| |
VI.
Nog ontsnapt.
De drie edellieden bevonden zich ongetwijfeld in zeer buitengewone positie en zij beseften, dat hun toestand netelig en zeer gevaarlijk was. Zij vreesden nochtans geen oogeblik, dat de dame, aan wie zij zich hadden toevertrouwd, hen zou kunnen verraden. Maar al deed zij dit niet, dan nog was gevaar voor ontdekking groot.
Men bevond zich in het hol van den leeuw en zou zich bovendien er niet toe kunnen bepalen slechts te luisteren. Neen, zij hadden signora Chiarina beloofd den man te zullen redden, die door de Broeders bedreigd werd en ze waren voornemens deze belofte, hoe gevaarlijk de vervulling daarvan voor hen ook wezen kon, te houden.
Maar veel tijd om over dit alles na te denken, werd de drie onverschrokken mannen niet gelaten, daar hetgeen beneden hen in de zaal voorviel weldra hun volle opmerkzaamheid trok.
Daar kwamen achtereenvolgens een tiental personen bijeen en tot hun verbazing bemerkten de drie vrienden dat onder deze de persoon was, dien zij voor eenige weken gewond te Sens hadden achtergelaten. Hij moest alzoo genezen zijn, tenminste in zooverre, dat hij zich weder zelf helpen kon. Zij zagen toch, dat hij zich nog moeilijk bewoog en er werd terstond een zetel bij de tafel geschoven, waarin hij plaats nam.
Er had eenig gemompel plaats, waarvan de luisteraars echter
| |
| |
niets verstonden, doch nu tikte de hoofdman van de Broeders op de tafel en terstond werd het stil, waarna hij het woord nam en zei:
‘Vrienden, wij zijn hier bijna voltallig bijeen, wat voor onzen strijd min of meer gevaarlijk is en dan ook zelden plaats vindt. Dit is te meer thans gewaagd, nu wij door drie personen sinds eenigen tijd onophoudelijk achtervolgd worden. Die drie zijn onze doodsvijanden en wel is waar hebben zij tot heden geen onzer in handen gekregen of althans kunnen houden, maar het moet erkend worden, dat zij het ons niettemin zeer lastig maken. Een van ons is te Sens reeds als een os geveld, ik zelf ontving een kogel en een derde werd half gewurgd, terwijl gij weet, dat ik mij in hun macht bevonden heb. Laten wij erkennen, dat deze drie vijanden ons het vuur nader aan de schenen gelegd hebben, dan het de politie ooit gelukt is en zij zijn gevaarlijker voor ons dan de geheele Parijsche geheime en gewone politie bij elkaar. Dit is reden genoeg voor ons, om op onze tellen te passen en het wordt tijd zonder genade tegenover hen te werk te gaan. Zij moeten gedood worden’.
Een gemompel van instemming rees op.
‘Ik herhaal, zij moeten gedood worden en wel zoo spoedig mogelijk, omdat zij van vele onzer geheimen op de hoogte zijn, omdat zij onze wraak verdiend hebben en vooral, omdat ieder uur, dat zij nog leven, voor ons gevaarlijk is.
Evenwel wij hebben ondervonden tot heden, dat zij zich niet gemakkelijk laten dooden. Tot heden hebben zij zelfs ongelooflijk veel geluk gehad en zijn al onze aanslagen, hoe goed deze ook beraamd waren en hoe degelijk voorbereid, ontkomen. Dit is al begonnen, toen de graaf de Tournel gedood zou worden. Door een toeval werd een zijner vrienden, lord Nibblington getroffen en desondanks genas deze. Dit zou onmogelijk het geval geweest zijn, ware hier geen verraad in het spel geweest, verraad in onzen eigen kring, verraad van een onzer’.
Er kwam een onrustige beweging in de vergadering.
‘Wie is de verrader?’, vroeg een stem.
‘Ik heb u hier bijeen geroepen om dat te onderzoeken’, luidde het antwoord, ‘en als wij den persoon ontdekken, dan dient hij gestraft. Die straf zal gegeven worden, niet waar,
| |
| |
zonder aanzien des persoons en die straf, dat zult gij allen met mij eens zijn, kan niets anders wezen dan de dood’.
‘Dood aan den verrader’, klonk het uit verschillende monden, ‘hij moet sterven’.
‘Welnu, ik stel in staat van beschuldiging, geloof het, ik doe het met bloedend harte, den man, die altijd was mijn rechterhand, den man, dien ik meende, dat door persoonlijke vriendschapsbanden verbonden was met mij, het hoofd van de Broeders des Verderfs.
Ik beschuldig van verraad Gianni, den luitenant van ons eedgenootschap’.
Met ontzet gelaat keerden allen zich nu tot een jongen man, die tot dan zwijgend geluisterd had. Ongetwijfeld moest die de aangeduide persoon zijn, maar de drie luisteraars boven konden zijn gelaat niet zien, daar hij met den rug naar hen was toegekeerd.
‘Bah’, zei hij, ‘ik geloof dat onze kapitein nog niet geheel van zijne wonde hersteld is, hij moet nog koorts lijden, anders zou hij deze onzinnige beschuldiging niet uitgesproken hebben’.
‘In hoeverre mijn beschuldiging onzinnig is, zullen de Broeders te onderzoeken hebben. Ik werp mij op als uw aanklager, laat onze Broeders hooren. Gij kunt u verdedigen en dan zullen zij oordeelen’.
‘Wij hechten veel waarde aan uw woorden, kapitein’, zei een der mannen, die naast zijn stoel stond, ‘anders zouden wij ze onmogelijk ernstig kunnen noemen. Maar zeg ons dan op welken grond gij Gianni beschuldigt’.
‘Luister’, klonk het antwoord, ‘ik zal het u zeggen. Waarom werd de graaf de Tournel ter dood veroordeeld? Gij weet het, omdat hij zich met onze zaken bemoeid had en de jongste zuster van Gianni ontvoerde’.
