| |
| |
| |
VI.
Zusterliefde.
Kapitein Vignard had al eenigen tijd op zijn zuster gewacht. Zij had hem verzocht om elf uur haar op haar kamers te komen bezoeken. Zij zou dan terug zijn van het avondfeest, dat de Minister van Schoone Kunsten een groot aantal genoodigden gaf en waar zij ook genoodigd was. Vignard keek nu en dan ontevreden op de klok, want het had al twaalf geslagen en nog was zijn zuster niet teruggekomen.
Maar ten laatste hoorde hij dan toch een auto stilhouden en spoedig daarna trad zij de kamer binnen.
Zij legde snel haar mantel en hoed af, terwijl zij zeide:
- Ik vreesde Bernard, dat gij ongeduldig geworden zoudt zijn en weer zoudt zijn weggegaan.
- Nu, antwoordde hij, ongeduldig ben ik
| |
| |
zeker geworden, ik wacht al een half uur, maar ik heb begrepen, dat gij mij spreken wilt over iets van gewicht. En daarom ben ik gebleven.
- Dat is goed. Ja, we moeten eens ernstig praten, mijn jongen. Ik heb gehoord, dat ge in moeilijkheden zijt.
- O, is het daarover? Nu, maak u maar niet ongerust. Het gerucht zal wel overdreven zijn.
- Kaarten, nietwaar?
- Ja, maar niet op de manier, zooals gij denkelijk meent. Ik heb u vroeger beloofd, dat ik zou zorgen, nooit meer veel geld te wagen, nooit meer eereschulden te maken en dat heb ik sindsdien dan ook niet gedaan.
- Maar wat is er dan gebeurd?
- Och, het is niets wat mij persoonlijk in moeilijkheden gebracht heeft. Er is op een kaartavond iets gebeurd, dat onaangenaam is voor alle aanwezigen in vrijwel gelijke mate. En er is besloten, dat de buitenwereld er niets van zal vernemen, zoo min mogelijk althans. Want er schijnt toch al meer dan genoeg van uitgelekt te zijn, zonderling genoeg, daar de betrokkenen allen hun woord hebben gegeven, dat er niet over gesproken zou worden. In elk geval ik kan je niet zeggen wat er ge- | |
| |
beurd is. Maar ik kan je gerust stellen, het is niet wat ge misschien gevreesd hebt en de quaestie zal wel van zelf doodbloeden. Was het hierover alleen dat ge me spreken wildet?
- Neen, het staat in verband met een andere zaak. Ik heb je een bekentenis te doen, Bernard.
Hij lachte.
- Wat zeg je dat plechtig, beste zus. Een bekentenis, het lijkt of ge een misdaad begaan hebt.
- Ik heb een misdaad begaan, antwoordde zij.
- Kom dwaasheid, gebruik zulke groote woorden niet. Ge kunt onvoorzichtig geweest zijn, maar dat gij een misdaad begaan zoudt hebben, dat is een onmogelijkheid.
- Helaas, gij moogt dit meenen, het is omdat gij mij ziet met de oogen van een lieve broer. Maar ik herhaal u ik heb een misdaad begaan.
Zij zeide dit zoo ernstig, dat haar broeder door een groote angst werd aangegrepen.
- Om Godswil, riep hij, vertel me wat er gebeurd is.
- Luister, antwoordde zij. Het was toen gij in moeilijkheden waart. Het was, toen gij
| |
| |
met jeugdige dwaasheid u aan het spel hadt overgegeven en eereschulden had gemaakt, die gij op een bepaalden datum moest voldoen. Lukte dat niet, dan zou uw militaire loopbaan een einde nemen. Toen zijt gij bij mij gekomen. Ik was nog zoolang niet aan het tooneel, ik verdiende nog geen groote sommen. Maar tot wie anders dan tot mij, uw zuster, zoudt gij u hebben kunnen wenden.
- Gij hebt mij gered, waarom haalt gij deze geschiedenis hierbij op?
