| |
| |
| |
Hoofdstuk IX.
De Torenkamer.
Bénoist was de afspraak, die hij maakte met Emile niet vergeten.
Op den bepaalden tijd had hij zich gemeld bij de woning van den portier. Emile heette hem welkom en zeide, dat het misschien goed uitkwam, dat Glenmore de bewoner van het kasteel op reis was gegaan. Dit was, zeide hij, de schoonste gelegenheid om een poging te wagen het kasteel binnen te dringen en te trachten de geheimen van den bewoner te achterhalen. Immers men zou daar zeker papieren vinden, die licht konden verschaffen omtrent de spionnagezaken, waarmee hij zich bezig hield, want ongetwijfeld vormde het kasteel het hoofdkwartier van den spionnagedienst.
Bénoist had daarnaar wel ooren, maar hij betwijfelde of dit wel zoo gemakkelijk gaan zou. Al was dan de bewoner afwezig, hij zou zijn
| |
| |
woning niet onbewaakt achterlaten en zijn papieren, die licht konden verschaffen wel goed verborgen hebben. Maar Emile was zeer optimistisch.
- Ik weet zeker, zei hij, dat hier een en ander te ontdekken valt. Ik heb al den tijd, dien ik hier gesleten heb natuurlijk niet zonder de noodige waarnemingen laten voorbijgaan en zoo heb ik een sterk vermoeden, dat onder andere in den hoektoren van het kasteel voor ons iets bijzonders te ontdekken moet zijn. Ik heb me al eenige malen verbeeld, dat daar iemand gevangen gehouden wordt en als dat zoo is moeten wij den onbekenden gevangene noodzakelijk trachten te bevrijden. Als ons dat lukt zullen we ook door hem een en ander gewaar worden dat voor onze opsporingen van groot belang is.
Bénoist stemde dit gretig toe en ze maakten samen een plan van aanval.
Daar juist Emile met de situatie ter plaatse goed op de hoogte was kon hij eigenlijk alleen zoo'n plan ontwerpen en Bénoist kon niet veel meer doen dan zijn volle medewerking toezeggen.
Zoo kwamen zij overeen, dat ze den avond zouden afwachten. Emile zou dan met den ouden opzichter spreken, die hij ook hun gevaar- | |
| |
lijksten tegenstander achtte en hij zou trachten hem te verwijderen. Hij meende, dat dit het zekerste gebeuren kon door hem een boodschap te doen geworden dat hij in de stad verwacht werd door zijn pleegdochter, die een boodschap gestuurd had dat zij het dringend noodig achtte hem te spreken. Indien hij dat geloofde zou hij zonder eenigen twijfel naar haar toegaan.
- Ik weet zeker, zeide Emile dat hij mij zal waarschuwen goed een oog in het zeil te houden. Nu dat zal ik zeker doen. Ik hoop dat we met het andere personeel geen last zullen hebben, in ieder geval zullen we het daarmee wel klaarspelen.
- Maar zal hij gelooven dat er voor hem een boodschap is gekomen, vroeg Bénoist.
- O, zeker, ik heb vaker al iemand hier gehad die een boodschap voor hem meebracht. Ik heb nu die boodschap aangenomen, omdat hij afwezig was. Hij wantrouwt mij in geen enkel opzicht, hij heeft dus nu geen enkele reden om mij niet te gelooven.
- En als hij, omdat zijn meester afwezig is, toch niet gaat?
- Ja, dat moeten we afwachten, we kunnen altijd dan nog probeeren hem op een andere wijze onschadelijk te maken.
| |
| |
Tegen den avond kwam de opzichter langs de woning van Emile. Toen deze hem zag naderen gaf hij Bénoist gelegenheid zich in een kast te verbergen en hij riep den opzichter binnen. Zoo kon Bénoist den man niet zien maar hij kon het gesprek goed volgen. En hij herkende duidelijk de stem van den man met wien hij den vorigen avond had gevochten Het ging alles zooals Emile voorspeld had dat het gaan zou. Hij deelde den opzichter mee, dat hij een boodschap had gekregen en deze antwoordde daarop met een vloek, dat hij dan wel genoodzaakt was naar de stad te gaan. Emile zeide, dat dit toch zoo erg niet was, hij kon immers de kleine auto nemen, die in de garage stond. Dan was het een kwestie van een paar uur. Bovendien hij behoefde zich niet te haasten. want nu mijnheer Glenmore afwezig was had deze zijn diensten niet noodig.
