| |
| |
| |
III.
De Engelschman.
Kapitein Vignard bracht niet alleen zijn vriend naar diens woning, maar hij maakte daarna nog een flinke wandeling. Hij wist dat hij toch niet zou kunnen slapen en hij had behoefte aan krachtige lichaamsbeweging. Toen hij eindelijk weer in de straat was, waar zijn kamers waren, vond hij voor zijn deur iemand staan, die daar kalm scheen te wachten.
- Wat is er van uw dienst, vroeg kapitein Vignard, het lijkt me of ge hier voor mijn woning op post staat.
- En dat deed ik ook, kapitein, luidde het opgewekte antwoord, ik wist dat u uit waart en dat u terugkomen zoudt en daar ik het risico niet wilde loopen u te missen heb ik maar besloten u hier te wachten.
- Ik ken u niet mijnheer, antwoordde Vignard en ik kan mij niet herinneren u ooit ont- | |
| |
moet te hebben. Waarover wilt u mij dan op zoo'n laat uur nog spreken?
- Dat zou ik u liever op uw kamer mededeelen, het is geen geschikt onderwerp voor een gesprek in de open lucht.
- Maar uw naam?
- Mijn naam? Och ik kan u natuurlijk een naam noemen, ik ben gewoon er meerdere te dragen. Laten we zeggen dat ik Bénoist heet.
- Bénoist? Nooit van gehoord.
- De meeste menschen hebben daarvan nooit gehoord, klonk het vroolijk terug, maar dat kan voor u geen bezwaar zijn. Doch ik heb een andere aanbeveling. Ik ben een goed vriend van uw zuster.
- Mijn zuster, komt gij voor haar hier?
- Misschien, dat kan ik nog niet zeggen. Maar wees nu zoo beleefd, mij binnen te noodigen. Behalve dat de nachtlucht soms ongezond is, heb ik nog dringender reden om niet te lang hier in de open lucht met u te staan praten. Er konden eens lieden voorbij komen, die er belang in stelden, dat ik u zoo laat nog een bezoek bracht.
Kapitein Vignard aarzelde niet langer.
- Kom mee naar binnen, zeide hij, maar houd het mij ten goede, dat ik nog niet over- | |
| |
tuigd ben verstandig te handelen door mij met u in te laten.
Hij opende de deur en ging zijn laten bezoeker voor, die hem zonder nog iets te zeggen volgde. Een paar minuten later zaten zij tegenover elkaar in dezelfde kamer waar eenige uren te voren zulke heftige tooneelen hadden plaatsgevonden.
Vignard bekeek zijn gast wat nauwkeuriger en de man scheen geen ongunstigen indruk op hem te maken. Hij zag er in ieder geval uit als een heer en hij scheen zich volmaakt op zijn gemak te bevinden.
- Welnu, zei Vignard, ik hoop, dat u nu wat duidelijker wilt spreken.
- Graag, luidde het antwoord; kijk eens mijnheer Vignard, ik heb vroeger uw zuster eens een belangrijken dienst bewezen. Zij zal u daarover nooit gesproken hebben, want dat kon zij niet doen, maar ik weet zeker dat gij er van op de hoogte zijt, dat zij mij grootelijks dank verschuldigd is.
- Maar mijnheer Bénoist, ik begrijp u niet, er is mij niets van bekend dat mijn zuster.....
- Niet te haastig, mijnheer, ik moet u immers eerst nog zeggen wie ik ben. Welnu, u weet dat er in het leven van uw zuster één man is, die er heel kort een rol in gespeeld
| |
| |
heeft. De bladen hebben zelfs beweerd, dat zij met hem verloofd zou zijn geweest, maar dat was onjuist. Welnu die man ben ik.
Vignard sprong op en keek den ander verbaasd en ongeloovig aan.
- Die man zijt gij, riep hij uit, en gij beroemt u op de rol, die ge hebt gespeeld! Maar mijnheer, ik meen, dat daarvoor heel weinig reden is.
- Zoo en waarom meent u dat.
- Dat zal ik u zeggen. Ja, ik heb uit den mond van mijn zuster gehoord, dat gij haar een grooten dienst hebt bewezen. Zij is u daarvoor dankbaar, maar dat gaf u niet het recht met haar te handelen, zooals u gedaan hebt. Dat was niet gehandeld als een gentleman.
Een oogenblik leek het er op of Bénoist boos wilde worden, het bloed steeg hem naar het hoofd, maar dadelijk beheerschte hij zich weer en antwoordde:
- Er heerscht bij u een misverstand, mijnheer Vignard, ik wil u uw woorden niet kwalijk nemen, omdat ik weet, dat ze u zijn ingegeven door uw liefde voor uw zuster. Maar vertel me waarom meent ge, dat ik uw zuster niet als een gentleman behandeld heb?
