoudige slot ervan heel vlug te openen. Hij zette den geopenden koffer voor zich op de bank naast den slapenden kapitein, die zich niet bewoog en overzag vlug den inhoud. Er lag niets bijzonders in. Voorzichtig legde hij er een paar overhemden uit en kwam toen aan het avondcostuum dat netjes gevouwen daar lag. En wie den man had bezig gezien zou zich zeker verwonderd hebben om wat hij deed, hij haalde een fijn mesje te voorschijn, tornde daarmee de binnenvoering van den jas open en haalde er toen een dun pakje papieren uit, dat daar verborgen was geweest. Hij stak deze papieren bij zich, bracht daarna draad en naald te voorschijn en, alsof hij een eerste klas kleermaker geweest ware, naaide hij de losgetornde voering weer dicht.
Het gebeurde alles heel kalm zonder overhaasting en toen het geschied was werd alles weer met pijnlijk nauwkeurige zorg in de kof- | |
| |
fer gepakt. De koffer werd gesloten en weer netjes in het net gelegd. Toen ging mijnheer Valenti weer in zijn hoekje zitten en kort daarna getuigde zijn kalme ademhaling, dat hij, na dit eigenaardige werk verricht te hebben, nu werkelijk zelf ook een slaapje ging maken. En naar zijn gelaatstrekken te oordeelen was hij van meening, dat hij dit slaapje werkelijk wel verdiend had.
Het was al weer dag, toen kapitein Vignard uit zijn vaste slaap ontwaakte. Zijn nieuwe vriend zat nog tegenover hem en sluimerde nog. Maar toen de kapitein zich wat verzette, opende hij toch ook spoedig de oogen.
- Wel drommel, riep hij dat noem ik nog eens een flinke tijd slapen. Is u ook pas wakker?
- Geen minuut geleden ben ik ontwaakt, ja we hebben ettelijke uren geslapen, het is al over vijf.
- Het is maar goed, dat wij geen kostbaarheden of zoo vervoeren, zei Valenti, want anders zou ik vreezen, dat treinroovers er op de een of andere manier voor gezorgd hadden, dat wij in slaap bleven en intusschen er met onze kostbaarheden vandoor gegaan waren.
- Nu bij mij zouden ze niet veel gevonden
| |
| |
hebben, antwoordde Vignard lachend. Mijn portefeuille en portemonnaie heb ik nog.
- Ik heb mijn beurs ook nog, antwoordde zijn gezel, een portefeuille met geldswaardige papieren houd ik er niet eens op na.
- Zoodat we een natuurlijke slaap genoten hebben, al hebben we het allebei buitengewoon lang volgehouden.
Kort daarop begaven de heeren zich samen naar den restauratiewagen om iets te gebruiken. En ook het verdere gedeelte van de reis bleven zij zich nog op aangename wijze met elkaar onderhouden.
Het was tegen twaalf uur in den middag dat Vignard zijn bestemming bereikte. In den gang van het spoorwegrijtuig nam hij van zijn reisgezel afscheid, die zei dat hij nog tot een volgend station doorreizen moest. Aan het station was hij aangenaam verrast, doordat hij zijn zuster reeds op hem vond wachten. Zij had hem zelf willen komen afhalen en hij vernam tot zijn groote vreugde, dat de berichten in de bladen over haar ongesteldheid overdreven geweest waren. Het was slechts een lichte ongesteldheid geweest, die den dokter reden had gegeven haar te adviseeren een paar dagen rust te nemen. Zij voelde zich nu reeds geheel hersteld en daarom had zij dan ook haar broer van
| |
| |
het station willen halen. Zij reed met hem naar het Cecil-Hotel, waar voor haar eenige vertrekken gereserveerd waren. Onderweg al vroeg Bernard zijn zuster of er eenig nieuws was en natuurlijk begreep zij wel waarop hij doelde.