Maar ge weet, zeide de ander, dat mijnheer Glenmore wil, dat het kasteel altijd goed bewaakt wordt. Gisteravond is nog bewezen, dat hier veel kwaad volk rondloopt, ik ga juist nu niet graag weg.
- Kom, zei Emile ik zal wel goed opletten, ga gerust ge kunt voor den nacht al weer terug zijn. Zoo hoorde Bénoist hem den ander overhalen, die nog eenige dingen met hem besprak,
| |
| |
waarna hij heenging om den auto te halen en daarmee stadwaarts te rijden.
Toen hij weg was opende Emile lachend de kastdeur en zei:
- Hebt ge het gehoord, die is over een klein half uur weg. Hij zal hopelijk lang genoeg wegblijven om ons gelegenheid te geven onzen slag te slaan. En ik denk ook niet dat hij zoo vroeg terug is als hij zich wel voorstelt. Ik heb een helper in de stad. Ik had dit plannetje al gisteren bedacht en ik heb dien helper opgedragen als de opzichter van avond naar de stad mocht komen, te zorgen, dat hij niet gauw weer terug kan. Ik kan op hem rekenen en dit is zeker dat als onze beminnelijke vriend te vroeg weer zijn motor wil aanslaan om terug te rijden, dat hij dan tot de ontdekking zal komen dat dit niet gaat, er zal dan wel wat aan haperen.
Bénoist bewonderde zeer de voorzorgen, die zijn nieuwe medewerker had genomen en nadat hij zich nog eens weer in de kast had verborgen toen de opzichter voorbij reed, kon hij spoedig daarna deze nog door het raam nastaren.
- Zie zoo, zei Emile, nu hebben we niets anders te doen dan een poosje te wachten en dan kan het spel beginnen. Er zijn nog een paar man personeel op het kasteel maar die beteekenen niet veel en als zij ons mochten zien
| |
| |
welnu dan is u mijn neef, aan wien ik het kasteel zoo een beetje laat zien. Zij zullen dat hoogstens een beetje brutaal van me vinden maar meer ook niet. Ge ziet wel, dat we onder de meest gunstige omstandigheden kunnen werken. De kans die we ons thans geschapen hebben zullen we niet gemakkelijk zoo terug krijgen voor den tweeden keer.
- Dat is waar stemde Bénoist toe, ik word er zelfs een beetje huiverig door als iets zoo van een leiën dakje gaat, dan stemt mij dat altijd een beetje wantrouwig.
- Meent ge dan dat wij het niet wagen moeten en de gunstige kans moeten laten voorbijgaan, vroeg Emile.
- Welneen, natuurlijk niet, als ge het tijd acht kunt ge beginnen.
Ze wachtten nog een kwartier, omdat Emile dit voorzichtiger oordeelde en toen ging het op het kasteel af.
- We zullen eerst een paar zalen van het kasteel gaan bezien, die ons niet interesseeren, maar dat lijkt me voorzichtiger.
Zoo geschiedde ook. Emile vroeg aan een bediende, dien hij ontmoette of hij zijn neef het kasteel mocht laten zien en deze maakte geen bezwaar.
| |
| |
- Alleen maar een paar van de mooie groote zalen, zei hij.
De man zei dat ze zich maar moesten redden.
- Het valt alles mee, zei Emile.
- Te veel, antwoordde Bénoist, ik kan er niet aan doen, maar ik heb het gevoel of we in een val loopen.
Emile bleef staan.
- Meent ge dat, vroeg hij, dan moeten we voorzorgsmaatregelen nemen.
Gij hebt uw revolver, ik heb de mijne, wel we zullen het er op wagen.
Ze liepen nu in het gedeelte van het kasteel waar de hoektoren zich bevond. Daar dicht bij, zei Emile waren ook de kamers van Glenmore. Emile liep voorop en Bénoist volgde hem. Hij had zijn revolver in de hand genomen, want de spaarzaam verlichte gang waarin zij zich bevonden kwam hem, hij wist zelf niet waarom, erg verdacht voor. Opeens, zonder dat eenig gerucht hem had gewaarschuwd, voelde hij zich van achteren door twee machtige armen omstrengeld, zoodat hij zijn armen niet bewegen kon.
- Emile, riep hij, help.
Emile had zich snel omgekeerd, hij greep toe en Bénoist wist meteen dat hij verloren
| |
| |
was. Want Emile inplaats van zich op zijn aanvaller te werpen greep hem de revolver uit de handen en zeide op kalmen toon:
- Tegenstand helpt niet meer, mijnheer Bénoist, gij zijt onze gevangene.
