| |
V.
Signora chiarina.
De Linar begon aldus zijn verhaal:
‘Gij weet welke taak ik op mij genomen had, toen gij beiden hierheen waart gegaan, teneinde onderzoek te doen naar het stomme meisje, dat zoo onverwacht verdwenen is. Ik zou langs een anderen weg de Broeders des Verderfs op het spoor trachten te komen, daarbij gebruik makend van een vermoeden, waaraan gij beiden niet zoo heel veel waarde hebt gehecht. Toch is gebleken, dat ik niet heb misgezien, want ik ben in mijn nasporingen gelukkiger geweest, dan gij beiden, wat ik mij zelf echter allerminst als een verdienste kan toerekenen. Immers een samenloop van omstandigheden voerde mij tot ontdekkingen, die ook gij als zeer belangrijk zult erkennen, omdat zij veel ophelderen van hetgeen ons tot heden duister en onbegrijpelijk moest zijn. Ter zake dus.
Ik begon met een onderzoek in te stellen, ten einde te weten, wie van uwe bedienden, de Tournel, tot de Broeders behooren kon. Nu daar kwam ik spoedig achter met behulp van uw trouwen kamerdienaar Jean. De verrader moest zijn een zekere Charles, die nog niet lang in uw dienst was en die voor eenige dagen pas verdwenen is. De leider van de misdadigers is een schurk, maar dat hij voorzichtig is en overal aan denkt, dat moet men toegeven. Zoodra wij weer vrij te Parijs waren, heeft hij den spion natuurlijk bevel gegeven uw dienst te verlaten. Hij zou begrijpen, dat wij vermoeden konden, dat een uwer bedienden den verrader speelde en hij heeft ons den
| |
| |
weg afgesneden om door de ontdekking van dien verrader op het spoor der misdadigers te komen.
Dat was alzoo een tegenvaller voor mij, doch meer geluk had ik met mijn andere nasporingen, die betroffen een persoon of de personen die het huis bewoonden, tegenover het uwe tijdens den eersten aanslag met den vergiftigen pijl.
Ik ging zelf, vermomd natuurlijk op het huren van kamers uit en kwam in de bewuste woning, waar meerdere vertrekken disponibel waren. En ik huurde de kamer, waar ik bij ons vertrek voor het raam iemand had gezien, die ons blijkbaar bespionneerde. Van dat raam uit moest ook het pijltje uw hand getroffen hebben, lord Nibblington. Ik informeerde natuurlijk naar den vorigen huurder van deze gemeubileerde vertrekken en ik vernam dat het een heer geweest was, die de kamer voor een maand gehuurd had, doch haar slechts een goede acht dagen gebruikte. Op mijn voorzichtig gestelde vragen vernam ik voorts nog, dat die heer veel binnenshuis verbleef en enkele malen bezoek ontving ook van een dame die mij beschreven werd. In die beschrijving meen ik haar te herkennen, die ons reeds eenige malen ter hulp kwam door haar tijdige waarschuwingen. Waar die heer echter gebleven was, kon men mij niet zeggen, hij had goed betaald, was niet lastig geweest, weinig spraakzaam, dat was alles wat men mij van hem vertellen kon.
Ik schoot niet op en wanhoopte reeds of ik mijn doel zou bereiken, toen ik door een toeval tot een zeer belangrijke ontdekking kwam.
Ik heb u reeds medegedeeld, geloof ik, dat de kamers gemeubileerd waren. Welnu op den tweeden avond had ik mij in een luien stoel geworpen om eerst ernstig na te denken over hetgeen mij te doen stond. Ik peinsde en dacht, maar kon geen uitweg vinden. Ik wandelde eens de kamer op en neer, doch dat hielp evenmin en van verveling nam ik toen eenige tijdschriften ter hand, die of aan den verhuurder der kamers behoorden of door een vroegeren huurder achter waren gelaten.
Ik bladerde er onverschillig in, toen mijn aandacht getrokken werd doordat er zich tusschen de afleveringen eenige Italiaansche muziektijdschriften bevonden, die een goed half jaar oud waren.
| |
| |
Ik ben een hartstochtelijk liefhebber van muziek en natuurlijk trokken dus die tijdschriften mijn aandacht. Ik bladerde ze met eenige zorg door en eensklaps uitte ik een kreet van verbazing.
Daar zag ik een portret met het onderschrift ‘Signora Chiarina’. En wie, denkt gij, dat ik in dit portret herkende? Niemand anders, dan de dame, die tot de misdadigersbende behooren moet en die niettemin telkens weer bewijst, dat zij ons geen kwaad toewenscht. Die dame is dus niemand anders dan een Italiaansche zangeres, Chiarina geheeten. Haar portret kwam in dezelfde aflevering nog een keer of zes voor, telkens in andere operarollen en zij geleek zoo sprekend op de dame, die ik een paar maal ontmoet heb, dat ik niet meer twijfelen kon. De vrouw, die u van den dood redde, lord Nibblington en de zangeres, wier portret ik zoo toevallig vond, waren een en dezelfde persoon’.
‘Dat is wel een zeer belangrijke ontdekking’, zei nu de Tournel, die evenals de Engelsche lord vol aandacht luisterde.
‘Dit meende ik ook. Ik zag terstond dat de portretten een artikel illustreerden, dat aan de zangeres gewijd was, doch daar ik het Italiaansch niet machtig ben, kon ik het artikel niet lezen. Dit bezwaar was echter niet groot. Ik begaf mij naar een taalschool en verzocht, dat men mij het artikel vertalen zou, waarin ik zooveel belang stelde. Een leeraar in het Italiaansch, een beëedigd translateur voldeed aan mijn verzoek en nu hoorde ik, dat dit artikel ter eere van Signora Chiarina geschreven werd, omdat deze zangeres het tooneel verliet, na er vele schoone triomfen gevierd te hebben. Haar stem en spel werden zeer geprezen en betreurd werd, dat zij wegens vertrek naar 't buitenland haar beroep liet varen. Waarschijnlijk zoo heette het, zou de zangeres na korten tijd in het huwelijk treden met een edelman uit een oud Italiaansch geslacht, die haar, men vermoedde dit, doch wist het niet met zekerheid, niet van het tooneel willen huwen, waarom Signora Chiarina eerst eenigen tijd in het buitenland zou reizen.
