De geheime kamer van het Cecil-hotel
(1928)–William Holt– Auteursrecht onbekend
[pagina 44]
| |
IV.Mijnheer Glenmore logeerde in een der voornaamste hotels van Parijs en hij had daar zeer dure appartementen betrokken. De rijke Engelschman werd dan ook op zijn wenken bediend, wat nog bevorderd werd doordat hij ook met zijn fooien zeer royaal was. Op den morgen volgend op den avond, dat Bénoist zoo laat een bezoek gebracht had aan kapitein Vignard, werd Glenmore, toen hij nog in zijn bed lag bezoek aangekondigd van een heer, die hem dringend verlangde te spreken. - Zeg maar, zei Glenmore aan den bediende, dat ik nog geen bezoek ontvangen kan. Hij had eerst een blik op het kaartje geworpen, dat de bediende hem had gebracht, maar de naam, die er stond zeide hem blijkbaar niets. - Ik heb mijnheer al gezegd, dat zoo vroeg geen bezoeker bij u werd toegelaten, antwoordde de bediende, maar de heer zegt, dat hij u spreken moet voor een hoogst gewichtige zaak, | |
[pagina 45]
| |
die geen uitstel lijden kan en dat hij dan wel zal wachten. - Goed, laat hem dan maar in de kleine salon en zeg hem, dat ik over een kwartier bij hem ben. Een kwartier later had Glenmore zijn toilet voltooid en begaf zich naar de kleine salon om den vroegen bezoeker te woord te staan. Toen hij binnentrad was hij aangenaam verrast, en hij trad verheugd op den bezoeker toe. - Wel, riep hij, zijt gij het, ik had er geen idee van, dat ik jou hier zoo vroeg al verwachten kon. En je kaartje zei mij ook niets. - Och, kaartjes heb ik in diverse soorten. Als het nuttig lijkt heet ik iederen dag anders. Dat is altijd goed, nietwaar? - Ge hebt gelijk, Emile, zeide Glenmore glimlachend. - Hm, ja Emile heet ik ook, al heeft die naam voor mij geen bijzonder prettigen klank. Want toen ik Emile heette heb ik mij op de meest frappante wijze laten verslaan door mijn grooten tegenstander. Het gelaat van Glenmore betrok. - Ja, zeide hij, hij heeft ons daar leelijk roet in het eten gegooid, daar in België. Maar het was alsof ik er een voorgevoel van had. - En we hadden hem zoo heerlijk te pak- | |
[pagina 46]
| |
ken, hij had zich werkelijk bij den neus laten nemen, hij was gevangen, hij was ten doode gewijd en waarachtig de kerel wist zich nog te redden!Ga naar voetnoot1) - Gij wilt u op hem wreken, niet waar? - Och, wreken is het woord niet. Weet u, ik kan hem er onmogelijk om haten, het was werkelijk schitterend. Maar natuurlijk haak ik er naar revanche te nemen. Hij moet ons niet weer bij den neus kunnen nemen. - Goed, ge zult in de gelegenheid zijn. Ik zal u de kans geven hem die streek betaald te zetten. Maar ditmaal wil ik zelf de leiding hebben, ik heb de val opgezet waarin wij hem vangen zullen. - O, maar dat is zoo zeker nog niet. Zelfs als hij in de val zit heeft men hem nog niet. - Mijn waarde luister eens; waarom is hij ons den vorigen keer ontsnapt? Om de eenvoudige reden, dat de menschen in onzen dienst zeker van goeden wil waren, maar van te weinig intellect blijk gaven. Neen, ik bedoel er u niet mee, maar u moet begrijpen, dat ik thans zelf de strik zet en zelf het touw zal toehalen als hij er zich in gestoken heeft. Maar vertel me of ge gedaan gekregen hebt wat ik graag gebeuren zag. | |
[pagina 47]
| |
- Ja, dat heb ik gedaan gekregen, hoewel ik niet begrijp wat dit spel ons voor voordeel brengen kan. Gisterenavond zijn een zestal officieren bij kapitein Vignard op zijn kamer geweest. Zij hebben vrij grof gespeeld en op een gegeven oogenblik is men tot de ontstellende ontdekking gekomen, dat er met gemerkte kaarten gespeeld werd. - Daar is ruzie over ontstaan en Vignard is gecompromitteerd? - Ja, dat is hij ook, maar eigenlijk zijn alle aanwezigen dat eenigszins, want ieder, die met de kaarten gespeeld heeft kan de kaarten gemerkt hebben. Maar de schijn is natuurlijk wel het sterkst tegen den eigenaar der kaarten. - Prachtig, riep Glenmore, dat is dan al heel mooi in orde gekomen. - Als het niet te veel gevraagd is zou ik willen weten wat u met dit alles voor hebt. - Ik wil het u wel uitleggen, antwoordde Glenmore met een voldaan lachje. - Ik beken dat ik er zeer nieuwsgierig naar ben. - Luister dan, mijn plan is nog al breed van opzet en het zit goed in elkaar. Ik heb de zaak wel overwogen en ben, naar ik meen, zeer logisch te werk gegaan. Ik heb zoo geredeneerd: de man met wien wij te doen hebben is | |