- Als zij wist, wat ik u zeggen zou, ik weet zeker dat zij zeer boos op mij zou zijn. Maar ik
| |
| |
voel dat het goed is, dat wij tot een verklaring komen. U hebt mijn zuster uw liefde verklaard; zij beantwoordde die. Zij heeft mij zelf dien avond toen het tusschen u beiden tot een verklaring gekomen was, geschreven. Misschien vindt u dat vreemd, maar bedenk dat zij geen andere bloedverwanten, dat zij geen werkelijke vriendin had op de wereld, alléén haar broer. Wij zijn altijd door de teederste banden verbonden geweest. Welnu, dien avond schreef zij mij een jubelenden brief, zij had het hart van een man veroverd, hij had haar zijn liefde verklaard. Zij was volkomen gelukkig. De verloving was nog niet publiek, maar dat maakte voor haar niets uit. Welnu mijnheer, de eerste oogenblikken dacht ik met haat aan dien vreemde, die voortaan meer voor mijn zuster zou zijn dan ik, haar eigen broer, de eenige die tot dan een plaats in haar hart had ingenomen. Maar natuurlijk hield ik mij zelf voor, dat dit dwaas en egoïstisch was en ik ging mij verheugen over het geluk dat zij had gevonden. Ik wist hoevelen haar het hof hadden gemaakt, ik wist hoe weinig zij voor hun vleierijen en hun hofmakerijen vatbaar geweest was, ik was overtuigd dat wie haar hart veroverd had, werkelijk een man moet zijn harer waardig.
Vignard zweeg eenige oogenblikken.
| |
| |
- Ga verder, zeide Bénoist.
- Wat zal ik verder gaan, ik kende u niet, ik had uw naam niet gehoord, maar ik vertrouwde u volkomen, een man waarover mijn zuster schreef, zooals zij over u deed, moest als een rots zijn. En wat is er van geworden, hoe kort heeft het geduurd! Mijn zuster heeft mij nooit verteld wat er gebeurd is, doch eenige weken later was er een breuk ontstaan tusschen u beiden. Maar ik weet, dat niet zij aan uw verloving een einde gemaakt kan hebben, zij heeft niet lief met een liefde die weder uitdooft, ik weet zij zal nimmer iemand anders liefhebben. Welnu, mocht gij dan, om welke reden ook, haar hart breken, was uw liefde dan slechts een stroovuur geweest, een gril? Maar als dat zoo is, dan hebt gij zwaar aan mijn zuster misdaan. En ik bid u, beroem er u dan niet op, dat gij door haar welken dienst ook te bewijzen haar aan u verplicht hebt, gij hebt oneindig meer aan haar misdaan.
Bénoist had geluisterd, het hoofd gebogen, als in diepe smart verzonken. Maar nu hief hij het hoofd op en zag Vignard vast in de oogen.
- Ik ben u dankbaar, zeide hij dat gij zoo duidelijk gesproken hebt. Als er iemand leed heeft over hetgeen er gebeurd is, dan ben ik dat wel. Maar luister, er waren omstandighe- | |
| |
den machtiger dan onze liefde. Vignard haalde de schouders op.
- Men zegt, zeide hij als tot zich zelf, dat de man die mijn zuster liefhad een Engelschman is van hoogen adel en dat het de adeltrots is van hem of wellicht van zijn familie, die het beletsel vormde, dat hij met een actrice zou trouwen, zij mocht dan van nog zoo onbesproken gedrag zijn. Ik wil adeltrots niet misprijzen, ik kan die tot op zekere hoogte waardeeren, maar dan had de man, die de liefde van mijn zuster veroverde daaraan vóór dien tijd moeten denken.
Bénoist haalde diep adem.
- Ik dank u nogmaals, dat gij zoo openhartig met mij gesproken hebt, maar ik verzeker u dat ik niet de fout begaan heb, die gij meent. Er is iets anders dat ik u niet noemen kan. En ik heb altijd nog uw zuster lief, ik zal haar blijven liefhebben, ik zou niets vuriger willen, dan dat zij gelukkig werd. Maar laten we thans hierover niet meer praten. Ik kan u geen verklaring geven, maar ik hoop dat gij mij niet voor een schurk zult aanzien.
- Neen, antwoordde Vignard, ik weet nu, dat gij dit niet zijt en ik ben er blij om. Maar waart gij hierheen gekomen om tot deze verklaring tusschen ons te komen?
| |
| |
Bénoist ging wat makkelijker in zijn stoel zitten.
- Neen, zeide hij op geheel anderen toon nu, ik was daarvoor niet gekomen al is het goed geweest, dat wij hierover eerst gesproken hebben. Gij zijt in moeilijkheden niet waar?