- Ik heb u gered nietwaar, anders zou uw loopbaan vernietigd zijn, maar gij hebt niet geweten ten koste van welk offer ik u toen heb gered.
- Ten koste van wat, gij wilt toch niet zeggen, dat gij om mij, toen een misdaad gepleegd hebt, riep kapitein Vignard uit.
- Ik heb toen om u te redden een misdaad begaan. En welk een misdaad! Ik heb, ik heb spionnendienst tegen ons vaderland verricht om het geld in handen te krijgen, dat er noodig was om jou te redden.
- Spionnendienst, gij, kreet Vignard, en met dat judasgeld zijn mijn schulden betaald. O, neen, zeg dat het niet waar is, zeg dat het niet waar is.
| |
| |
Hij zonk als vernietigd op een stoel neer en sloeg de handen voor de oogen. Wat hij vernomen had was verschrikkelijker dan iets, wat hij zou hebben kunnen bedenken.
- Mijn God, riep hij tenlaatste uit, ik ben eerloos, eerloos.
- Niet gij, maar ik, zeide zijn zuster, gij hebt er immers niets van geweten.
- Gij zijt niet de meest schuldige, antwoordde hij met weeke stem.
Ik heb u tot dien noodlottigen stap gebracht. Ik had schulden gemaakt en het was nog erger dan gij zelfs toen geweten hebt. Ik had niet alleen eereschulden gemaakt, die ik niet betalen kon, maar ik had in mijn duivelsche speelwoede zelfs geld gebruikt, dat ik van mijn kameraden onder mijn berusting had. Als ik toen niet in de gelegenheid was gesteld te betalen, zou ik openlijk als een dief zijn nagewezen. Gij hebt mij gered, gered tenkoste van een andere, een veel ergere daad nog maar ik was de schuld, dat gij tot dat verschrikkelijke uw toevlucht hebt genomen. Gij hebt het gedaan, maar gedaan voor mij, gij zijt ertoe gekomen, alleen door mijn toedoen, ik ben erger schuldig dan gij.
Langen tijd bleef het stil in de kamer. Ten laatste vroeg Vignard:
| |
| |
- Zeg mij thans, waarom gij mij nu dit hebt meegedeeld. Oh, ik behoef dat niet te vragen, het moet zijn dat thans het gevaar dreigt voor ontdekking.
- Ik zou u nooit deze smart aangedaan hebben, Bernard, als ik niet meende, niet te mogen handelen buiten uw medeweten De schurken, die toen van mijn zwakheid gebruik gemaakt hebben, willen nu gebruik maken van de omstandigheid, dat ik daardoor in hun macht gekomen ben. Vignard sprong op.
- Wat er ook van komen moge, riep hij, het is natuurlijk uitgesloten, dat gij opnieuw tot iets dergelijks zoudt komen. Al zouden wij beiden als landverraders veroordeeld worden, wij mogen er zelfs niet over denken, dit te willen verhinderen door opnieuw ons tot zoo iets misdadigs te leenen.
Zijn zuster knikte.
- O, zeide zij, geloof niet, dat ik u zou willen voorstellen ons te redden door als spionnen voor de vijanden van ons land op te treden. Maar dat eischt men niet van mij, Bernard. Men heeft bewijzen in handen, dat ik mij vroeger voor hun werk geleend heb. Zij kunnen daarmee u en mij ongelukkig maken, maar zij willen die papieren aan mij uitleve- | |
| |
ren zoodat daarmee alle gevaar voorbij zou zijn, alle macht over ons zou ophouden.
- Tot welk een prijs willen zij dat dan?
- Dat is het merkwaardige: men eischt daarvoor alleen, dat ik naar het buitenland zal gaan om daar op te treden.
- En daar natuurlijk de geheimen uit te leveren van onze weermacht, waar onze tegenstanders zooveel belang in stellen?