‘Bij God’, riep Gianni, ‘ik zegen hem daarvoor en dat steek ik niet onder stoelen en banken. Ik ben een schurk, zoo goed als wij allen dat zijn en ik ben tot iedere misdaad bereid. Maar mijn zuster is rein en onschuldig. Zij wilde niet den weg van het verderf op en er was geen reden om haar bij ons eedgenootschap in te lijven. De markies evenwel...’
‘Ik ben hier slechts de kapitein, dat weet ge’, viel de ander hem koel in de rede.
| |
| |
‘De kapitein dan wilde, nu mijn beide ouders dood zijn, haar te Parijs hebben. Hij had haar voor zijn plannen noodig, zei hij, zonder dat hij die plannen verder ontvouwde. Ondanks mijn tegenstand, zonder mijn medeweten, werd mijn zuster naar Parijs ontvoerd, zij trachtte te ontvluchten, maar haar poging zou vergeefsch geweest zijn, indien de graaf niet te rechter tijd haar zijn hulp geboden had. Ik ben hem daarvoor zeer dankbaar’.
‘Gij hoort het mannen’, sprak nu de kapitein, ‘hij zelf erkent, dat het hem vreugde doet, onze plannen te zien mislukken. Natuurlijk heeft hij onze vijanden geholpen om aan die mislukking mede te werken’.
‘Dat heb ik niet’, klonk het driftig terug. ‘Zeker, ik erken dat ik blij ben, dat mijn zuster gered werd, maar ik heb geen verraad gepleegd jegens onze zaak’.
‘Hoe was het dan mogelijk dat de lord, nadat hij door een pijl getroffen werd, niet stierf? Hoe verklaart gij dan, dat de graaf de Tournel gewaarschuwd was en daarom zijn vrienden bij zich had dien nacht om zijn leven te helpen verdedigen?’
‘Ik weet het niet, hoe ik dat verklaren moet, maar ik was het niet, die hem waarschuwde’.
‘Gij liegt’.
‘Ik lieg niet’.
‘Ik zal u bewijzen, dat gij onze vijanden hebt willen helpen’.
‘Dat zal u moeilijk vallen. De drie mannen, wier leven gij eischt, zijn mij per slot van rekening onverschillig. Ik wil slechtss mijn zuster beschermen’.
‘Welnu loochent gij dan ook, dat gij het geweest zijt, die hen gewaarschuwd hebt, toen zij van uit Parijs naar Sens reisden, om niet uit te stappen? Gij hebt bij het oponthoud te Fontainebleau 'n briefje in hun coupé gegooid. Ontken dat, als gij durft’.
De oogen van allen richtten zich op den beschuldigde, die een oogenblik bleef zwijgen.
Er heerschte een pijnlijke stilte.
‘Dat heb ik gedaan’, klonk het ten slotte, ‘maar het was niet om onze vijanden te redden, dat ik dit deed’.
Op deze bekentenis ontstond er rumoer.
| |
| |
‘Gij zijt dan toch een verrader’, voegde een der mannen Gianni toe.
‘Dat is hij’, riep een ander, ‘hij erkent het zelf’.
‘Stilte’, gebood de markies, ‘laat hij zich verdedigen’.
‘Ha’, lachte Gianni zenuwachtig, ‘het zal weinig baten, want de schijn is tegen mij. Ik herhaal u echter, verraden heb ik onze zaak nooit. Ik heb de drie edellieden slechts eenmaal gewaarschuwd, dat durf ik te zweren en het was ter wille mijner zuster, niet om onze vijanden te redden. Toen zij te Sens zouden uitstappen, wist ik, dat zij daar in de val moesten loopen en dat heb ik willen voorkomen. Waarom? Wel ik zou het niet gedaan hebben, indien het plan bestaan had hen te dooden, hoeveel verplichting ik ook jegens hen gevoelde. Maar ik wist, dat zij gevangen gehouden zouden worden en men hen dwingen wilde de verblijfplaats mijner zuster te noemen. Ik vreesde, dat zij dus den kapitein toch in handen zou vallen en dat wilde ik voorkomen. Ik waarschuwde hen dus, maar zij sloegen mijn waarschuwing in den wind, dus aan mij ligt de schuld toch niet, dat de plannen van den kapitein mislukten’.
‘Gij hebt ze willen doen mislukken en dat is genoeg. Gij werkt de plannen van onzen bond tegen en dat is verraad. Hebt gij niet zoo goed als wij den eed van ons genootschap gezworen’.
‘Hij is een verrader’, riepen eenige stemmen.
‘En al beweert hij het tegendeel, wij mogen gelooven, dat hij die edellieden ook nog op andere wijze hielp’, meende een der mannen.
‘Zoo is het broeders’, sprak de kapitein, ‘zonder hem, ik ben er van overtuigd, zouden onze vijanden reeds lang onschadelijk gemaakt zijn, nu bedreigen zij ons ieder oogenblik. Wie verzekert ons, dat hij niet met nieuwe verradersplannen omloopt?’
‘Hij is des doods schuldig’, riep weer degene, die Gianni het eerst een verrader noemde.
‘Daarover wil ik de beraadslagingen openen’, zei de markies met een bevestigenden hoofdknik.
‘Onze veiligheid eischt, dat wij elkaar volstrekt kunnen vertrouwen’, sprak de ander opnieuw.
‘En als ik sterf, Pietro’, zoo klonk het uit Gianni's mond,
| |
| |
‘zoudt gij de luitenant worden van de bende. Eischt gij daarom mijn dood?’
‘Ik zou in ieder geval in die hoedanigheid beter mijn plicht doen dan gij’, luidde het driftige antwoord, ‘ik zou onzen kapitein niet tegenwerken en onze zaak verraden’.