Achter zich hoorde hij een smadelijk gelach. Hij wist meteen, dat de opzichter niet weggegaan was, hij was degene die zijn armen als in een schroef omklemd hield.
- Waarlijk lachte de kerel grinnekend, hij is als een muis in de val geloopen.
Vijf minuten later was Bénoist in een torenkamer opgesloten die uitnemend voor gevangeniscel geschikt was. Men had zijn zakken onderzocht en hem alles afgenomen. Toen hij alleen gelaten was, deed hij terstond zijn gevangenis een grondig onderzoek ondergaan, hij betastte de muren hij beklopte de massief eiken deuren met ijzer beslagen,
| |
| |
hij rukte aan de zware ijzeren tralies voor het kleine venster en hij wist, dat van ontsnappen geen sprake zou zijn.
Hij nam het op met wijsgeerige kalmte. Hoe onvoordeelig zijn toestand ook zijn mocht, het was waarlijk niet voor den eersten keer, dat hij in groote gevaren verkeerde. Hij had dikwijls met den dood gespeeld en hij zou weten zijn lot te aanvaarden ook indien blijken mocht dat er nu werkelijk geen uitkomst meer mogelijk was.
Toen de twee, die hem te samen zoo leelijk om den tuin geleid hadden waren heengegaan had Bénoist hen verzocht hem een licht te laten, hij vond het minder prettig in 't donker te moeten zitten, maar het was hem geweigerd. Emile scheen wel genegen aan zijn verzoek te voldoen, maar de ander had kortweg gezegd, dat dit nergens goed voor zijn kon.
- Op uw horloge behoeft ge niet te kijken, zeide hij spottend, gij zit hier in den toren, de toren draagt een uurwerk en gij kunt de heele en halve uren hooren slaan. Luister er maar goed naar, want ge zult niet vele uren meer hooren slaan.
- Bah, had Bénoist geantwoord, ge moest niet zulke nonsens verkoopen, ik zal heusch niet lang in uw macht blijven.
| |
| |
- O, jij vervloekte, verwaande kwast, had de ander geroepen en was toen heengegaan.
Bénoist was overtuigd dat een ontsnapping niet mogelijk was en hij wist heel goed dat hij op hulp van buitenaf niet had te rekenen. Per slot van rekeinig, zei hij hardop tot zich zelven, heb ik deze verrassing te danken aan mijn eigen domheid. Waarom heb ik niet de waarschuwing in acht genomen, die het meisje mij gaf. Zij waarschuwde mij tegen dien mijnheer Emile. Maar ik dacht in hem een bondgenoot te zien. Waarom eigenlijk, ja omdat ik meende dat hij bewezen had een vijand te zijn van anderen. Van allen die in deze zaak een rol spelen boezemt hij mij het meeste belang in. En als ik nu geslagen ben dan is hij het, die mij overwonnen heeft. Maar misschien zijn we nog zoover niet.
Misschien een uur had Bénoist in zijn kerker doorgebracht, toen hij de sleutel van de deur hoorde omdraaien. Emile trad binnen met een lamp in de hand. Dadelijk flitste Bénoist de gedachte door het hoofd zich op hem te werpen, maar meteen zag hij, dat zijn andere tegenstander ook aanwezig was en met een revolver in de hand klaar was om hem in bedwang te houden. Hij zag dadelijk van zijn voornemen af.
| |
| |
- Ik kom u een lamp brengen, zei Emile, en dan een beetje met u praten.
- Prettige conversatie antwoordde Bénoist met den loop van een revolver op je gericht.
- O, dat kan ook heel best anders, als u uw eerewoord geeft, dat u afziet van pogingen om mij te overmeesteren tijdens ons gesprek, dan kan dat wapen weggestoken worden.
- Zoo lang u hier is en zoolang ons gesprek duurt zal ik niets tegen u ondernemen, antwoordde Bénoist.
Emile zei nu den ander dat hij zijn wapen wegsteken moest, wat de opzichter deed, al deed hij het blijkbaar niet gaarne.
- Wel, zeide Emile daarop, zich op een der stoelen zettend, we kunnen nu zeker prettiger spreken.
Hij haalde zijn cigaretten-koker voor den dag en presenteerde deze aan zijn tegenstander, die een sigaret nam en zich van vuur voorzag.
Er ontstond een kleine pauze.
- Wel, zeide Bénoist met een opgewekte klank in zijn stem, ik veronderstel, dat ge niet hierheen gekomen zijt alleen om mij van deze inderdaad goede cigaret te laten genieten.