[pagina 48]
| |
een zeer looze vos, hij zal zich nu juist niet zoo heel gemakkelijk laten vatten. - Neen, dat zal hij waarachtig niet. - Nietwaar, u is daar ook van overtuigd, hij is moedig, maar hij is vooral bijzonder slim en al lijkt hij buitengewoon roekeloos, toch is hij ook weer bijzonder voorzichtig. Maar hij heeft een zwakke plek in zijn wapenrusting. - Zoo? En welke is die zwakke plek, meent u? - Die zwakke plek, antwoordde Glenmore met een hatelijk lachje is de liefde. Ja, ik heb sedert ik onze groote tegenstander ken natuurlijk zijn verleden laten nagaan. En hij heeft zich in en na den oorlog steeds onderscheiden door zijn weloverlegde en goedberaden ondernemingen. Hij heeft eigenlijk maar één keer zich heel dom gedragen en de oorzaak daarvan was zijn liefde voor een Fransche tooneelspeelster juffrouw Vignard. - Maar hij heeft met haar gebroken, meen ik? - Ja zeker, maar hij is nog even dom en dwaas verliefd op haar als te voren en om haar zal hij zeker opnieuw domme streken doen als hij zich verbeeldt, dat dit noodig is. - Het is mogelijk, maar wat hebben wij daaraan. | |
[pagina 49]
| |
- Luister, die juffrouw Vignard is in onze macht. Zij heeft vroeger eens voor onzen geheimen dienst gewerkt en niets moet zij zoozeer vreezen dan dat dit bekend worden zou. Wij kunnen haar wanhopig compromitteeren en dat bindt haar aan ons. Om zich zelf te redden moet zij doen wat ik van haar verlang. - En gij meent, dat zij ons zal helpen dien geheimzinnigen Engelschman ten val te brengen? - Ja, dat zal zij, ze heeft geen andere keuze om zich zelf en haar broer van wien ze zielsveel houdt te redden. - Maar als gij haar al dwingen kunt ons te helpen, hoe meent gij dat zij ons kan helpen? - Ik wil u thans mijn plan nog niet onthullen, maar ik verzeker u, dat zij hem in onze macht zal brengen. Door haar zullen wij hem overwinnen zooals Samson eens door een vrouw aan de Philistijnen werd overgeleverd. Glenmore glimlachte voldaan, hij scheen aan het succes niet te twijfelen. Maar de ander scheen minder vast van het welslagen overtuigd, hij twijfelde nog. En hij meende Glenmore te moeten waarschuwen. - Heusch, zeide hij, ik vrees dat u de moeilijkheden te licht inziet. Meen toch niet, dat die man met open oogen in zijn verderf | |
[pagina 50]
| |
loopen zal, hij die reeds zoo dikwijls zich zelf uit de grootste moeilijkheden redde. - O, ik ben volkomen overtuigd dat hij niet iemand is die gemakkelijk overwonnen wordt, maar nooit tevoren is met zooveel zorg en overleg een val voor hem opgezet. En ik wil niet, dat hij gedood zou worden. Sedert wij weten wie hij is, lijkt het voor ons van het grootste belang, dat hij levend in onze macht komt, dat wij hem als spion in handen krijgen. - Maar wij zijn hier in Parijs. - Ik weet het, doch hij zal op ons grondgebied als spion gevangen genomen worden. - En gij wilt hem daarvoor over de grens lokken? - Ja, daarvoor heb ik de hulp van de vrouw noodig, die hij liefheeft. Ha, het zal een heele triomf voor ons zijn, als we dien man als spion inrekenen kunnen. En het zal wel furore maken in de wereld, als men zal vernemen, dat een edelman, en welk een edelman, optreedt in ons land als spion. - Ja, dat zou wat waard zijn, maar ik geloof niet dat hij zich in ons land wagen zou en dan zóó, dat wij bewijzen tegen hem hebben. - Hij zal komen, twijfel er niet aan, hij zal komen! En het zal een Europeesch schandaal wor- | |
[pagina 51]
| |
den, dat deze edelman, verwant aan een regeerend vorstenhuis, te samen met een Fransche tooneelspeelster naar ons land komt om daar te spionneeren. - Dus of zij u helpt of niet helpt, zij zal toch in elk geval slachtoffer worden? - Bah, antwoordde Glenmore, waar het om zulke groote zaken gaat, wat komt het lot van zoo eene er dan op aan? En het is om haar niet te doen, ik heb haar de papieren beloofd, die haar broeder in het verderf zouden kunnen storten. Zij zal onze plannen dienen, is het niet om zich zelf dan om hem. - Maar meent ge het zoo te kunnen aanleggen, dat de man, om wien het u te doen is, niet bemerken zal, dat zij naar een ander land gaat om hem daarheen te lokken. - Al zal hij het bemerken, hij zal haar daarom niet in den steek laten, als hij weet, dat gevaar haar dreigt. Juist daarom, daarom hebben we haar hulp noodig, omdat zijn liefde voor haar hem dwaas en onvoorzichtig maakt. |
|