Gianni maakte een beweging, alsof hij zich op Pietro wilde werpen, maar eenige anderen grepen hem vast. Gianni draaide zich om, ten einde zich los te worstelen en de Linar zag nu zijn gezicht, waarop het volle lamplicht viel.
Dat gezicht had hij eer gezien, op een portret. Een seconde bedacht hij zich, juist, dat was de broeder van signora Chiarina.
Hij lag even als zijn beide makkers nog steeds op den vloer, maar richtte zich nu eenigszins op, voelende, dat men hem aanraakte. Signora Chiarina bukte zich naast hem.
‘Denk aan uw belofte’, fluisterde zij, ‘gij zult immers trachten mijn broer te redden’.
‘Wij houden ons gereed’, fluisterde de Linar terug.
Hij lette nu weder op hetgeen in de zaal beneden voorviel. Het scheen, dat zich een verdediger voor Gianni had opgedaan.
‘Kapitein’, zoo klonk het, ‘ik wilde graag iets in het midden brengen. Geloof mij, geen sympathie voor onze vijanden bezielt mij. Ik ben dien nacht, toen wij u vervoerden, door een der ketellappers bijna gewurgd, nog vertoont mijn hals de litteekenen daarvan. Ik zal gelukkig zijn, als wij ons op die kerels kunnen wreken. Maar Gianni was lang onze luitenant, als zoodanig heeft hij u steeds gesteund, gij hebt hem uw rechterhand genoemd. Ik wil zijn gedrag niet goedkeuren, maar bedenk, hij stoorde uw plannen niet om eigen voordeel, doch ter wille van zijn zuster. Als ik een zuster had, nu ik erken, dat ik haar ook liever niet in ons bondgenootschap opgenomen zag’.
‘Ha, gij keurt zijn verraad goed’.
‘Dat zij verre, maar mij dunkt er is alle redenen om te pleiten voor verzachtende omstandigheden. Ik zou niet voor de doodstraf stemmen, als Gianni op andere wijze onschadelijk te maken is’.
Eenige der mannen gaven hun instemming met het gesprokene te kennen.
‘Gij pleegt ook verraad’, riep Pietro opgewonden, ‘als gij den verrader voorspreekt’.
| |
| |
‘Gij laat al te duidelijk uw bedoelingen kennen’, antwoordde de vorige spreker weer, ‘en kapitein ik protesteer tegen deze lasterlijke aantijding. Ik meen, dat wij hier in vrijheid beraadslagen. Als Pietro zijn meening zeggen mag, dan moet ik evengoed de mijne kunnen uiten’.
‘Gij hebt gelijk’, antwoordde de markies, uiterlijk kalm en bedaard als steeds, ‘ik vind het mooi van u, dat gij Gianni tracht te redden, maar vrienden ik geloof, dat het tevergeefsch zal zijn. Want nog heb ik niet alles gezegd. Als ik uitgesproken ben, zult gij volledig kunnen oordeelen. De Broeders des Verderfs waren tot heden onkwetsbaar en onvindbaar voor de politie. Wij hebben zeer voordeelige zaken gemaakt, maar ik had een onderneming op het oog, die ons millioenen op moest brengen en in één slag ons allen rijk kon maken. De zuster van Gianni zou door mijn bemoeiïngen huwen met een rijken, ouden bankier hier in Parijs, die zijn eigen schatten niet kent. Gij begrijpt, dat huwelijk zou niet langer geduurd hebben dan noodig was om ons het geld van den ouden man te verzekeren. Hij zou spoedig uit den weg geruimd zijn. Dat plan heb ik niet kunnen verwezenlijken door den tegenstand van Gianni en zijn zusters. Ik zeg ook van zijn zusters, want Signora Chiarina was de ziel van dien tegenstand. Zij heeft Gianni tegen ons gekeerd, zij is ons, evenals hij, ontrouw geworden en pleegt mede verraad aan de Broeders. Hedenmorgen is het tusschen ons tot een openlijke breuk gekomen. Ik had ontdekt, waar de graaf de Tournel het meisje verborgen had, dat wij zochten. En zij heeft het meisje op haar beurt ontvoerd.
Daarom vrienden, geen genade voor de verradersfamilie, die ons allen in het ongeluk storten zal, als wij een oogenblik aarzelen. Op dit moment misschien beraadslaagt de zuster van Gianni met de drie edellieden en met de politie autoriteiten, hoe wij het best gevangen genomen worden’.
Deze mededeeling van het hoogste gewicht veroorzaakte onder de vergadering groote ontroering.
‘Dood aan de verraders’, riepen onderscheidene stemmen, ‘de kapitein heeft gelijk, Gianni moet sterven’.
‘Acht gij hem schuldig aan verraad?’, vroeg de markies.
‘Ja, ja’, klonk het antwoord der meesten, slechts enkelen zwegen.
| |
| |
‘Moet hij sterven?’
‘Zeker’.
‘En terstond’, voegde Pietro er bij.
‘'t Gaat er spannen’, fluisterde lord Nibblington, ‘de vent zal zich toch niet koelbloedig laten vermoorden, ha, hij retireert behendig naar de deur’.
‘Hij moet sterven’, herhaalde de kapitein, ‘ik als uw hoofdman stel voor Gianni ter dood te veroordeelen als zijnde schuldig aan verraad van onze broederschap. Wij zullen daarover stemmen’.
Maar voor het tot de stemming, waarvan de uitslag niet twijfelachtig kon zijn, komen kon, gebeurde er iets onverwachts. Lord Nibblington had een revolver te voorschijn gehaald om hen te beduiden zich gereed te houden.