- Neen, al zou ik dat willen, hoe zou ik hen daarin terwille kunnen zijn? Maar er zit een ander boos plan achter. En hoewel het niet zoo met ronde woorden gezegd is, begrijp ik wat zij willen. Zij willen door mij iemand anders in de val lokken.
- Als ik u goed begrijp, zult gij dan al niet landsgeheimen te verraden hebben, maar wil men met uw hulp iemand in z'n macht krijgen aan wie men een nuttiger werktuig heeft. Maar dat zou minstens even gemeen zijn, als gij u daartoe zoudt leenen.
- Dus gij wilt niet, dat ik daarin zou toestemmen, ook niet als het de eenige weg is, om uzelf en mij van den ondergang te redden?
- Neen, ook dan niet! Maar bovendien, ik geloof nog niet, dat zij er zoo gemakkelijk toe zouden overgaan hun bedreigingen te volvoe- | |
| |
ren, want zij zouden daarmee zeker ons onmogelijk maken, maar het zou toch ook gevolgen hebben voor hen.
- Luister Bernard, wij mogen elkaar daaromtrent niets wijs maken. Iemand heeft mij gezegd, dat het niet eens noodig is, dat men alles van vroeger bekend maakt. Hij zeide, dat het voldoende was als in uw tegenwoordig regiment bekend werd, dat gij vroeger met het spel u in groote moeilijkheden gebracht hebt, en dat anderen uw eereschulden hebben betaald. Men zou dan uw spelhartstocht van toen in verband brengen met wat op uw kamer pas gebeurd is. En niemand zou er dan nog aan twijfelen, dat gij, voor hetgeen daar gebeurd is, aansprakelijk gesteld moest worden. Dat zonder meer zou reeds uw positie onhoudbaar maken.
Kapitein Vignard boog het hoofd. Hij kon niet ontkennen, dat er waarheid stak in deze woorden. De schijn voor de vervalsching der kaarten viel toch al meer op hem dan op de anderen. Als men in deze omstandigheid te weten kwam, dat hij zich al eens aan den hartstocht van het spel te buitengegaan was, dan zou men hem, ook al kon niets bewezen worden, toch wel aanmerken als de vervalscher.
| |
| |
- En toch, zeide hij, we mogen niet opnieuw gemeene zaak maken met de vijanden van ons vaderland. We moeten dan maar boeten, ik voor mijn ellendige speelzucht, gij voor uw onvoorzichtigheid. Het spijt me zoo vreeselijk voor u.
- Ik ben schuldiger dan gij.
- Neen, dat is niet waar, gij zoudt in uw onervarenheid van toen, nooit tot zooiets gekomen kunnen zijn, indien mijn misdadige speelzucht en roekeloosheid mij niet in dien toestand gebracht hadden, die u tot dat verkeerde deed komen.
- Het is zoo verschrikkelijk, zuchtte zij, dat er aan je loopbaan in het leger op zoo vreeselijke wijze een eind zou komen. En toch, toch... ik ben er blij om Bernard, dat gij niet gered wilt worden op die wijze. Maar ik heb al beloofd, dat ik doen zou wat men van mij verlangt.
Kapitein Vignard sprong op en keek zijn zuster verbaasd aan.
- Dat kunt ge niet meenen, zei hij. In elk geval gij moogt het niet doen.
Zijn zuster echter antwoordde:
- Ik zal u zeggen, waarom ik het beloofd heb. Het is, omdat ik de overtuiging heb, dat zij toch hun doel niet bereiken zullen. En ik zal
| |
| |
u zeggen waarom. Neen, val me nu niet in de rede, laat me eerst uitpraten. De man, dien zij ten onder willen brengen is de man, dien ik liefheb, maar dien ik niet waardig ben, de man, die er voor gezorgd heeft, toen ik dat verraad pleegde, dat onze vijanden toch hun doel niet bereikten. Ik heb toen geleverd wat zij verlangden, maar vóór zij daarvan gebruik konden maken, heeft hij hen die papieren weer afhandig gemaakt en het is ook daarom denk ik, dat zij zich op hem willen wreken. Maar hij schijnt al van hun plan geheel op de hoogte en hij heeft mij gezegd, dat ik op hun voorstel moet ingaan.