Tot zoover het artikel, maar gij begrijpt, dat dit mijn nieuwsgierigheid volstrekt niet bevredigde. Ik moest en wilde nu meer vernemen aangaande deze Signora Chiarina. Ik gevoelde, dat wij op den goeden weg waren om daarmede achter de gehei- | |
| |
men van de Broeders des Verderfs te komen. Ik begaf mij naar het hoofd van de geheime Parijsche politie, maakte mij bekend, doch repte niet van de Broeders. Ik vroeg hem alleen mij te willen inlichten op welke wijze ik het best nasporingen zou kunnen doen naar een Italiaansche dame. Ik noemde hem signora Chiarina en zei dat ik in deze opera-zangeres om bepaalde redenen zeer veel belang stelde en dat ik zeer gaarne haar tegenwoordige verblijfplaats zou opsporen. Hij zei mij, dat ik het best deed mij te wenden naar een groot particulier informatie- en detectivebureau te Rome, dat mij misschien de noodige inlichtingen zou kunnen verschaffen. Ik volgde dien raad op. Per telephoon stelde ik mij den volgenden dag met dat bureau in verbinding en ik droeg den directeur ervan op, voor mij alles op te sporen, wat betrekking kon hebben op signora Chiarina. Haar afkomst, haar studie's, haar familie, haar vrienden, de plaatsen, waar zij gewoond had en vooral de vraag waar zij thans verbleef, niets liet mij onverschillig en omtrent al deze punten wenschte ik zoo uitvoerig mogelijk te worden ingelicht. Bij het onderzoek behoefden geen kosten te worden ontzien, terwijl ik op zoo grooten mogelijken spoed aandrong en aanbeval mij althans zoo spoedig het kon de levensgeschiedenis van signora Chiarina te zenden’.
‘En hebt gij die reeds ontvangen?’ vroeg lord Nibblington.
‘Inderdaad, en die levensgeschiedenis is zeer merkwaardig, zooals gij hooren zult’.
‘Vertel. Wij zijn er zeer nieuwsgierig naar’.
‘Welnu luister. Signora Chiarina is geboortig van het eiland Sardinië. Haar ouders waren eenvoudige lieden en zij gaven hun kinderen een zeer eenvoudige opvoeding’.
‘Hoeveel kinderen?’ vroeg de lord.
‘Drie, te weten één zoon en twee dochters, waarvan Chiarina de oudste is. Haar schoon geluid werd ontdekt toen zij vijftien jaar oud was, door een Italiaansch edelman, die het meisje geheel op zijn kosten liet studeeren, waardoor zij een uitnemende operazangeres werd, die een drietal jaren met steeds grooter succes optrad totdat zij nu een goed half jaar geleden het tooneel verliet, gelijk ik reeds uit het muziektijdschrift vernomen had. Aangaande de reden, welke signora Chiarina noopten haar schitterende loopbaan te verlaten kon men mij geen vaststaan- | |
| |
de inlichtingen geven, doch een bekwaam detective zou trachten dit op te sporen en tevens nagaan waarheen de zangeres vertrokken is en of het gerucht van een huwelijk waarheid bevat. Daarvan toch was met zekerheid niets bekend’.
‘Is dit alles, wat men u aangaande haar heeft kunnen mededeelen?’, vroeg de Tournel.
‘Ja, maar ik erlangde nog inlichtingen en zeer belangrijke over haar familie!’
‘Haar broer en zuster?’
‘Ook over haar broer, doch van belang schijnt vooral, hetgeen men omtrent haar zuster weet.
Deze is wel twaalf jaren jonger dan zij en bleef bij hare ouders, toen Chiarina en ook haar broer deze verlaten hadden. Welnu voor ongeveer anderhalf jaar stierf de vader en nu vier maanden geleden ook de moeder, het meisje dus als wees achterlatend. Daarover is in de woonplaats van het land nog al wat te doen geweest, daar de dood der oude vrouw onder verdachte omstandigheden plaats vond en op den dag der begrafenis het meisje plotseling verdween. Was zij vrijwillig weggegaan? Had men haar ontvoerd? Het laatste werd algemeen geloofd door de buren van het meisje. Hoe dit zij, het kind verdween en het gelukte de politie niet, het meisje weder op te sporen’.
‘Weet gij nog meer van haar?’
‘Neen, maar ik vermoed, dat deze zuster van Chiarina het stomme meisje is dat gij, de Tournel, gered hebt uit de handen van de Broeders des Verderfs’.
‘Hebt gij redenen voor uw veronderstelling’, riep de Tournel opgewonden uit.
‘Zeker heeft hij redenen daarvoor’, riep lord Nibblington, ‘hoe kunt u het vragen. Ik kwam reeds tot dezelfde conclusie. Als dat meisje toch de zuster is van de dame die ons zoo vaak waarschuwde, dan kunnen wij verklaren, waarom zij dit deed. Het is toch mogelijk, dat zij, hoewel zelf tot de Broeders behoorend, blij is dat haar zuster aan de macht der schurken is ontrukt. Zij zal dankbaar zijn, dat gij de Tournel, het meisje uit hun klauwen gered hebt en terwille van haar zuster heeft zij ons tot heden tegen de Broeders des Verderfs geholpen’.