Kapitein Vignard keek verwonderd op.
- Ik in moeilijkheden? Wat bedoelt ge?
- Hm, Ik weet alleen maar dat gij u in moeilijkheden bevindt, ik wilde u vragen welke. Neen, neen, schudt nu niet het hoofd, ontkennen zou niet baten.
- Mijnheer Bénoist, ik ben werkelijk verbaasd. Ik wil er niet om liegen, ik ben in moeilijkheden inderdaad, maar ten eerste begrijp ik niet, hoe het in 's hemelsnaam mogelijk is, dat u daarvan iets ter oore kan gekomen zijn. Die moeilijkheden dateeren pas van hedenavond. Bénoist keek hem aan en vroeg:
- Is het werkelijk? Hoe moet ik dat begrijpen. Zijn die moeilijkheden pas hedenavond ontstaan of zijn ze pas hedenavond tot uw kennis gekomen.
- Ze zijn hedenavond pas ontstaan.
- O, maar dat is hoogst interessant, riep Bénoist.
- Ik begrijp u niet mijnheer.
| |
| |
- Neen, dat spreekt vanzelf. Vertel me alsjeblief wat er gebeuurd is.
- Het spijt me, maar ik kan dat niet doen.
- Omdat u mij niet vertrouwt?
- Neen, daarom is het niet, maar degenen, die er in betrokken waren hebben allen hun eerewoord moeten geven dat zij er geen ruchtbaarheid aan zullen geven, dat zij er met niemand over mogen spreken.
- Inderdaad? heeft de eereraad dat beslist?
- Mijnheer Bénoist, riep Vignard met iets angstigs in zijn stem, ik zou u bijna wonderbare gaven moeten gaan toeschrijven, wat duivel, hoe weet u, dat hier iets gebeurd is, hoe weet u van een eereraad. En zeg mij nu ronduit wat komt u hier doen?
- Ik ben gewaarschuwd, dat u in moeilijkheden verkeert en ik ben hier gekomen om u mijn hulp aan te bieden.
- Maar wie heeft u gewaarschuwd? En waarom zoudt gij mij helpen.
- Er is nog veel gewichtiger vraag, ant woordde Bénoist, namelijk deze:
Wanneer ben ik gewaarschuwd? Want dit is het merkwaardige, dat ik gisteren gewaarschuwd ben voor moeilijkheden, die naar gij mij verteld hebt eerst vandaag zijn ontstaan.
| |
| |
- Inderdaad, dat is het meest idiote van het geval. Geef me toch de verklaring.
- Ik zou u gaarne willen helpen, zeide Bénoist, zonder op dien laatsten uitroep acht te slaan. Maar daarvoor zou het noodig zijn, dat u mij precies mededeelde wat er gebeurd is. Naar ik nu gehoord heb is dat echter onmogelijk, omdat gij uw woord hebt moeten geven, niet over het voorgevallene te spreken. Ja dan wordt het lastig.
- Maar ge hebt me nog niet gezegd, wie u gewaarschuwd heeft?
- Dat zou ik u ook niet kunnen zeggen, omdat ik dat zelf niet weet, het was een anonieme waarschuwing, dat u en uw zuster gevaren bedreigden.
- Hm, zei Vignard, als die waarschuwing ernstig was, dan kan degene die de waarschuwing deed toch onmogelijk het oog gehad hebben op wat hier vanavond voorviel. En daar behoeven we niet over te praten, want hoe goed ingelicht uw waarschuwer ook geweest is, hij kan toch niet in de toekomst zien en dat zou hij moeten kunnen om gisteren al te doelen, op hetgeen hier van avond is voorgevallen.
- En toch, zeide Bénoist, en toch geloof ik dat er verband bestaat.
| |
| |
- Maar wat vreest ge dan?
- Ik weet het nog niet, het is een duistere geschiedenis, maar er dreigt gevaar en ik zou u willen smeeken, als dat gevaar zich op de een of andere wijze manifesteert, dat u mij dan daarvan mededeeling doet. Kijk eens, het is niet om u te beschermen, dat ik dit zeg, maar terwille van uw zuster, ik vrees gevaar voor haar.
- Kom, zeide Vignard, ik denk dat ge spoken ziet. En in ieder geval, wat hier vanavond voorgevallen is, daar kan, zelfs in verwijderd verband, mijn zuster nooit iets mee te maken hebben, daar kan geen gevaar uit voortvloeien, dat haar zou bedreigen.
- Wie weet, antwoordde Bénoist.
Toen stond hij op om heen te gaan, want hij wist dat Vignard niet spreken mocht, geen inlichtingen kon geven en zelf scheen hij dan ook niet geneigd nog verder te spreken over dat wat hij misschien meende, dat Vignard of zijn zuster kon bedreigen.
|
|