De broeders des verderfs
(1920)–William Holt– Auteursrecht onbekend
[pagina 229]
| |
begroette en zich niet weinig verbaasd toonde over het bijzijn der zuster van signora Chiarina. De eerste vraag van de Tournel was, of de vluchtelingen achterhaald waren en toen de Linar toestemmend knikte, vroeg hij dadelijk of de detective zich ook bediend had van het bevel tot inhechtenisneming tegen signora Chiarina. De Linar stelde hem gerust, dat dit niet het geval was. Een zucht van verlichting ontsnapte aan haar zuster toen zij dit vernam. ‘Waar is zij? ik zou haar gaarne zien’, sprak ze. De Linar antwoordde: ‘Uw zuster is niet meer hier. Wij hebben haar in een particuliere woning ondergebracht. Zij logeert bij dr. Dupuy. Indien u wilt kunt u zich daar bij haar voegen’. ‘Hè’, riep de Tournel, ‘bij dokter Dupuy, zij is toch niet ziek of gewond?’ ‘Welneen’, antwoordde de Linar, ‘breng de juffrouw daarheen en kom dan hier terug’. ‘Maar wat is er gebeurd?’ ‘Gij zult het drama vernemen. Ik geloof, dat het thans snel de ontknooping nadert. Het schijnt of alle handelende personen hier bijeen moeten komen’. ‘Di Cava?’ ‘Di Cava is in onze handen’. ‘Rouan?’ ‘Rouan is ook hier’. ‘Maar....’ ‘Breng eerst de jonge dame weg, zij is daar veilig en kom dan terug’. De graaf de Tournel deed wat hem gezegd werd. In een auto reed hij met het meisje naar de woning van dokter Dupuy. En hij vroeg zich af wat er gebeurd kon zijn. Hoe kwam men er bij de beide dames daar onder te brengen? Hoe kwam het hoofd der Broeders zoo onverwacht hier en bevond hij zich weder in hun macht? En de Rouan was er ook. Inderdaad, dat kon niet anders beteekenen, dan dat werkelijk de ontknooping naderde. Zou dan toch, zoo vroeg de Tournel zich af, die detective de oplossing der vele raadsels gevonden hebben. | |
[pagina 230]
| |
‘Waar denkt u aan, mijnheer de graaf’, vroeg eensklaps het meisje, dat tegenover hem zat.’ ‘O’, zei hij, ‘ik dacht er over, hoe nu toch het einde van deze vreeselijke dingen nog onverwacht snel schijnt te komen. Als di Cava gevangen genomen is, zullen wij hem niet laten ontsnappen. En ik zou u ernstig willen vragen, uw zuster te overreden, dat zij ons toch eindelijk ten volle vertrouwt. ‘Dat doet zij zeker’. ‘Neen, zoo min als gij’. ‘Mijnheer de Tournel gij vergist u. Mijn zuster, zoowel als ik, wij weten, dat wij veel aan u en aan uw vrienden te danken hebben, wij weten dat gij onze vrienden zijt.’ ‘Maar waarom spreekt ge dan niet, waarom hebt gij beiden u niet onder onze bescherming gesteld? Werkelijk gij moet uw zuster trachten over te halen dat nog te doen’. ‘Er zijn goede redenen, die ons belet hebben u dingen te zeggen die geheim moeten blijven, helaas’. ‘Maar nu is wellicht alles veranderd. Di Cava is weer in onze macht. Hij zal niet ontsnappen. Uw zuster zal hem niet ten tweeden male kunnen redden. Laat zij toch openhartig alles mede deelen. Het is voor haar, het is voor hem wellicht ook het beste’. ‘Ik zal het haar vragen, meer kan ik u niet beloven.’ De auto stond voor de woning van dokter Dupuy stil. De Tournel, dacht aan den nacht toen zij hier den zwaargewonden di Cava hadden binnen gedragen. Hij belde aan. De dokter opende zelf de deur. ‘Ah, mijnheer de graaf’, riep hij, ‘u ook hier’. De Tournel vertelde den dokter, dat hij hem nog een logee kwam brengen en Dupuy heette de jonge dame hartelijk welkom. ‘Zij zijn hier toch veilig, nietwaar?’, vroeg de graaf. ‘O’,, antwoordde Dupuy, ‘ik weet niet wat zij nog te vreezen zouden hebben. Di Cava en allen die haar gevaarlijk zouden kunnen zijn bevinden zich in de macht van het driemanschap’. Gaarne zou de Tournel signora Chiarina ontmoet hebben, maar hij was te nieuwsgierig om te weten wat er was voorgevallen en dus nam hij haastig afscheid en reed naar zijn vrienden terug. | |
[pagina 231]
| |
In de hal trof hij de Linar en Nibblington. ‘Welnu’, zei hij, ‘vertel toch, wat er gebeurd is. Nibblington heeft je zeker al meegedeeld, hoe wij zoo met die jonge dame hierheen gekomen zijn. Maar wat is hier voorgevallen?’ ‘Er is heel wat voorgevallen’, antwoordde de Linar, ‘maar ik moet bekennen, dat ik er heel weinig toe bijgedragen heb. Het is alles gebeurd door dien Turner en niet te vergeten door zijn assistent’. ‘Zoo, wat hebben die gedaan?’ ‘Eerstens een nieuwen moord verhinderd, vervolgens di Cava overvallen en netjes geboeid. Verder ontdekt, dat de moord op “Veldzicht” niet het werk is van signora Chiarina en den heer die met haar van “Veldzicht” wegreed; me dunkt het is heel wat’. ‘Het is inderdaad heel wat. Maar hoe kwam di Cava hier?’ ‘Dat zal ik u zeggen. Signora Chiarina werd werkelijk op “Veldzicht” gevangen gehouden. Maar ze is niet weggereden met den man, die haar daar bewaakte. Het was di Cava, die haar daar met een auto weghaalde, tijdens de afwezigheid van haar bewaker. Toen de assistent van Turner, na ons rapport te hebben gebracht naar het landhuis terugkeerde en meende dat zij wegreed met haar bewaker, vergiste hij zich, het was di Cava’. ‘En die huishoudster?’ ‘O die leefde toen nog. Het is de bewaker, die de vrouw gedood heeft, vermoedelijk wijl hij haar verdacht, dat zij in de ontvluchting van zijn gevangene de hand gehad heeft. Aan dien moord is di Cava onschuldig. Hij heeft echter vandaag nog opnieuw bewezen, dat hij tot dergelijke gruweldaden ook in staat is. Hij ontving hier op zijn kamer iemand, dien wij ook uit het oog verloren hadden, Adolphe Rouan’. ‘Rouan. Was hij hier?’ ‘Ja op de kamer van di Cava. En daar heeft deze hem op dezelfde wijze het doodelijk vergif toegediend, als gebeurd is in dien merkwaardigen nacht op uw kamer’. ‘En verder’. ‘Hij is gered, door signora Chiarina, Turner heeft haar hulp ingeroepen en zij heeft geen oogenblik geaarzeld die te verleenen. Nu is di Cava in zijn macht en Rouan’. | |
[pagina 232]
| |
‘Maar Dupuy, hoe komt dokter Dupuy zoo ineens weer op het tooneel?’ ‘Ja, die helper van Turner had de gangen van signora Chiarina nagegaan en bevonden, dat zij een bezoek had gebracht bij Dupuy. Toen ben ik naar onzen ouden vriend gegaan om te weten of hij ons van dienst kon zijn. Hij heeft echter weinig inlichtingen kunnen geven, door zijn ambtsgeheim verbonden. Maar dit kan ik u wel zeggen, dat hij in haar geen misdadigster ziet’. ‘Maar natuurlijk niet’, riep de Tournel. ‘Welnu, toen Turner vernam, dat dokter Dupuy als een goed vriend van signora Chiarina beschouwd kan worden, heeft hij met mij overlegd, dat we haar bij hem in veiligheid zouden brengen. Want hij wilde niet, dat zij hier bleef’. ‘Prachtig. Die Turner is toch nog een andere kerel dan ik dacht’. ‘O gij hebt bepaald een te ongunstige meening over hem gehad’. ‘Maar wat gebeurt er nu?’ ‘Op het oogenblik niets. Ik meen, dat we aan den detective de leiding moeten laten en hij is van meening, dat we nog maar een persoon behoeven te vangen, om de geschiedenis ten slotte tot een goed einde te brengen’. ‘Maar, waar zijn di Cava en Adolphe Rouan?’ ‘Di Cava ligt netjes geboeid en onschadelijk gemaakt hier boven op kamer 24. De andere is met Turner mee. Zij zullen....’ Hij eindigde zijn volzin niet, want John, de helper van den detective, trad op hen toe. ‘Wilt u eens even meekomen?’ vroeg hij. ‘Di Cava doet zoo vreemd’. De drie vrienden gingen dadelijk mee. Op kamer 24 lag di Cava. Hij lag geboeid en gekneveld op het bed. Zijn oogen draaiden in hun kassen. Het was duidelijk te zien, dat hij zich erg ongesteld voelde. ‘Maak hem los, vlug’, riep de Linar. ‘Ja maar’, aarzelde John. ‘Op mijn verantwoording’, zei de Linar. Toen aarzelde hij niet meer en weldra was de schurk van zijn | |
[pagina 233]
| |
boeien verlost. Hij bleef echter bewegingloos liggen, alleen zijn gelaat vertoonde lichte zenuwtrekkingen. ‘Wat zou het zijn?’ vroeg de Linar. ‘Vertrouw hem geen oogenblik’, zei de Tournel, ‘het kan comediespel zijn, de schurk is tot alles in staat’. ‘Neen’, sprak Nibblington, ‘ik geloof dat hij stervende is. Haal een dokter’. John was al weg en terwijl de Linar den zieke de kleeren losmaakte, stopte Nibblington de boeien, waarmee di Cava gekneveld was geweest weg. Een oogenblik later kwam een heer de kamer binnen. ‘Ik ben dokter’, zei hij, ‘waar is de zieke?’ Men wees hem di Cava. ‘Deze heer schijnt plotseling erg ziek geworden’, zei de Linar. De geneesheer voelde hem bij den pols, tilde de oogleden op en zei na eenige oogenblikken: ‘Hij is bewusteloos en het bewustzijn zal niet terugkeeren. Over een kwartier is de man dood. Is een van de heeren familie van den ongelukkige?’ ‘Neen’, antwoordde de Linar, ‘wij werden geroepen door een jongen man, die op de kamer hiernaast logeert’. ‘Heeft de ongelukkige nog familie hier, dan moet deze gewaarschuwd worden. Hij kan nog maar heel kort leven’. ‘En kunt u niets doen om hem te redden?’ ‘Hier is geen redding meer mogelijk. Ik kan niets voor hem doen. Zijn vrouw moet gewaarschuwd worden’. De vrienden zagen elkaar aan. Zijn vrouw moet gewaarschuwd worden, had de dokter gezegd en dit herinnerde er hen aan, dat di Cava werkelijk getrouwd was met signora Chiarina. Mochten zij haar wel van zijn sterfbed verwijderd houden? Hadden zij daartoe wel het recht, ook al meenden zij dat het beter was haar dit te besparen? ‘Ik geloof’, zei de Linar, ‘dat het inderdaad zaak is, de vrouw van dezen man te waarschuwen’. ‘Doe het dan vlug’, riep de geneesheer, ‘want zijn einde is nabij’. De Linar ging heen. Hij wilde dadelijk dokter Dupuy opbellen en hem opdragen de vrouw van di Cava hierheen te leiden. Hij | |