‘Het is inderdaad mogelijk’, mompelde de graaf, ‘maar een
| |
| |
dame heeft het stomme meisje meegevoerd uit het klooster, waarin zij veilig verborgen was. Die dame moet signora Chiarina zelf geweest zijn. Waarom liet zij haar zuster dan niet, waar deze was?’
‘Daarvoor zal zij alle redenen gehad hebben. Zoo goed als zij de schuilplaats ontdekte zou dit ook aan de Broeders gelukken en ik geloof nu vast, dat zij juist om het arme meisje tegen een aanslag van de Broeders te beveiligen haar hier vandaan gehaald heeft. Het is nu ook al zoo helder als de dag, waarom het stomme meisje, dat hier tevreden en gelukkig scheen, toch vrijwillig is mede gegaan. Zij, die haar ontvoerde was haar zuster en die ontvoering geschiedde, zooals ik zei, met het oog op de schurken, die nog steeds, om ons onbekende redenen op het meisje loeren’.
‘Neen’, zei de Linar, ‘dat laatste raadt gij mis. De Broeders hebben de verblijfplaats van het meisje niet uitgevonden. Zij is ontvoerd om ons’.
‘Om ons, maar wij waren toch hare vrienden?’
‘Zeker, maar signora Chiarina, vreesde wellicht, dat haar zuster spreken zou en ons geheimen vertellen, die zij niet wil, dat wij zullen kennen. Zij wenscht haar zuster niet in handen der Broeders dat is duidelijk, maar dit neemt niet weg dat zij zelf tot dat geheime genootschap behoort en dus niet kon willen, dat wij in den strijd tegen de schurken overwinnen’.
‘Maar in 's hemelsnaam hoe is het dan toch mogelijk dat een dame als zij met dergelijke schurken gemeene zaak maakt. Wat heeft zij dan toch met de Broeders des Verderfs uit te staan? Bevroedt gij dan dat zij medeplichtig is aan de moorden en andere schurkenstreken van die ellendelingen? Hoe kunt gij zoo iets toch veronderstellen?’
‘Inderdaad gij moet daarvoor goede redenen hebben’, merkte lord Nibblington op, ‘de Tournel heeft gelijk. Wij kunnen dit niet denken van de vrouw, die ons eenige malen ter hulpe kwam, wat voor haar zeker niet zonder gevaar was. Zij verhinderde, dat ik vermoord werd. Zij waarschuwde ons, niet te Sens uit te stappen, waar wij zoo leelijk in de val liepen. Neen deze dame kan geen medeplichtige zijn van moordenaars en schurken, gelijk de Broeders des Verderfs. Dat neem ik niet aan’.
| |
| |
‘Maar’, antwoordde de Linar, ‘dat is ook meer dan ik beweerd heb. Ik zeg alleen, dat de Signora verhinderen wil dat de Broeders door ons in hun verderf gestort worden. Doet zij dit, omdat zij hunne misdaden goedkeurt? Geenszins, ook ik weiger dat te gelooven’.
‘Maar’, zei de Tournel, ‘waarom zou zij dan wel hun partij trekken?’
‘Kan zij dit niet doen omdat zich bij de schurken haar broeder bevindt, of een echtgenoot, of iemand anders, dien zij lief heeft?’
‘Hebt gij reden om dit te veronderstellen?’
‘Luister. Ik verkreeg ook inlichtingen omtrent den broer van de beide meisjes. Hij trad in dienst van den heer, die zijn zuster tot zangeres liet opleiden. Deze nam hem mee op zijn reizen en die broer moet thans met zijn meester te Parijs verblijven. Het lijkt mij nu waarschijnlijk, dat die beiden deel hebben aan de misdaden der Broeders des Verderfs. En veronderstel dat èn de broeder èn de weldoener van Signora Chiarina tot het geheime genootschap behooren, is het dan niet goed te begrijpen, dat zij deze niet gaarne ontdekt ziet?’
‘Inderdaad, gij kunt gelijk hebben’, zei de Tournel en lord Nibblington knikte toestemmend.
‘Ik bevroed’, zei de Linar verder, ‘dat die weldoener het hoofd is van de bende’.
‘Konden wij daaromtrent maar zekerheid krijgen’.
‘Die zullen wij misschien spoediger hebben dan gij durft hopen. Ik heb het detective-bureau opgedragen mij omtrent den weldoener alle mogelijke gegevens te verschaffen en zoo mogelijk van hem een portret te sturen evenals van de zuster en den broer van Signora Chiarina. We zullen dan kunnen zien of onze vermoedens juist zijn’.
‘Inderdaad, dat is een goede gedachte’, sprak de lord, ‘en hetgeen gij ontdekt hebt is werkelijk van veel belang. Maar nog is het geheim niet geheel opgelost. Nog kunnen wij slechts vermoeden, dat de twee meisjes zusters zijn’.
‘Neen’, hernam nu de Linar, ‘ik heb daarvan zekerheid want gij weet nog niet alles, daar ik nog meer ontdekt heb’.
‘Nog meer?’, vroeg de Tournel verwonderd. ‘Nu, wij mogen
| |
| |
zeggen, dat gij uw tijd wel hebt weten te besteden. Gij hebt heel wat belangrijker dingen ontdekt, dan wij’.
‘Het geluk was mij dienstig, ziedaar alles. Ik heb nog een briefje ontdekt’.
‘Een briefje?’
‘Ja en wel van een vorm gelijk de Broeders des Verderfs gewoon zijn te gebruiken. Het is een driehoekig stukje papier’.
‘En wat bevatte het?’
‘Ziedaar’, sprak de Linar met een glimlach zijn portefeuille uit den zak halend, ‘beoordeel zelf, wat het is’.
Nieuwsgierig lazen de beide anderen het briefje of trachtten zij dit te lezen, maar het gelukte hen niet. De schrijver had een geheimschrift gebruikt, dat de edellieden niet vermochten te ontcijferen.