‘Naar beneden’, fluisterde hij, ‘wij zullen dien Gianni redden, ter wille zijner zusters. Waar is de Signora? De Signora was verdwenen, maar eensklaps begreep men, met welk doel zij heengegaan was, want plotseling gingen de gaslampen uit, die de zaal beneden verlichtten en bevonden de Broeders zich in de duisternis. Een schreeuw van woede ging op, het gerucht van een worsteling deed zich hooren, dan vernam men op eens den val van een zwaar lichaam, het toeslaan van een deur en men hoorde iemand snel de trappen oploopen.
‘Grijpt hem’, brulde de markies hem achterna, ‘makkers, doodt den ellendeling’.
‘Parbleu’, riep de Tournel, ‘de kerel is hen ontsnapt, hij komt hierheen’.
Inderdaad was dit het geval, maar reeds volgden hem eenige anderen, die trachtten den vluchteling te grijpen.
‘Naar de trap’, riep de Linar en reeds was hij de kamer uitgesneld en stond boven aan de trap.
‘Gianni, hierheen’, riep hij.
De geroepene stormde naar boven, maar pas was hij op den gang, toen hij ineenzonk. Op den grond lag hij en zag verwonderd naar de drie mannen, die daar zoo ineens stonden om hem te verdedigen.
‘Vlucht’, riep hij, ‘zij zullen u zonder genade dooden. Ik ben gewond, laat mij hier, maar redt mijn zusters’.
Men had geen tijd hem antwoord te geven. Eenige van de
| |
| |
schurken waren tot boven aan de trap gekomen, er klonken schoten en onder vreeselijke vervloekingen rolde een gewonde naar beneden, terwijl de andere zich bliksemsnel de trap lieten afglijden.
‘Ta, ta’, riep lord Nibblington, ‘zij zijn nog niet boven, wij kunnen hen wel van de trap afhouden’.
Beneden klonken vloeken en verwenschingen.
‘Licht’, schreeuwde de kapitein, ‘laat dan één van u de gaskraan weder opendraaien, die is natuurlijk dichtgedraaid’.
‘Ja, markies di Cava, laat de lichten opsteken’, schreeuwde de Linar van boven, ‘gij geeft ons dan betere mikpunten voor onze kogels’.
‘Ha, het zijn die vervloekte Engelschman met zijn vrienden. Goed, zij zullen ons niet ontkomen, thans zijn zij in de val’.
‘Groote God’, mompelde de lord, ‘als de signora maar in veiligheid. is. Zij heeft de hoofdkraan dicht gedraaid. Als men haar beneden vindt, wordt zij ongetwijfeld vermoord’.
‘Kunt gij met uw beiden de trap verdedigen?’, vroeg de Tournel.
De graaf verwijderde zich. Hij zag even naar Gianni, deze was op zijn knieën gekropen en had een pistool in de hand.
Hij had alles gehoord.
‘Ik tel ook nog mee’, zei hij en kroop naar de trap.
De Linar zag hem aan, bij het zwakke schijnsel van de lantaarn, die op den grond stond.
‘Goed’, zei hij en vervolgde tot den lord: ‘gij kunt met de Tournel medegaan, Gianni en ik zullen ons hier wel verdedigen en de trap wel vrijhouden’.
Lord Nibblington ging en volgde zijn vriend de Tournel, die den weg terugging, welken zij gekomen waren.
Over den zolder ging het naar het huis er naast en daar liepen de beide edellieden snel de trappen af en kwamen zoo op straat. Het was hen zelf eigenlijk niet recht duidelijk, wat zij wilden, maar ze moesten in ieder geval trachten signora Chiarina te helpen, als zij in gevaar mocht zijn. En ze wilden desnoods het huis binnen dringen om haar te hulp te komen.
‘Hoe komen wij er in?’, vroeg de Tournel, ‘natuurlijk is alles gesloten’.
| |
| |
‘En als wij aanbellen of den ingang forceeren, wachten ons eenige kogels’, zei lord Nibblington.
‘Wat dan te doen?’, hernam de Tournel.
‘De politie halen. Als zij nu dit huis kan omsingelen, voor de lui ontvluchten, is in eens de geheele bende gevangen’.
‘Maar wij zijn hier niet bekend, waar is de naaste politiepost, misschien hier een heel eind vandaan. En wij kunnen niet gaan, op gevaar af rond te dolen, terwijl onze vriend alleen nog in dit huis is. Zij kunnen in dien tijd wel ontvluchten’.
‘Ja juist’, antwoordde lord Nibblington, ‘wij moeten hier blijven, doch wacht slechts een oogenblik, er zal spoedig politie zijn’.
Hij haalde den haan van zijn revolver over en schoot dien tweemaal achtereen in de lucht af. Door de stille nachtelijke straat knalden vreemd de twee schoten, maar de knal was nauwelijks verloren gegaan of er klonk in de verte een politiefluitje en eenige oogenblikken later kwamen twee agenten aanloopen, die een moordaanslag of iets dergelijks vermoedden.
Zoo de schoten in de huizen al gehoord waren, dan toonden de inwoners zich weinig nieuwsgierig of erg bang, want zij vertoonden zich niet. Trouwens in deze stille buurt achtte men zich zoo laat minder veilig op straat.
‘Ziet ge wel’, riep de lord, ‘daar is al politie’. Inderdaad de twee agenten waren nadergekomen, de hand aan hun wapenen.
‘Wat is dat hier?’, vroeg de een wantrouwend, ‘is door u geschoten?’
‘Jawel’, antwoordde de lord kalm, ‘ik wilde politie en daarom trok ik op die wijze uw opmerkzaamheid. In dit huis hier vertoeven een tiental of nog meer samenzweerders en dezen moet het ontsnappen belet worden’.
‘Maar wie zijt gij?’
‘Wat doet er dat toe. In dit huis vergadert een misdadigersbende “De Broeders des Verderfs” en ik zeg u het huis moet omsingeld worden’.
‘Maar dat kunnen wij toch niet doen’.