[pagina 234]
| |
twijfelde geenszins of zij zou dadelijk komen, als zij vernam, dat hij stervende was. Wel was de Linar met Turner overeengekomen, dat men di Cava en zijn vrouw van elkaar gescheiden zou houden, maar deze omstandigheid had hij niet kunnen voorzien. En die afspraak mocht thans zeker niet meer gelden. Daarom haastte baron de Linar zich naar de telephooncel, die zich in de portiesloge bevond en belde Dupuy op. Hij kreeg zijn vriend, den dokter zelf aan de telephoon en vertelde hem in korte bewoordingen wat er geschied was. ‘Kom dadelijk hierheen’, zei hij, ‘en breng de vrouw van di Cava mee, gij moogt geen minuut verliezen. Bereid haar onderweg voor op hetgeen zij hier aantreffen zal’. Dokter Dupuy beloofde dit en de Linar ging naar de kamer terug, waar di Cava te sterven lag. De anderen stonden nog hulpeloos om het bed heen, zij wisten niet wat te doen. Er was geen verandering gekomen in den toestand van den patiënt. ‘Welnu?’, vroeg de dokter, ‘zal zijn vrouw komen?’ ‘Zij zal komen, dokter, binnen tien minuten is zij zeker hier. Zal hij dan nog leven?’ ‘Ik geloof het wel’. ‘Maar kunt u nu heelemaal niets doen om hem te helpen?’ ‘Neen’, klonk het tamelijk kortaf. Lord Nibblington, die met het gezicht naar de deur stond, zag opeens John den helper van den detective hem wenken naar buiten te komen. Hij begaf zich op de gang. ‘Wat hebt ge?’, vroeg hij. ‘Luister eens’, zei John, ‘vind u dat geen vreemde dokter?’ ‘Een vreemde dokter, hoezoo?’ ‘Hij doet niets om den zieke te helpen’. ‘Het geval is absoluut hopeloos’. ‘Jawel, dat kan wel zijn, maar hoe weet hij dat?’ ‘Hoe weet hij dat, wat bedoelt ge met die vraag?’ ‘Ik vind het zoo vreemd, dat die dokter dadelijk weet, wat het eigenlijk is, wat di Cava scheelt. Hij vraagt niet, hij constateert direct dat het met hem afloopt. Iedere andere dokter zou gevraagd hebben of de zieke ook iets had ingenomen, of hij al lang zoo gelegen had. Maar hij doet niets van dit alles, | |
[pagina 235]
| |
constateert alleen, dat hij dood gaat en dringt er op aan de familie te waarschuwen’. ‘Hm, welbeschouwd doet hij waarlijk wel ietwat zonderling, dat is zoo’. ‘Zal ik u eens zeggen, wat ik er van denk, mylord?’ ‘Wat dan?’ ‘Ik denk ten naastenbij, dat die mijnheer heel en al geen dokter is’. ‘Kom, dwaasheid, wat zou hij er aan hebben zich dan daarvoor uit te geven?’ ‘Ja, dat vraag ik mij zelf ook af. Weet ge toen ik liep om een dokter te vinden kwam hij me op de gang tegen en zei dat hij geneesheer was, wat ik natuurlijk geloofde, maar....’ ‘Maar?’ ‘Ik ben op onderzoek uitgeweest. Hij logeert op kamer 23. Di Cava heeft een tijd alleen gelegen. Hij was goed geboeid, de kamerdeur afgesloten. Maar ik ben in zijn kamer gekomen over het balkon, er zou ook een ander hebben kunnen binnenkomen van het balkon van kamer 23’. ‘Om hem te bevrijden?’ ‘Of om hem te dooden’, zei John. ‘Jongeman, wat een veronderstelling’. ‘Ik zou het niet veronderstellen als die zoogenaamde dokter niet de man was, die op het landhuis “Veldzicht” woonde’, antwoordde de helper van den detective langzaam. ‘Onmogelijk’. ‘Neen, het is zoo’. ‘Gij vergist u niet?’ ‘Neen, ik heb zoo even zijn koffer op kamer 23 onderzocht en daar den baard en de pruik gevonden, die hij toen droeg. Hij is het en geen ander. Ik sta er voor in’. ‘O’, zei lord Nibblington ‘in dat geval....’ Zonder zijn zin te voleindigen stapte hij de kamer weer binnen en zonder eenige aarzeling sloeg hij eensklaps snelbesloten zijn gespierde armen om den vreemdeling heen, wien deze aanval volkomen verraste, maar niet meer verraste, dan het de Linar en de Tournel deed. Zij stonden nog verwezen te kijken, toen John al de boeien | |
[pagina 236]
| |
gegrepen had, die geen half uur geleden nog voor di Cava gediend hadden en deze nijdig dichtknipte. ‘Maar mijn God’, riep de Linar nu, ‘wat vertooning is dit nu weer?’ ‘O’, antwoordde de Engelschman koelbloedig, ‘we hebben hem nu ook, den schurk die “Veldzicht” bewoonde. Kijk eens even op den gang of daar niemand is, dan zullen we mijnheer even naar zijn eigen kamer dragen, voor de signora hier komt’. Twee minuten later lag de nieuwe gevangene in de kamer daarnaast evengoed geboeid en gekneveld als di Cava daarvoor. Maar nu bovendien goed bewaakt door den helper van Turner, die hem geen kans wilde gunnen te ontsnappen. ‘Ik heb al dagen dezen mijnheer nageloopen’, zei hij, ‘ik wil niet de kleinste kans loopen, dat hij nog eens weer wegglippen zou’. Dit buitengewone voorval had een oogenblik de aandacht van di Cava afgeleid. Hij bemerkte trouwens blijkbaar niets van wat rondom hem voorviel. De man, die verklaard had, dat zijn toestand hopeloos was, mocht dan geen geneesheer zijn, er kon toch moeilijk getwijfeld worden of hij had juist gezien. Men sprak er van een werkelijken dokter te halen, toen Dupuy met de vrouw van di Cava binnentrad. Dupuy trad terstond op het bed toe. ‘Te laat’, zei hij zacht, ‘hij is juist overleden’. Maar hoe zacht hij deze woorden ook gesproken had, de vrouw van di Cava had ze gehoord. Zij sidderde en werd doodsbleek, doch sprak geen woord. Geen traan ook kwam in haar oogen. Zij knielde bij het bed neer en bad. Na eenigen tijd stond zij op. ‘Helaas’, zei zij, ‘ik kan niet weenen om hem. Moge God hem genadig zijn. Maar zeg mij, heeft hij zich zelf gedood?’ De Linar haalde de schouders op. ‘Wij weten het niet, mevrouw. Maar blijf niet langer hier. Gij hebt hem niet levend meer mogen aantreffen, het heeft geen doel voor u, hier langer nog te blijven’. ‘Eerst moet gij mij zeggen of hij zich zelf gedood heeft met zijn eigen geheim vergift?’ ‘Neen mevrouw’, zei de Linar, ‘hij kan dat niet gedaan hebben’. | |
[pagina 237]
| |
‘Maar hij is daarmee gedood, dat zie ik. En als hij het niet zelf gedaan heeft, dan...’ ‘Welnu, dan?’ ‘Dan weet ik wie de moordenaar is. Want behalve hij beschikte nog slechts een over dit vreeselijke middel. En helaas wat onheilen zal hij er nog mee aanrichten’. Maar Nibblington trad naar voren. ‘Neen, mevrouw’, zei hij, ‘vrees dat niet, ook die man is nu onschadelijk gemaakt’. Een glans van blijde verrassing lichtte in haar oogen. ‘O’, zei zij, ‘als gij hem gevangen genomen hebt, laat hij u dan niet ontsnappen’. Toen wierp zij nog een laatsten blik op het lijk en ging heen. Dupuy bleef in de kamer, hij gaf de Tournel