‘En gij kunt het lezen?’ vroeg lord Nibblington.
‘Ja’, antwoordde de Linar, ‘ik heb het ontcijferd, maar slechts na zeer groote moeite’.
‘Hoe is het mogelijk?’
‘Ik zal het u zeggen. Beschouw het briefje nogmaals goed’.
De beide edellieden deden dit, doch zij zagen niets dan eenige cijfers. Het briefje bevatte deze getallen:
12.3 8.8.3. 5.9.20.20.7.25.8.26 2.4 26,8,3, 3,88,7 14.8.8.1.25 6.8 25.20.10.26.3.8.9 20.3 11,88 11,10,7,25,8,26 18.8.26.2.20.26.24.8.3.
‘Ik zie geen kans daaruit wijs te worden, of de schurken moeten het cijferschrift al heel gemakkelijk hebben ingericht’.
‘Misschien heeft Linar den sleutel er bij gevonden’.
‘Noch het een, noch het ander is waar. De sleutel van dit schrift lieten de Broeders niet achter en gemakkelijk is het cijferschrift ook niet’.
‘Maar hoe hebt ge het dan ontdekt?’ vroeg lord Nibblington.
‘Oh, ik ben daarbij zeer logisch te werk gegaan. Ik herinnerde mij eens een verhandeling over geheimschrift gelezen te hebben en mijn geheugen deed goede diensten.
Kijk eens aan. De gemakkelijkste manier van cijferschrift is wel deze dat men de letter a met het cijfer 1 aanduidt, vervolgens de b met 2, enz. Zulk schrift kan men evenwel geen geheimschrift noemen. Moeilijker wordt het als men voor de a
| |
| |
een willekeurig getal neemt, dat alleen de vertrouwenden kennen. Bijvoorbeeld a is 23, dan b 24, c 25, d 26, e 1, f 2 enzoovoort enzoovoort. Weet men dan wat a is dan kan men spoedig een sleutel op het schrift vervaardigen’.
‘Was dit bij dit schrift ook het geval?’
‘Neen, de oplossing was dan nog gemakkelijk genoeg. Na veel probeeren moest men den sleutel op het schrift toch vinden.
Immers men kan dan zes en twintig lijstjes maken, waarop a beurtelings 1, 2, 3 enzoovoort is, waaruit men dan weer de andere letters afleidt. Ik heb zes en twintig dergelijke lijstjes gemaakt en alle geprobeerd, maar er ontstond uit de cijfers op dit briefje nooit een leesbare zin. Ik heb toen nog het idee gehad de cijfers van achteren naar voren te lezen, maar ook dat gaf geen oplossing. Het werd mij toen duidelijk dat de eene letter niet uit de andere was afgeleid, doch dat iedere letter vervangen was door een willekeurig cijfer en dat men dus al deze cijfers moest kennen, dat is te zeggen de letter die zij voorstelden, om het briefje te kunnen lezen. De letter a kon bijvoorbeeld wel door 19 voorgesteld worden en b door 5 en de c door 26. Ik wilde nu weer beginnen met lijstjes te maken waarop alle mogelijke constructies voorkwamen maar dat was onbegonnen werk. Immers als men 26 letters heeft die door de cijfers 1 tot 26 voorgesteld kunnen worden, dan zou men een ontzettend aantal verschillende lijstjes kunnen maken, een aantal dat in de duizenden liep. Willekeurig te beginnen, bijvoorbeeld met a is 14, b is 19, enz. ware dus onbegonnen werk, want a kan ook een ander getal zijn en al is a ook 14 dan kunnen b en c weer andere zijn dan men aanneemt. Men heeft zoodoende geen enkel houvast. Gij begrijpt dit toch zeker?’
‘Volkomen’, antwoordde de Tournel, die aandachtig toeluisterde, ‘maar gij moet toch zoo'n houvast gevonden hebben’.
‘Dat heb ik ook. Ik bestudeerde en aanschouwde het briefje lang, ik overzag het nauwkeurig en toen viel mij op dat het cijfer 8 niet minder dan dertien maal voorkwam, vaker dus dan eenig ander cijfer. Dit bracht mij op het spoor, hoe nietig deze bijzonderheid ook schijnen moge. Ik had namelijk wel eens gehoord, dat de letter e de meest gebruikte letter is, zooals bijvoorbeeld de x en de q zeer weinig voorkomen. Voor alle ze- | |
| |
kerheid nam ik eenige korte berichtjes uit een courant en telde daarvan de letters en altijd was het de letter e, die het meest voorkwam. Hieruit nu besloot ik dat het cijfer 8 in plaats stond van de letter e’.
‘Prachtig, prachtig’, riep lord Nibblington vol oprechte bewondering, ‘inderdaad gij zijt zeer scherpzinnig te werk gegaan. Maar vertel verder. Gij zeidet zelf dat de letters niet uit elkaar waren afgeleid, wat had gij er dus aan, of gij al wist dat die 8 de letter e voorstelde. Gij kendet toen nog niet een andere letter’.
‘Neen, maar ik had een begin en dat gaf mij den moed voort te gaan. Beziet het tweede woord van het briefje. Daar staat 8.8.3. niet waar, wel nu wist ik dan al, dat dit was ee3. Wat kon die drie voorstellen. Ik schreef alle woordjes op door ee met een medeklinker - kreeg er slechts drie, namelijk een, eed, eer. Spoedig kwam ik tot de conclusie dat het woordje 8.8.3. een beteekende en dat die 3 een 11 voorstelde. Nu had ik twee letters. Die 3 kwam ook voor in het eerste woordje 12.3. en ik wist alzoo terstond dat die 12 een klinker verbeeldde, dus a, e, i, o, u, of ij moest zijn. Ik kreeg nu voor 12 een e of een i en het eerste woordje moest daarom zijn en of in. Had ik nu geen schoon begin. “En een” of “in een” moest het zijn. “En een” was uitgesloten daar de e door de 8 voorgesteld wordt, terwijl bovendien de woordjes “in een” zeer goed de aanvang van een zin kunnen zijn’.