‘Neen, dat begrijp ik, doch wij willen meer politie. Laat een uwer hulp halen of blaas op uw alarmfluit’.
| |
| |
‘Dat zal ik doen’, luidde het antwoord en snerpend gilde het fluitje nog eens door de lucht.
Niet te vergeefs, Goddank, want in de verte klonk het antwoord en nu kwam een man in burgerkleeding nader, op een rijwiel gezeten.
‘Onze inspecteur’, zei een der agenten.
De Tournel liep op hem toe.
‘Mijnheer’, zei hij snel, ‘ik ben de graaf de Tournel met mijn vriend lord Nibblington. Wij zijn er achter gekomen, dat hier een samenkomst plaats heeft van de Broeders des Verderfs. Dit huis moet omsingeld worden, opdat niemand er uit ontsnappe’.
De inspecteur zag wat ongeloovig op, maar op 't zelfde oogenblik was het alsof daarbinnen schoten klonken.
‘Goed’, klonk het vastbesloten, ‘blijft gij dan hier, laat niemand uit, binnen vijf minuten ben ik terug’.
Weg vloog hij op zijn rijwiel.
‘Mijn God, wat gebeurt er intusschen daar binnen wel’, zei de Tournel ongeduldig, ‘moeten wij onzen vriend niet ter hulp snellen’.
‘De Linar zal zich wel eenigen tijd weten te verdedigen. Hij houdt de Broeders bezig. Natuurlijk vermoeden zij niet, dat wij niet meer boven zijn’.
‘Ja, dat moet wel zoo wezen, anders zouden er zich al wel eenige buiten vertoond hebben’.
In angstige spanning stonden de vier mannen buiten den lichtschijn van de lantaarn met den revolver in de vuist naar het huis te zien, maar geen der personen daarin aanwezig scheen aan vluchten te denken.
‘Misschien kunnen de kerels door de achterdeur ontsnappen’, zei de Tournel.
‘Niet zeer waarschijnlijk, dat zij dit doen. Zij weten niet, dat het huis omsingeld wordt en dat er ook van de straatzijde gevaar dreigt. En zij zijn de menschen niet om spoedig op den loop te gaan’.
‘En als zij aan de andere zijde ontsnappen willen, zullen zij het spoedig moeten doen’, zei een der agenten, ‘want de inspecteur zal er wel aan denken hen dien uitweg af te snijden’.
| |
| |
Lang duurde hen het wachten, toch was de inspecteur er binnen tien minuten terug.
‘Zie zoo’, zei hij, ‘mijn maatregelen zijn genomen, terstond volgen er nog een viertal agenten en het achterhuis wordt eveneens bewaakt’.
‘Dus hierdoor zullen zij niet meer ontsnappen’, vroeg de Tournel.
‘Zeker niet’.
‘Welaan dan gaan wij weer naar onzen vriend’.
Hij vertelde den politieambtenaar in weinige woorden, hoe men door het naastgelegen huis op den vloer en de bovenverdiepingen van de belegerde woning komen kon.
‘Goed’, zei de inspecteur, ‘als hier straks de commissaris komt, die ook gewaarschuwd is, zal ik u volgen’.
De beide edellieden gingen het huis weer binnen, de trappen weder op en kwamen zonder ongelukken boven, waar zij schoten hoorden knallen.
‘Het wordt tijd, dat we er zijn, geloof ik’, riep lord Nibblington en ongelijk had hij niet.
Gianni was weder in onmacht gevallen en de Linar alleen verdedigde de trap. Hij was echter in den arm gewond, door een revolverkogel en blij zijn vrienden terug te zien.
‘Welnu?’, vroeg hij.
‘Het huis is omsingeld, dezen keer zullen de Broeders ons niet ontkomen. Zij zijn in een muizenval. Voor en achter wordt hun woning bewaakt en naar boven kunnen zij niet ontsnappen’.
Op dit oogenblik klonken er beneden kreten van schrik en toorn.
‘Wij zijn ingesloten’, hoorden de edellieden roepen, ‘een geheele politiemacht staat voor de deur’.
‘Ook de achterzijde van het huis wordt bewaakt, er is geen ontkomen, dan naar boven’.
Opeens klonk er nog meer geraas. Blijkbaar was de politie bezig een inval te doen, de deur van het huis werd geforceerd en met de wapens in de vuist stormden de agenten naar binnen.
De drie edellieden konden niets beters doen dan boven aan de trap blijven, maar ze trappelden van ongeduld. Zij hoorden ontzettend lawaai, er werden schoten gewisseld, deuren dicht geslagen en zij stonden werkeloos.
| |
| |
‘Laten wij gaan helpen’, riep de Linar.
‘Neen’, zei lord Nibblington bedaard, ‘als wij naar beneden gaan, zijn we niet zeker, dat er niemand ontsnapt. De politie is sterk genoeg en niet een van de schurken zal er thans ontkomen. De bende moet thans geheel en volkomen worden uitgeroeid’.
Blijkbaar hadden de samengezworenen genoeg ondervonden, dat zij niet behoefden te trachten naar boven langs de trap te ontkomen. Het gerucht werd trouwens langzamerhand minder, de politie had de misdadigers overweldigd. Men zag beneden aan de trap opeens licht en de stem van den inspecteur riep naar boven:
‘Zijt gij daar heeren, is dit de trap waarvan gij gesproken hebt?’
Op het bevestigend antwoord klom hij omhoog:
‘Groote God, wat een gevecht’, sprak hij halverwege gekomen. ‘Maar hier op de trap ligt nog iemand’. Hij lichtte met zijn lantaarn bij en de Tournel ging snel naar beneden.
‘Dood’, zei de inspecteur, ‘een kogel in het hart, enfin er zijn meer van die schurken geraakt’.
Hij klom verder omhoog en zag nu Gianni liggen.
‘Deze is vlak bij u gekomen’, merkte hij op.