- En gij wilt dit doen?
- Ik durf niet tegen zijn verzoek in te gaan en ik heb nu eenmaal een onbeperkt vertrouwen in hem. Hoe hij weten kan wat zij willen, dat begrijp ik volstrekt niet, maar hij schijnt hen niet te vreezen. O, als gij hem zoudt kennen, ik weet zeker dat gij ook vertrouwen in hem zoudt hebben.
- Ik ken hem, antwoordde Vignard.
- Gij kent hem, riep zijn zuster ongeloovig. Maar waar hebt gij hem dan ontmoet.
- Hij is bij mij geweest en ja, hij schijnt wonderlijk goed van alles op de hoogte te zijn. Maar waar hebt gij hem gezien?
| |
| |
- Ik heb hem niet gezien, luidde het antwoord, maar ik heb hem gehoord.
En op de zeer verwonderde vraag van haar broer wat zij bedoelde, antwoordde zij door hem te vertellen, wat haar dien avond in den wintertuin was overkomen. Haar broer luisterde aandachtig.
- Ja, zeide hij toen, ik begrijp, dat dit het geval verandert. Maar ik vraag me zelf af, of ge toch wel aan zijn verzoek moogt voldoen. Hij waagt er in ieder geval zeer veel mee en ik weet niet of wij mogen verlangen, dat hij zich voor ons daaraan waagt.
Op dat oogenblik rinkelde de bel van de telefoon.
Juffrouw Vignard nam den hoorn op en luisterde.
- Ja, hoorde haar broer haar zeggen, hij is nog hier. Ja, ik heb het hem verteld, maar hij meent, dat wij u niet mogen toestaan u zelf te wagen. Wat zegt u, wilt u hem zelf spreken? Zeker ik... Wacht een oogenblik.
Zij bood toen haar broer den hoorn aan en zeide:
- Het is de man, over wien wij juist spraken. Hier, hij wil u spreken.
Bernard Vignard nam zelf den telefoonhoorn op.
| |
| |
- Ik ben het, kapitein Vignard, zeide hij.
- Luister, hoorde hij den man aan den anderen kant van den draad zeggen, ik verneem van uw zuster, dat zij u van een en ander op de hoogte heeft gebracht. Ik wil jullie helpen en ik meen dat te kunnen. Maar voorwaarde is, dat jullie tot den vijand overloopen. Dat wil zeggen, ge moet precies doen, wat zij van u verlangen met de bedoeling mij in het verderf te storten. Maak u geen gewetensbezwaar, want ik verzeker u, dat zij hun doel niet zullen bereiken. Uw zuster heeft gezegd op de haar gestelde voorwaarden in te gaan en zij moet zich daaraan houden. Ook als men van u nog wat verlangen mocht, moet gij het doen. Ik reken er vast op, dat dit werkelijk gebeurt. En zeg uw zuster nog eens, ook als zij meent, dat ik er gevaar door zal loopen, dan moet zij toch zonder aarzelen de aanwijzingen van onze vijanden volgen.
- Ja, maar...
- Ik herhaal, dat ik er op reken en als het niet gebeuren zou, dan juist zouden de gevolgen onberekenbaar zijn. Ik reken er op.
Meteen werd de haak van de telefoon opgehangen en was de verbinding verbroken. Vignard probeerde nog weer verbinding te
| |
| |
krijgen maar het lukte hem niet. Hij haalde diep adem.
- O, zeide hij, dat is een duivelsche kerel hoor. Hij schrijft ons zoo maar voor wat we te doen hebben en we zullen het moeten doen ook, want hij rekent erop. En we zouden hem door anders te handelen, dan juist in de wielen rijden.
|
|