‘Gij maakt vernuftige combinaties’, zei de Tournel nu, ‘vertel ons hoe gij verder gehandeld hebt’.
‘Och, de rest viel mij verbazend mee zooals gij zult hooren. Het vijfde woord bestaat uit zes letters zooals gij ziet, waarvan er vier bekend waren daar de e en de n beide tweemaal er in voorkomen. Zie slechts 26.8.3.3.8.7 kon ik vervangen door 26 e n n c7 waarvan ik onmiddellijk maakte 't woord....’
‘Rennes’, riep de lord.
‘Juist, dat lag voor de hand. Ik dacht te eer aan deze stad, omdat gij daarheen vertrokken waart. Ik vermoedde dus dat 26 de letter r voorstelde en 7 de letter s.
Ik had nu de stukken van een zin: In een.... Rennes.... Ah, dacht ik, dat briefje betreft het stomme meisje dat immers bij Rennes verborgen is in een klooster. De geheele zinsnede
| |
| |
kan niet anders zijn dan: “In een klooster bij Rennes”. Dat moest kloppen te meer daar het aantal cijfers met de letters van deze woorden overeenkwam. Als deze woorden werkelijk de ware beteekenis van de cijfers vormden, dan kende ik nu reeds onderscheidene letters. Dan was de 5 de letter k, de 9 de letter l, de 20 de letter o enz. Met behulp van de gegevens kon ik toen vele cijfers in het verdere gedeelte van het briefje door letters vervangen, zoodat ik dit geheel verkreeg:
In een klooster bij Rennes 14.ee.f.t 6.e To.10.rnel on.11.e 11.10.ster 18.erbor.24.en. Gij zult mij toegeven dat daaruit volgens mijn methode spoedig te lezen was:
“In een klooster bij Rennes heeft de Tournel onze zuster verborgen”. Is het niet heel eenvoudig?’
‘Het is heel eenvoudig, inderdaad’, riep lord Nibblington, ‘het is eenvoudig nu gij het raadsel opgelost hebt. Maar gij verdient voor de oplossing alle hulde. Ik bewonder uw scherpzinnigheid meer dan ik u kan zeggen’.
‘Kom gij overdrijft’, antwoordde de Linar bescheiden, ‘gij zoudt het evengoed gevonden hebben als ik en waarom ook niet’.
‘Ik ontken het’.
‘Laten wij daarover niet meer spreken. Belangrijker is het thans voor ons na te gaan wat wij uit dit kleine briefje kunnen afleiden’.
‘Dit is duidelijk. Signora Chiarina heeft met dit briefje bericht aan haar broer, waar het stomme meisje, haar zuster verborgen was’.
‘Dat meende ik ook uit deze regels te mogen afleiden. Wat dunkt u de Tournel. Hebt gij soms een ander idée?’
‘Neen, ik geloof hetzelfde. Werkelijk dit briefje is van veel belang. Wij weten nu dat ook de broer van de onbekende dame of liever van Signora Chiarina in Parijs is. Wij vermoeden, dat zij beiden tot de Broeders des Verderfs in betrekking staan, maar ook dat zij in 't geheim hun jongste zuster buiten de macht van het geheime genootschap hebben willen houden’.
‘Zoo is het, dit briefje bevestigt hetgeen we reeds uit andere gegevens meenden te kunnen opmaken. Ik ga nu gelooven, dat wij een heel eind opschieten. We komen er nu langzamerhand achter met welke personen wij te doen hebben en
| |
| |
het geheimzinnige waas, waarin de Broeders des Verderfs zich hullen, gaat verscheurd worden. We zullen spoedig niet langer tegen onbekenden vechten en dit maakt onze kans ten slotte te overwinnen zeker heel wat grooter’.
‘Maar hoe nu verder?’ vroeg de Tournel.
‘Nu mij dunkt’, antwoordde lord Nibblington, ‘dat we naar Parijs kunnen terugkeeren. Hier lijkt mij onze taak afgedaan.
En te Parijs zoeken wij op het spoor te komen van de vroegere zangeres, van haar broer, maar ook vooral van den man, die zijn weldoener heet en de weldoener van zijn zuster’.
‘En wij wachten er bovendien de inlichtingen, die ik uit Rome denk te ontvangen. Misschien bevatten deze nog veel gewichtigs’, voegde de Linar er bij.
Aldus werd besloten en den volgenden dag waren de drie edellieden weder binnen Parijs gearriveerd, maar opnieuw in een andere vermomming, omdat zij vreesden, dat de Broeders des Verderfs alle moeite zouden doen om hen op het spoor te komen. En zij wilden ongehinderd hun nasporingen voortzetten, met nieuwe hoop op een gunstigen uitslag bezield.
De verwachting van de Linar, dat hij van het detective-bureau dat hij in Italië met nasporingen had belast, spoedig nog wat nieuws zou hooren, werd niet beschaamd.
Twee dagen toch waren de vrienden weder te Parijs toen hij uit Rome een pakket ontving, dat inlichtingen en eenige portretten bevatte, te weten het portret van den broer en de zuster der vroegere zangeres, benevens de beeltenis van den Italiaanschen edelman, die zich als de beschermer van signora Chiarina had bekend gemaakt. Het meisjesportret was inderdaad dat van het arme kind, dat door den schrik verstomd was, doch de beide andere portretten baarden eenige teleurstelling, daar zij beide personen voorstelden die onze vrienden geheel onbekend voorkwamen. De veronderstelling dat de Italiaansche edelman, het hoofd der misdadigersbende zou zijn, moest men dus wel laten vallen, daar het portret een heel ander persoon voorstelde, dan de man, die door Nibblington en de Linar gevangen genomen was en tegen de Tournel weer werd vrijgelaten.