‘Neen’, zei de Linar, ‘deze heeft geholpen de trap te verdedigen. Hij heeft dien vent daar neergeschoten, die als een kat zacht naar boven geslopen was. Maar hij lag languit op den grond, hoorde hem, liet hem dicht bij komen en schoot hem toen koelbloedig neer. Het is Pietro’, zei hij.
‘Zelf ook gewond?’
‘O, men haalt reeds doktoren. Twee agenten hebben een kogel te pakken en een stuk of vier van de schelmen zijn gewond’.
‘En hebt gij niemand laten ontsnappen?’
‘Welneen’.
‘En de signora?’
‘De signora? Wie bedoelt gij?’
‘Hebt gij dan geen dame beneden gevonden?’
‘Welneen’.
‘Kom’, riep de Tournel, ‘zij moet er toch zijn, zij zal zich verscholen hebben, laten wij haar gaan zoeken’.
| |
| |
‘Voorzichtig’, zei de inspecteur, ‘de trap is vol bloed’.
De vrienden daalden nu naar beneden, gevolgd door den inspecteur, die een paar agenten bevel gaf Gianni te verzorgen, die nog steeds bewusteloos was. Intusschen kwam reeds een politiedokter aan, die zich met de zorg voor de gewonden belastte en daar Gianni zeer ernstig gewond was, dezen het allereerst behandelde.
De Tournel en de Linar doorzochten het geheele huis, maar zij vonden geen spoor van signora Chiarina, toen lord Nibblington zich opgewonden bij hen voegde en uitriep:
‘Ik heb de gevangenen gezien, ze zijn allen gepakt, behalve een, de markies di Cava is er niet bij’.
‘Wat’, riep de Tournel ontzet, ‘maar dan moet hij nog verborgen zijn, een ontvluchting was toch onmogelijk. Zou juist hij ons toch weder ontsnapt zijn, neen het is niet denkbaar’.
Men waarschuwde den inspecteur van politie, dat de hoofdman van de bende nog niet gevangen was en terstond begon er nu een uitgebreid onderzoek, waarbij geen vertrek werd overgeslagen, geen kast ondoorzocht bleef. Maar de kapitein van de bende was spoorloos verdwenen en met hem signora Chiarina.
‘Het is om moedeloos te worden’, zei de Tournel, ‘nu zijn we nog even ver’.
‘Ho, ho’, antwoordde de Linar, ‘de geheele bende is gevangen behalve hij’.
‘Maar hij alleen telt meer dan al de anderen samen’.
‘En toch’, zei lord Nibblington, ‘hij kan niet ontsnapt zijn’.
Maar hij was het wel terdege, want ieder onderzoek was vergeefsch, de vogel was gevlogen.
‘Ja’, zei de inspecteur van politie, ‘maar de vangst is niettemin mooi. We danken die aan u, heeren. Gij zult morgen wel bij het justitieel onderzoek tegenwoordig moeten zijn, wilt u mij uw adres opgeven?’
Zij deden dit en konden nu naar huis gaan. De gevangen genomen boeven waren reeds weggevoerd, de gewonden onder welke Gianni, werden per raderbaar naar het naastbij gelegen ziekenhuis vervoerd.
| |
| |
De Linar had zich laten verbinden. Zijn wonde bleek slechts een schampschot te zijn van weinig beteekenis.
‘Nu’, zei de Tournel, ‘zullen wij nog met ons rijtuig gaan’.
Zij gingen daarnaar zien, het was reeds daglicht geworden, maar het rijtuig was verdwenen.
‘Zou de politie het paard op stal gebracht hebben?’, vroeg de Linar.
‘Niet waarschijnlijk’, antwoordde de Tournel. ‘Het is ook wel gevaarlijk paard en rijtuig den geheelen nacht onbeheerd te laten staan. Er zijn liefhebbers van zoo'n span genoeg in Parijs’.
‘Of’, merkte de lord op, ‘of heeft misschien het hoofd van de Broeders zich met onze equipage uit de voeten gemaakt. Het zou iets voor hem zijn’.
Men moest zich tot gissingen bepalen en hoewel zij ongetwijfeld dien nacht een prachtigen slag geslagen hadden, waren de drie vrienden toch maar half tevreden. Zij hadden zoo vast gemeend, dat de markies di Cava thans in hun handen was, dat de teleurstelling hen erg trof nu hij toch weder ontsnapte.
Zij gingen naar de woning van de Tournel terug; nu de geheele bende op het hoofd na, gevangen was, hadden zij zeker geen aanslagen meer te vreezen.
Jean, de bediende van den graaf, ontving zijn heer en diens beide vrienden met teekenen van groote verwondering, maar als een goede huisknecht vroeg hij niets, in hoe vreemdsoortig costuum de heeren ook waren, het gelaat vuil van den kruitdamp en met bloedspatten op de kleeren.
‘Het beste is, dat wij een paar uren gaan slapen’, zei de Tournel, ‘wij kunnen dan verder zien, want dit staat zeer zeker vast, dat onze taak nog niet ten einde is. Voor die markies di Cava onschadelijk gemaakt is, zullen wij niet rusten’.
Daarmee waren de andere heeren het eens en 's morgens tegen tien uren waren alle drie weder present. De paar uren slaap had hen goed gedaan en meer nog waren zij opgeknapt, doordat zij zich in een ander pak kleeren hadden kunnen steken, na zich in het bad verfrischt te hebben.
Jean had gezorgd voor een stevig ontbijt en de vrienden lieten het zich smaken.
Zij waren nu minder somber gestemd dan in den vroegen morgen en de Linar zei:
| |
| |
‘Welbezien zijn wij toch eigenlijk een heel eind gevorderd. Het is waar dien markies hebben wij niet, maar hij is toch vleugellam. Zijn bende is gevangen en de geheimzinnigheid, waarmede hij zich omringd had, die zijn grootste kracht was, is verdwenen. Zijn hooge sprongen zijn in ieder geval uit’.