- Nieuws, zeide zij, neen, ik heb geen nieuws, maar ik voel steeds meer spanning om mij heen, ik kan aan alles bemerken, dat onze vijanden meenen gewonnen spel te hebben en dat zij den beslissenden slag spoedig zullen slaan. Dat wil zeggen, zij moeten meenen, dat zij den man, dien zij boven alles haten, spoedig in hun macht zullen hebben.
- Ge bedoelt Bénoist. Is hij hier?
- Ik twijfel er geen oogenblik aan, dat hij in de nabijheid is, maar ik heb niets nog van hem gezien of gehoord.
- Maar hoe zullen zij hem dan in het ongeluk kunnen storten?
- Ik weet het niet, zij hebben een boos plan, dat staat vast en zij zijn er zeker van, dat hij op het critieke oogenblik in hun macht zal zijn.
- En zij rekenen erop, dat wij daartoe met hen meewerken zullen om ons zelf te redden. Het is wel een zeer lage rol, die zij ons daarin willen laten spelen. Neen, wat er ook van komen moge, op het beslissende oogenblik zal ik
| |
| |
zeker weigeren daaraan mee te werken, zei Vignard. Zijn zuster zag hem dankbaar aan.
- Het doet me onuitsprekelijk genoegen Bernard, zeide zij, dat gij er zoo over denkt. Ik heb daaraan niet getwijfeld trouwens, ik weet dat je niet zoudt willen dat wij van schande en oneer gered zouden worden tenkoste van de eer of het leven van den man die zich voor mij wil opofferen. En kijk eens, dat maakt mij ook in zekeren zin zoo gerust. Bénoist zal alles doen om ons te redden, ik heb groot vertrouwen in zijn slimheid en wie weet, lukt het hem tenslotte. Maar als het hem niet gelukt, als men het gestelde doel bereikt en hem hopeloos zou compromitteeren, dan zullen wij beiden, gij en ik hem niet laten in handen van degenen, die zijn verderf zoeken, dan zullen wij spreken en ronduit verklaren, dat wij schuldig zijn, dan...
Zij kon den zin niet voleinden, want op dat oogenblik trad een lange, zeer gedistingeerd uitziende heer de salon binnen. Het was monsieur Emile.
- Ah, mejuffrouw Vignard, zeide hij, stel mij voor aan uw broer, ik wil gaarne kennis met hem maken....
Kapitein Vignard keek wat vreemd op. Wie was deze heer, die onaangediend de salon bin- | |
| |
nentrad. Zijn zuster noemde hem den naam, maar dat zeide hem niet veel.
Hij meende ook te zien dat zijn zuster over den onverwachten bezoeker niet bepaald enthousiast was. Hij besloot dan ook maar niet veel complimenten te maken en zeide:
- Duid het me niet ten kwade mijnheer Emile, maar ik had met mijn zuster een onderhoud over familieaangelegenheden, dat geen uitstel duldt, u komt dus ongewild wel erg ongelegen op dit oogenblik.
Emile lachte.
- Dit is inderdaad zeer duidelijk, zeide hij. Maar ik zal u niet lang hinderen. Ik wilde u slechts een uitnoodiging overbrengen voor hedenavond. Uw zuster heeft die reeds ontvangen, maar ze geldt natuurlijk ook voor u. De Russische zaakgelastigde geeft een feestavond. Het is nog al gemakkelijk voor u, want hij resideert hier in ditzelfde hotel. Uw zuster heeft beloofd er te zullen komen en eenige liederen te zingen. U zult haar zeker vergezellen, nietwaar. Als ik uw antwoord heb, ga ik meteen. Kapitein Vignard vond het nogal een vreemde uitnoodiging.
- Is u aan het Russische gezantschap verbonden, vroeg hij.
- Neen, maar ik wil slechts weten, dat gij
| |
| |
medekomen zult, dan maak ik het andere in orde.
- Ik weet niet of het verstandig is van mijn zuster, zoo'n toezegging te doen. Haar ongesteldheid, die toch al bekend is, zal haar voldoende verontschuldigen, indien zij niet komt.