Maar de inlichtingen, die het detective-bureau zond, versterkten de vrienden weer in de meening, dat die weldoener
| |
| |
van signora Chiarina toch wel tot de Broeders des Verderfs behoorde.
De Italiaansche speurders, door het uitzicht op een royale belooning aangewakkerd hadden het verleden nagepluisd van markies di Cava en konden het volgende berichten:
De markies was een jonge man nog van midden dertig jaren, bekend als een ontwikkeld en knap edelman, die maar weinig malen in het jaar en dan slechts kort in zijn vaderland vertoefde.
Hij was reeds op zijn een en twintigste verjaardag in het bezit der vaderlijke goederen gesteld, alle op Sardinië gelegen, maar de waarde van zijn bezittingen was niet bijster groot. Zijn ouders waren beiden reeds gestorven toen hij een kind was en hadden hun goederen in tamelijk berooiden staat achtergelaten. Men vertelde bovendien, dat de jeugdige markies in de academiestad, waar hij gestudeerd had, meer had opgemaakt, dan zijn voogden hem toestonden en dat hij daarvoor zijn toevlucht had moeten nemen tot woekeraars, die hem leenden in 't vooruitzicht van zijn spoedige meerderjarigheid. Hij moest dus bij de aanvaarding van zijn bezittingen groote schulden bezitten ook, zoodat zijn finantieele positie nu juist niet zoo buitengewoon gunstig te noemen was. Evenwel het scheen den markies gelukt, zijn toestand te verbeteren, want hij stond thans als zeer rijk bekend. Hoe en waar hij dat geld geërfd of verdiend had, was niet na te gaan, wel was zeker dat hij het niet in zijn vaderland in het bezit had gekregen.
Wat zijn betrekking tot de operazangeres Chiarina betrof, daarvan kon zoo heel veel niet gezegd worden. Vast stond wel, dat Chiarina geheel op kosten van den markies gestudeerd had, op wiens landgoed hare ouders woonden. De broer der zangeres was kamerdienaar van den markies geworden, doch scheen later meer als diens secretaris op te treden. De jongste dochter uit het huis was steeds bij hare ouders gebleven, doch zij was naar alle waarschijnlijkheid op den dag der begrafenis van haar moeder ontvoerd. De volksmeening was, maar daarvoor had men geen enkel bewijs, dat de markies hierin de hand had. Het had den schijn of de markies er belang bij heeft, aldus schreef het opsporingsbureau, dat alle kinderen uit het huis dier ouders zich in zijn nabijheid en in zijn macht bevonden.
| |
| |
Het is alsof zij iets van hem weten, waardoor zij voor hem gevaarlijk en lastig kunnen worden. Maar dit zijn slechts losse vermoedens en geruchten, gelijk het volk die gelooft, zonder dat het precies zeggen kan waarom het dit meent.
Verteld wordt ook door de menschen, die bij het voorvaderlijk kasteel van den markies wonen, dat deze met de zangeres Chiarina in het huwelijk wil treden, om welke reden zij het zingen in de opera's geëindigd zou hebben.
De markies moest in Parijs vertoeven, omtrent Signora Chiarina kon men dit niet met zekerheid mededeelen, terwijl van haar jongere zuster sedert de ontvoering niets meer gehoord was.
Dit waren de inlichtingen die de Italiaansche detectives weder verschaffen konden en men begrijpt, dat met de grootste belangstelling de drie edellieden daarvan kennis namen.
‘Het blijft een raadselachtige geschiedenis’, meende de Linar. ‘Als dat portret ons vermoeden niet weersprak, zou ik vast gelooven, dat het hoofd van de Broeders des Verderfs en deze Markies di Cava dezelfde persoon zijn’.
‘En ondanks het portret geloof ik dit nog’, sprak lord Nibblington, ‘of liever ik ben er zeker van’.
‘Waarom?’ vroeg de Tournel.
‘Wel, dit staat toch vast dat het hoofd van de Broeders Chiarina en haar broeder in zijn macht heeft. Verder weten wij, dat de Broeders het jongere zusje ook in hun macht willen houden en we weten voorts, dat de zangeres en haar broer hem daarin tegenwerken, maar in het geheim. Uit de inlichtingen ons uit Italië versterkt vernamen we, dat de markies di Cava macht op die familie uitoefende, dat men hem verdenkt het jonge meisje te ontvoeren. Welnu daaruit zou men toch besluiten dat die markies het hoofd van de misdadigersbende is’.
‘Maar het portret van dien markies lijkt beslist niet op den man, die gewond in onze handen viel’, merkte de Tournel nogmaals op.
‘Welnu, dan liegt òf het portret, òf de man dien wij zagen. Misschien ook was degene, dien wij in onze macht hadden niet het werkelijke hoofd van de bende’.
‘Ik zou dat toch wel gelooven’, zei de Tournel.
‘Ik ook’, sprak de Linar, ‘maar laat het zijn gelijk het wil,
| |
| |
hiervan zijn wij toch allen wel overtuigd, dat die markies in ieder geval ook tot de Broeders des Verderfs in betrekking staat, laat hij dan het hoofd der bondgenooten zijn of niet’.
‘Ja’, zei lord Nibblington, ‘en dit is een gewichtige ontdekking. Tot heden zochten wij naar de Broeders des Verderfs zonder meer, naar een onbekende dame en we kenden de personen, die wij zochten niet. Thans is dit anders. Wij moeten thans opsporen markies di Cava, Signora Chiarina, haar broeder en zuster, menschen dus, wier namen wij kennen, wier uiterlijk ons niet vreemd is, die zich dan ook moeilijker zullen kunnen verbergen. Dat maakt onze taak minder moeilijk’.