een wenk, haar terug te leiden. Pas was signora Chiarina vertrokken, toen de detective Turner binnentrad. Men vertelde hem wat er gebeurd was, ook welk een goede vangst men gedaan had. Hij liep dadelijk naar de naastbijgelegen kamer, waar John geduldig de wacht hield bij zijn gevangene. ‘Jongen’, zei Turner, ‘ik ben nooit zoo tevreden over je geweest als vandaag. Het is inderdaad bewonderenswaardig’. Zijn assistent kreeg een kleur van pleizier. Klaarblijkelijk hechtte hij aan Turner's oordeel over zijn werk bijzondere waarde. ‘En wat doen we met dezen schurk hier?’ vroeg hij. ‘O’, antwoordde de detective, ‘wij zullen hem aan de justitie overleveren. Over een half uur zit hij veilig in de gevangenis’. De man over wien zij spraken verstond wat zij zeiden. Hij was niet alleen geboeid, hem was ook een doek voor den mond bebonden om hem het schreeuwen te beletten. Hij keek naar de twee, die over hem spraken en beduidde, dat hij iets zeggen wilde. John zag Turner vragend aan en deze knikte. John nam daarop den doek weg. ‘Welnu, wat wilt ge zeggen?’, vroeg Turner. ‘Ik erken, dat ik het spel verloren heb’, luidde het antwoord. ‘Maar gij zult me niet aan de politie uitleveren. Laat die er buiten’. ‘Ik denk er niet aan’. | |
[pagina 238]
| |
‘Ik weet heel goed, dat ge beide dames wilt sparen. Als ge mij vervolgt om de misdaden der Broeders zal het niet mogelijk zijn haar te sparen. Als er voor mij niets meer te winnen of te verliezen is, zal ik zeer bezwarende getuigenissen ook tegenover haar afleggen’. Turner glimlachte minachtend. ‘Dat doe dan maar’, zei hij, ‘we leveren u aan de justitie over, beschuldigd van dubbelen moord. En daar zult gij u niet van kunnen schoonwasschen, man, al waart ge nog twintigmaal geslepener dan ge zijt. En dat ik uw dreigement niet vrees, zal ik u bewijzen’. Hij ging heen en kwam na vijf minuten reeds terug. ‘Ziezoo’, zei hij, ‘over een kwartier is de politie hier en zal u in verzekerde bewaring nemen. Uw schurkenstreken zijn uit en voor goed uit’ ‘Pas er nog even op, John’, zei hij ‘en dan wil ik niet, dat ge in veertien dagen nog iets doet’. Turner ging naar de andere kamer terug, waar de anderen gebleven waren. ‘Mijne heeren’, zei hij, ‘over eenige oogenblikken komt de politie den schurk hiernaast van ons overnemen. Ze zal ook het lijk van di Cava in beslag nemen. Men zal u eenige vragen stellen en dan is daarmee de geschiedenis ten einde. Ik stel voor dat we over een uur in een zaaltje, dat we voor ons zullen laten reserveeren, bijeenkomen. Dan wil ik u de ophelderingen geven, die gij behoeft, de verklaring van enkele dingen, die u nu nog duister zijn. Tenminste als u niet liever daarmee tot morgen wacht, want de dag was vermoeiend’. ‘Neen, neen’, riep lord Nibblington ‘als het tenminste voor u niet te veel is, dan van avond nog. Want ik wil wel bekennen, ik brand van nieuwsgierigheid. Er zijn nog tal van dingen, die ik niet begrijp, ik zou zeker niet kunnen rusten voor ik alles weet’. De anderen verzekerden, dat het met hen niet anders was. ‘Welnu dan’, zei Turner, ‘dat blijft dus zoo afgesproken. Vanavond dus’. Op hetzelfde oogenblik meldde zich de politie. |
|