- Pardon uw zuster heeft aangenomen.
- Zij kan daarop natuurlijk terugkomen en ik wil haar raden zoo verstandig te zijn.
- Het gaat niet, antwoordde mijnheer Emile, uw zuster heeft goede reden om wèl te komen. Zij zal zoo dwaas niet zijn weg te blijven, zelfs al ware zij zeer ernstig ongesteld. En ik zal u zeggen waarom. Er is haar een zeer rijke belooning toegezegd. Neen, stuif niet verontwaardigd op, kapitein Vignard, ik bedoel geen geldelijke belooning. Zij heeft ons woord dat, indien zij dezen avond in de salons komt van den Russischen zaakgelastigde, dat haar dan de papieren gegeven zullen worden op wier bezit u evenveel prijs stellen moet als zij zelve. Duidelijker behoef ik niet te zijn.
Het was kapitein Vignard alsof hij een slag in het gezicht kreeg. Deze man was dus een dergenen, die het web om hen heen gesponnen hadden, die eischen konden stellen en zijn zuster dwongen tot dingen, waartoe zij anders niet zou komen. Maar voor hij een antwoord had
| |
| |
kunnen geven nam zijn zuster het woord en zeide:
- Ik heb u gezegd dat ik komen zal en de komst van mijn broeder brengt daarin geen verandering. Is het noodzakelijk dat hij meekomt?
- Ja, alleen al omdat men natuurlijk weet, dat hij hier is en het een vreemden indruk maken zou indien hij wegbleef.
- Als mijn zuster komt, zal ik er ook zijn, zeide nu Vignard.
Emile boog. Hij maakte dadelijk aanstalten om heen te gaan.
- Ik hoop, zei hij, dat kapitein Vignard een beter idee van mij krijgen zal dan hij nu blijkbaar heeft.
Toen ging hij heen en nauwelijks was hij weg en de deur achter hem gesloten of kapitein Vignard riep:
- Maar ik begrijp er heelemaal niets meer van. Wat wil die man? Is hij onze vijand, die...
- Neen, neen, antwoordde zijn zuster, hij is een zeer eigenaardig persoon. Hij behoort tot onze vijanden, staat in hun dienst, maar hij is eerlijk en toont zich telkens in veel opzichten een waar gentleman.
Zij vertelde hem een en ander van Emile en daarna bespraken zij, wat toch wel de bedoe- | |
| |
ling zijn kon van den wensch, dat zij beiden op het avondfeest bij den Russischen zaakgelastigde aanwezig zouden zijn.
- Ik weet het niet, zeide kapitein maar ik vrees, dat het niet goed is, dat wij daarheen gaan.
- Ik heb het geweigerd, zoolang totdat men mij beloofde mij daarvoor de papieren te geven, die u en mij in het ongeluk kunnen storten. Maar toen mij als belooning die papieren toegezegd zijn, ja toen heb ik toegestemd.
- Maar dan is het zeker, dat zij u alleen naar hier gehaald hebben daarvoor en dat zij meenen dezen avond hun slag te kunnen slaan. O, is het niet vreeselijk, dat wij in zulk een dikke duisternis ronddolen, dat wij ons voelen als met een doek voor de oogen gebonden. We weten, dat men met ons speelt, zooals de kat met de muis en we zien onze vijanden niet eens, we kennen hun plannen niet.
Zijn zuster knikte en antwoordde:
- Zeker, het is heel erg, maar ge vergeet één ding. Er is nóg iemand die dit spel medespeelt en hij is niet zoo blind als wij. Ik weet dat we alle reden hebben om hem te vertrouwen. Misschien redt hij ons en bederft het spel voor onze vijanden. Misschien ook lukt het hen hem te oompromitteeren, maar dan zal de we- | |
| |
reld de waarheid weten, wij willen niet dat hij voor ons wordt opgeofferd.
- Neen dat willen wij niet.
|
|