‘Laten wij dan weder met onze nasporingen beginnen’, stelde de Tournel voor.
Men deed alzoo, maar de eerstvolgende dagen ontdekten de vrienden geen spoor, noch van signora Chiarina, noch van den markies of van de andere personen, die zij zochten, hoeveel moeite zij zich ook gaven. Zij ontvingen in dien tijd nog een schrijven van den politieinspecteur te Sens, die tot zijn spijt moest mededeelen, dat hij niets had kunnen ontdekken.
‘Ja, ja’, zei lord Nibblington, ‘wij hebben te doen met slimme duivels. Deze brief bewijst het een keer te meer’.
De Tournel was intusschen verdiept in een anderen brief, die met dezelfde post gekomen was.
‘Vrienden’, zei hij, ‘weer schijnt zij zich met ons te willen bemoeien’.
‘Wie?’, riep lord Nibblington.
‘De onbekende dame, of liever signora Chiarina. Hier is een brief van hare hand. Zij zond dien naar mijn woning, zeker wel vermoedende, dat mijn huisknecht voor de verdere verzending zou zorg dragen, wat Jean dan ook trouw gedaan heeft’.
‘Maar lees ons toch voor, wat staat er in?’
‘Luister’, antwoordde de Tournel en hij las.
Mijne heeren.
‘Indien gij haar, die u eenige malen een dienst mocht bewijzen, op uw beurt helpen wilt, kom dan morgenavond tegen negen uur bij de Madeleine, waar ik u zeer gaarne spreken wil’.
‘En de onderteekening?’ vroeg lord Nibblington.
| |
| |
‘Een onderteekening draagt het briefje niet, maar ik stel er in ieder geval vertrouwen in, omdat het van haar komt’.
‘Zonder twijfel’, antwoordde de Linar, ‘wij hebben haar raadgeving eens in den wind geslagen en dat was ons bijna heel slecht bekomen’.
‘We zullen dus gaan’, zei de Tournel.
‘Het spreekt immers van zelf’.
‘Nu ik vind het uitstekend’.
‘Maar’, zei lord Nibblington, ‘het kon een valstrik zijn, wij zullen in ieder geval gewapend zijn’.
‘Zeker, dat kan nooit kwaad, maar iedere schijn van wantrouwen is hier misplaatst. Gij durft toch niet veronderstellen, dat signora Chiarina ons een valstrik zou willen spannen?’
‘Neen, maar wij hebben zoo pas nog gezegd, dat de Broeders des Verderfs zulke slimme duivels zijn. Wij weten uit den mond van hun hoofd zelfs, dat hij vermoeden van verraad heeft. Hij wilde immers den naam weten van dengene, die ons geholpen had. Welnu kan het niet zijn, dat hij de signora verdenkt, kan het zelfs niet zijn dat hij haar verraad ontdekt heeft. Of is zij misschien niet gevlucht met haar jongere zuster? Dat alles is zeer goed denkbaar en mogelijk is het dan ook, dat hij ons een valstrik spannen wil. Dit briefje moet ons dan naar de Madeleine lokken’.
‘Wij kunnen niet te voorzichtig zijn, dat is zeker’, stemde de Tournel in en hij vergeleek het schrift van het briefje met dat, hetwelk zij in den trein ontvangen hadden toen zij naar Sens gingen. De beide briefjes waren niet van dezelfde hand en dit versterkte de vrienden in den argwaan, dien zij hadden opgevat.
‘Maar’, opperde de Linar, ‘laten wij aannemen, dat het briefje slechts ten doel heeft ons naar de Madeleine te lokken en wij gaan daarheen. Wat hebben de schurken daaraan dan nog. 's Avonds om negen uur is het daar niet zoo eenzaam, dat drie gewapende mannen er veel te vreezen zouden hebben’.
‘Gij kunt het niet weten’, antwoordde lord Nibblington, ‘en dan als wij er komen kunnen de Broeders in ieder geval weer ons spoor volgen, zij weten dan weder waar wij zijn, wat hen nu waarschijnlijk niet bekend is. Bovendien is het mogelijk, dat zij slechts vermoeden, dat wij met signora Chiarina in betrekking
| |
| |
staan en dat zij zich op zoo'n wijze zekerheid hieromtrent willen verschaffen’.
‘Dus zullen wij niet gaan?’ vroeg de Linar.
‘Zeker zullen wij gaan, maar onder de noodige voorzorgsmaatregelen. Want wij maken slechts veronderstellingen en het is zeer wel mogelijk dat dit briefje van de vroegere zangeres is en dat zij onze hulp noodig heeft. En in dit geval zullen wij haar die niet weigeren’.
‘Dat is waar’, stemden de beide anderen toe, ‘wij gaan dus’.
En den volgenden avond op den bepaalden tijd waren de drie vrienden op het plein voor de Madeleine aanwezig. Maar niet zoo dat de Broeders des Verderfs, mochten deze aanwezig zijn hen konden herkennen. De Tournel was vermomd als een gemoedelijke provinciaal, die Parijs op zijn gemak bekeek in een huurrijtuig, dat door lord Nibblington als huurkoetsier gereden werd. En de Linar had zich dicht bij de kerk gevestigd als schoenpoetser en hield zijn vrienden in het oog hoewel niemand gemerkt zou hebben dat hij bij hen behoorde. Zoo loerden de drie vrienden rond, het was negen uur, maar zij zagen signora Chiarina niet op de afgesproken plaats en reeds meenden zij te mogen besluiten, dat men hen een strik had willen spannen, toen voor de kerk een huurautomobiel stilhield, waarin werkelijk de bewuste dame zat.
‘Groote goedheid’, mompelde de Linar, die op dat oogenblik dicht bij haar was, ‘het briefje was dan werkelijk van haar’.