‘Goed’, zei de Tournel, ‘maar wij moeten hem vinden. Voor het oogenblik mag hij dan weinig beginnen, iemand als hij herstelt zich spoedig. Wie zegt ons, dat hij hier nog andere handlangers heeft of anders, hij kan spoedig genoeg hier in Parijs een troep schurken om zich heen vergaren. In ieder geval was hij de ziel van het eedgenootschap en zoolang hij in vrijheid is, bestaan de Broeders des Verderfs’.
‘Ja’, stemde lord Nibblington in, ‘onze taak is nog niet afgeloopen. Nog veel moeten wij verklaren, nog veel ontdekken. En dan het lot van de twee zusters kan ons niet onverschillig laten’.
‘Zeker niet’, antwoordde de Linar, ‘maar ik stel mij zoo voor, dat wij met dit alles weinig moeite meer zullen hebben. Voor het oogenblik is de hoofdman der Broeders verslagen en wij zullen van zijn tijdelijke machteloosheid gebruik maken om hem geheel te verderven. Hij is op onverklaarbare wijze verdwenen, evenals signora Chiarina, maar Gianni behoort tot onze bondgenooten. Hij zal ons waardevolle inlichtingen kunnen en willen geven, weest daarvan overtuigd’.
Toen evenwel een uur later de drie edellieden zich aan het ziekenhuis vervoegden, waar Gianni was opgenomen, hoorden zij, dat de ongelukkige overleden was. Zij vernamen het met grooten schrik.
‘En heeft hij geen boodschap of iets dergelijks achtergelaten?’, vroeg de Tournel.
‘Neen’, antwoordde de pleegzuster, ‘toen hij hier kwam, was hij bewusteloos. De dokter zei dadelijk, dat zijn toestand gevaarlijk was. Ik bleef bij zijn bed. Vanmorgen tegen acht uur kwam hij bij kennis en hij verzocht uit eigen beweging een priester te laten halen. Wij deden dit. De pastoor uit de naaste kerk hier diende hem de laatste troostmiddelen toe en kort daarna is hij overleden’.
‘Gelukkig, dat hij niet onvoorbereid de eeuwigheid is binnengegaan’, zei de Linar, ‘hij was waarschijnlijk een groote schurk,
| |
| |
maar God is oneindig barmhartig. Hij zal ook dezen zondaar niet verstooten hebben. Dat hij ruste in vrede’.
‘Amen’, antwoordden de Tournel en Nibblington ernstig.
Zij wilden zich verwijderen.
‘Wacht’, zei de Tournel, ‘laten wij zorgen, dat de man, die in ieder geval voor ons gestreden heeft, een goede begrafenis vinde’.
Hij regelde deze aangelegenheid met de overste van het gesticht, welke hij een ruim crediet toestond, ook om voor de zielerust van den overledene een aantal heilige Missen te laten lezen. ‘Dat zijn wij aan hem verplicht’, zei hij, ‘al was het maar ter wille van zijn zusters’.
De drie edellieden begaven zich nu naar het bureau van politie, waar men hen mededeelde, dat dien middag de rechter van instructie de gevangen genomen Broeders een verhoor zou laten ondergaan. De heeren werden verzocht dan eveneens tegenwoordig te zijn.
‘Ik heb de kerels dadelijk na hun gevangenneming ook reeds verhoord’, voegde de commissaris van politie erbij, ‘maar zij willen geen enkele mededeeling doen. Als zij daarin volharden kan de instructie lang duren. Hoe zal men hen eigenlijk bewijzen, dat zij tot de Broeders des Verderfs behoorden, dat zij al de misdaden, door deze schurken bedreven, voor hun rekening hebben’.
‘Wij kunnen ook nog getuigenissen van belang afleggen’, zei de Linar, ‘wij hebben hun beraadslagingen gehoord en kunnen bewijzen, dat zij werkelijk tot de Broeders behoorden. Maar erger is, dat die markies di Cava ontsnapt is’.
‘Och, hij zal alleen zooveel niet meer kunnen beginnen. Bovendien hij is nu bekend en zal spoedig gevangen genomen zijn. In ieder geval lijkt hij thans ongevaarlijk’.
‘Wij zullen zien’, antwoordde de Tournel, ‘als wij maar niet al te spoedig het tegendeel ondervinden’.
De graaf de Tournel was van de machteloosheid van den kapitein der Broeders des Verderfs dus nog niet overtuigd, maar hij dacht toch niet, dat zoo spoedig de gegrondheid van zijn wantrouwen bewezen zoude worden.
De heeren zaten toen zij zich dien middag naar het paleis
| |
| |
van justitie wilden begeven in een huurrijtuig, toen een couranten-jongen over den boulevard holde:
‘Extra tijding. Nieuwe aanslag van de Broeders des Verderfs. Ontzettende moord’, hoorden zij hem uitroepen.
Het spreekt, dat de nieuwsbladen vlug verkocht werden, het publiek vocht er als het ware om. Lord Nibblington was uit het rijtuig gesprongen en had zich spoedig van een blad meester gemaakt, waarvoor hij den jongen een halven franc toewierp.
‘Wel’, zei de Linar, ‘het zal een overdreven verhaal zijn van de voorvallen van dezen nacht’.
‘Het is meer’, antwoordde lord Nibblington met trillende stem, ‘luister’. En hij las:
‘In onze editie van twaalf uur gaven wij een omstandig verhaal van de gevangenneming der misdadigersbende, welke Parijs zoolang in onrust hield. Helaas, het hoofd van de Broeders des Verderfs, een Italiaansch edelman, wist op onverklaarbare wijze te ontsnappen en reeds is nu bewezen, dat de gevangenneming van de anderen weinig beteekent, zoolang niet deze schurk gevangen is. Heden morgen in de vroegte toch is vermoord geworden de heer Andrieu, de bekende bankier in de rue Lafitte.