Hij zag hoe zij haastig en gejaagd rondkeek en zonder zich te bedenken liep hij op den auto toe en met de pet in de hand fluisterde hij:
‘Baron de Linar’.
Een oogenblik zag de dame hem onderzoekend aan, toen zei zij:
‘Vertrouwt gij mij?’
‘Volkomen, signora’.
‘Gij zijt gewapend?’
‘Zeker, en onbevreesd’.
‘Welnu ga dan zitten naast den chauffeur en ik zal u brengen waar uw hulp noodig is’.
‘Kunnen mijn vrienden ook helpen?’
‘Als zij aanwezig zijn, zeer gaarne’.
| |
| |
De Linar zette zich reeds naast den chauffeur, hij wenkte de huurkoets, die juist naderbij gekomen was te volgen en voort ging de automobiel in matige vaart, zoodat het huurrijtuig wel kon volgen.
De Linar draaide zich, toen men in een stille straat gekomen was, om en vroeg:
‘Waarheen gaat de tocht?’
‘Eenige straten nog dan zullen wij stilhouden’, luidde het antwoord.
En dit geschiedde ook, de auto stond stil, nog steeds gevolgd door het rijtuig, waarin de Tournel en lord Nibblington gezeten waren.
De dame stapte uit, betaalde den chauffeur en liet de auto wegrijden. Zij zag naar het huurrijtuig en vroeg:
‘Is de koetsier een der uwen?’
‘Het is lord Nibblington. De ander is de graaf de Tournel’.
‘Uitnemend’, antwoordde de dame.
Zij ging op het rijtuig toe, groette bevallig en stapte in, terwijl zij vroeg:
‘De heeren vinden het goed dat ik over hen en hun voertuig beschik?’
Alle drie bogen het hoofd.
‘Welaan laat ik u dan in korte woorden zeggen waarom het gaat. Het geld hier een slachtoffer te redden uit de handen van de Broeders des Verderfs’.
‘Welnu signora Chiarina, wij zullen hem redden’.
‘Hoe’, riep zij ontsteld, ‘gij kent mijn naam? Maar daarover later misschien, er valt nu geen tijd te verliezen. Ik zal bij lord Nibblington op den bok gaan zitten en hem den te volgen weg wijzen. Laten wij voortmaken ik geef u spoedig meerderen uitleg’.
Een oogenblik later rolde het rijtuig voort, volgde vele straten en na een half uur gereden te hebben kwam men op een stil verlaten plein.
‘Hier moeten wij uitstappen’, zei de signora, ‘bindt het paard aan een boom en volg mij alle drie. Houdt uw revolvers gereed’.
Zij stak dwars het plein over en de edellieden volgden haar. Zij kwam voor een gewoon burgerhuis, opende daarvan de voordeur met een sleutel en sloot die deur weder, nadat de drie
| |
| |
vrienden zonder aarzelen waren gevolgd. Men stond in een donkeren gang.
‘Wij moeten licht maken’, fluisterde zij.
Reeds had Nibblington van onder zijn koetsiersjas een dievenlantaarn te voorschijn gehaald en deze opgeschoven.
‘Volg mij nu’, zei de dame, ‘en vertrouw mij’.
Nu de edellieden vertrouwden haar inderdaad, anders zouden zij haar niet zoo blindelings gevolgd zijn. Zij ging hen voor, een trap op naar de bovenverdieping, toen een trap naar de volgende étage en nog hield zij niet stil. Want nu volgde de zoldertrap en weldra was men boven op den zolder van het huis, zonder dat men iemand ontmoet had.
‘Nu komt het gevaar, mijne heeren. Ik zal u naar een plek voeren van waar gij de Broeders des Verderfs zult zien en hooren vergaderen. Zij zullen een rechtszitting houden om iemand te veroordeelen, dien zij den dood schuldig achten.
Ik voer u daar echter heen, opdat gij beproeven zult den veroordeelde uit hun handen te redden’.
‘Wij zullen hem redden, Signora, wees daarvan verzekerd’.
‘Ik dank u mijne heeren, gij zijt ware edellieden. Kom aan en volg mij’.
En zij volgden signora Chiarina, onbevreesd en nieuwsgierig naar hetgeen zij zouden beleven.
‘Men kan’, fluisterde de dame, ‘van hier den zolder bereiken van het naburige huis. Vandaar zullen wij afdalen naar de bovenverdieping en ik zal u in een kamer brengen, vanwaar gij alles zult kunnen zien en hooren. Maar wat gij ook zien en hooren moogt, vergeet het niet, dat ik u hierheen gebracht heb, ik herhaal het, om den man te redden, dien zij dooden willen’.
‘Wij zullen ons doel niet uit het oog verliezen, wees daarvan zeker’.
Zij ging hen voor en bracht hen in een kamer. Het bleek een slaapkamer te zijn. Hier schoof zij voorzichtig eenige matten ter zijde en toonde de vrienden zwijgend, dat zich in den vloer eenige gaten bevonden, waardoor zij in een groote zaal beneden hen zien konden en tevens zeker ook hooren wat daar gezegd zou worden. Zij wierpen nieuwsgierig een blik naar beneden doch de zaal was nog ledig en in half duister gehuld.
| |
| |
‘Zij zijn nog niet begonnen’, fluisterde de signora, ‘gij zult dus niets missen. Blijf hier. Ik zal waken dat men u niet overvalt’.
En in het huis, dat hen geheel vreemd was, bleven de drie mannen om te zien en te hooren en toe te springen, zoodra het noodig was ook al mocht hen dit het leven kosten.
Signora Chiarina hield buiten de deur de wacht. Zij had hen naar een gevaarlijke plaats gebracht, maar hen niet in een valstrik gelokt.
Integendeel zij verwachtte van hen de redding van iemand dien zij lief had, zij rekende op hun dankbaarheid.
|
|