De moord vond plaats onder buitengewone geheimzinnige omstandigheden. De politie wil daaromtrent nog weinig loslaten maar dit kunnen wij onzen lezers toch wel mededeelen, dat er allen grond bestaat voor het vermoeden, dat de moord bedreven werd door het hoofd van de Broeders. Het lijk van den heer Andrieu werd heden morgen om twaalf uur pas ontdekt, de moord moet in den vroegen morgen gebeurd zijn, zoodat men veronderstellen moet, dat het hoofd van de beruchte misdadigersbende den bankier vermoord heeft, dadelijk nadat hij zich uit zijn gevaarlijke positie in het omsingelde huis heeft weten te redden.
Eenige personen hebben vanmorgen tegen zes uur een rijtuig zien stilhouden voor het kantoor van den bankier. In dit rijtuig bevonden zich een heer en een dame. Terwijl de dame bleef zitten, verliet de heer het rijtuig en belde. Een metselaar, die naar zijn werk ging, vertelde dat hij bleef staan, omdat hij vermoedde, dat de heer het kantoor nog gesloten zou vinden. Tot zijn groote verwondering evenwel opende de bankier zelve
| |
| |
de deur en liet den heer binnen. De metselaar is toen verder gegaan. Het rijtuig heeft niet langer dan tien minuten voor de deur gewacht, toen kwam de heer naar buiten, wipte op den bok en weg reed men. Om negen uur worden de kantoren van den heer Andrieu geopend. Zoo ook heden morgen. Als gewoonlijk was hij zelf zoo vroeg nog niet aanwezig en alles ging zijn gewonen gang tot men hem om twaalf uur vond zitten in den leunstoel voor zijn lessenaar, op zijn particulier kantoor.
De ongelukkige was evenwel dood, vermoord naar alle waarschijnlijkheid door dien man, die hem 's morgens bezocht. Het signalement van dien heer, zooals het gegeven werd door den metselaar en anderen, die hem zagen, komt wondervol overeen, met dat, hetwelk hedenmorgen verspreid is van den markies di Cava het hoofd van de moordenaars, die zich de Broeders des Verderfs noemden.
Bovendien, behalve deze markies is uit het omsingelde huis een dame verdwenen. Er stond op het plein voor het huis onbeheerd een rijtuig met paard, dat verdwenen is. De veronderstelling doet zich dus van zelf op, dat de beide gevluchten van dit rijtuig gebruik hebben gemaakt, dat zij dezelfden waren, als de onbekenden, die in de rue Lafitte stilhielden.
Het is te hopen, dat de politie in deze duistere zaak licht brenge, maar gemakkelijk zal dit niet zijn. Er doen zich tal van vragen op, welke nog door niemand beantwoord kunnen worden. En de gewichtigste is wel deze: in welke betrekking stond de heer Andrieu tot den markies. Wat bewoog den bankier zoo vroeg op zijn kantoor te zijn. Klaarblijkelijk verwachtte hij den man, die zijn moordenaar geworden is. Waarom heeft deze hem gedood? Was het om te stelen, of uit wraakzucht? Ziedaar eenige vragen van de vele, waarvan zeker heel Parijs de beantwoording verwacht’.
De Tournel en de Linar hadden ademloos geluisterd zoo goed als de koetsier, die als een echt Parijzenaar in een dergelijke geschiedenis het hoogste belang stelde.
‘Rijd verder koetsier’, zei de Tournel, toen de lezing beëindigd was en terwijl het rijtuig weer voortratelde, vroeg hij:
‘Welnu, wat zegt gij hiervan?’
‘Ik zeg’, riep lord Nibblington met ongewone heftigheid,
| |
| |
‘dat die courant liegt. Het kan niet waar zijn, wat daarin te lezen staat’.
‘Het lijkt mij eveneens onmogelijk’, antwoordde de Linar, ‘dat die markies, zoo aan ons ontsnapt, dadelijk daarop koelbloedig een moord ging plegen’.
‘Och wat’, riep de lord, ‘van dien kerel acht ik alles mogelijk, hoe ongelooflijk het ook moge schijnen. Maar dat signora Chiarina zijn medeplichtige zou zijn, dat weiger ik aan te nemen’.
‘Evenwel’, bemerkte de Tournel, ‘onverklaarbaar blijft toch de gelijktijdige verdwijning van den markies en de signora. En dan wie zou anders bij hem in het rijtuig gezeten hebben?’
‘Dus gij gelooft haar schuldig?’
‘Dat zou ik volstrekt niet durven beweren. Ik weet slechts, dat wij opnieuw staan voor een schier onoplosbaar raadsel. En dit is zeker: ongevaarlijk en vleugellam is di Cava nog lang niet, dat heeft hij al terstond bewezen. Wat beschikt deze man toch over een moed en scherpzinnigheid. Die eer moeten wij hem geven, al is hij dan ook slechts een vuige moordenaar’.
‘Reden te meer om hem te blijven vervolgen’, zei de Linar, ‘hij moet onschadelijk gemaakt worden’.
‘En wij zullen de signora en haar zuster uit zijn handen redden, aan zijn macht onttrekken’, sprak de Tournel. ‘Wat zonderling toch, dat hij op de zangeres, die hem als haar doodsvijand kent, nog macht schijnt uit te oefenen’.
‘Ja, ja’, mompelde lord Nibblington, ‘maar wij zullen hem weten te vinden. Laat hij zoo moedig zijn als een leeuw, zoo listig als een slang, hij zal mij niet ontkomen. Wij zullen hem in het verderf storten, al moest ik hem met eigen hand dooden’.
Hiermede eindigde het gesprek, het rijtuig stond stil, men was voor het paleis van justitie aangekomen.
|
|