- Neen, niet precies daarvoor, antwoordde de ander. Ik kwam even met u praten om u te
| |
| |
vertellen, dat er nog maar ééne manier voor u is uit deze impasse te geraken. U werkt voor een partij, wij voor een andere. Uit den aard der zaak zou u ons een en ander kunnen vertellen, dat we wel gaarne zouden weten. Als u bereid is ons zeer waardevolle inlichtingen te geven, kunt ge daarmee uw leven koopen.
Bénoist haalde verachtend de schouders op.
- Komaan, zeide hij, ik dacht niet dat u mij deze beleediging zoudt aandoen. Ik ben geen verrader of een meineedige, onder geen beding.
De ander knikte.
- Ik was verplicht u dit te zeggen, antwoordde hij, ik heb er geen oogenblik aan gedacht, dat een man als gij werkelijk dit zou aannemen.
Maar met dat al hebt gij u in een zeer beroerde positie gebracht.
Ge zit hier en ge komt hier niet levend vandaan.
- Al te boud gesproken dunkt me, antwoorde Bénoist met een glimlach.
- Ik geloof dat hij zoo dom is hulp van buiten te verwachten, riep de opzichter die niet was gaan zitten en met een somber gezicht stond te luisteren.
- Mijn rijke ervaring heeft me geleerd, zei Bénoist, dat men niet te vroeg moet meenen
| |
| |
overwinnaar te zijn en evenmin den moed behoeft te laten zakken ook al zien anderen voor u geen uitkomst meer.
Zijn luchtig spottende toon ergerde den opzichter blijkbaar zeer.
Maar Emile lachte geamuseerd.
- Het is toch doodjammer, zeide hij dat wij vijanden moeten zijn, ik houd van dappere kerels zooals gij er een zijt.
- Ik kan niet ontkennen, luidde het antwoord, dat ik in de huidige situatie mede reden heb om onze vijandschap te betreuren, maar dat bezware uw gemoed niet al te zeer. Als ge het werkelijk ditmaal van mij wint dan hebt ge dat aan uw eigen dapperheid en tegenwoordigheid van geest te danken. Ge hebt mij er heerlijk in laten loopen en toch ik verzeker u, dat nog niet velen er zich op beroemen, dat hen dit met mij gelukt is. Ik stel er belang in, mijnheer Emile, vertel me eens wanneer hebt ge mij ontdekt.
- U meende, dat ik u het eerst gezien heb toen bij het hek en omdat ik geen alarm sloeg en u beduidde rustig te blijven, moest gij wel meenen, dat ik zelf ook den boel hier bespionneerde. Maar waarde heer, ik had u al gezien toen gij hierheen kwaamt rijden, toen de auto van Ecker hier kwam. Gij waart toen wel niet
| |
| |
op de kap gezeten maar ik inspecteerde de auto snel en wist toen dat er iemand of iets onder de reisdeken, die in de auto lag, verborgen was. Daarom ben ik meegegaan ik moest weten wat dat was. En natuurlijk zag ik u dadelijk op de kap, maar ik hield mij van den domme. Toen we elkaar bij het licht van een lucifer tegelijk zagen, toen kon ik niet langer doen of ik mij van uw aanwezigheid niet bewust was. Maar ge hebt toch gemeend, dat ik u toen voor het eerst bemerkte. Nu en toen heb ik u tot mijn bondgenoot gemaakt. Jammer dat het maar een comediespel kon zijn.
Bénoist glimlachte en na nog een sigaret uit den koker die Emile met uitnoodigend gebaar hem voorhield genomen te hebben, antwoordde hij:
- Alle hulde, ge hebt uw rol schitterend gespeeld en men moet de verdiensten ook in zijn tegenstander waardeeren.
De derde man in het vertrek gaf teekenen van groot ongeduld.
- Als dat zoo langer nog voortgaat, zeide hij norsch, dan ga ik liever heen, maar ik sta er op, dat onze gevangene eerst weet wat hem te wachten staat als hij werkelijk weigert de inlichtingen te geven die u van hem verlangt.
- Dat is afgedaan, antwoordde Bénoist, ik
| |
| |
maak daaromtrent geen illusies.
- Het is een onaangename geschiedenis, zei Emile, maar ik ben u werkelijk eenige mededeelingen schuldig, bijzonderheden, die ik u gaarne zou sparen. Ik heb met de geschiedenis eigenlijk niet meer te maken dan dat ik tot taak heb bepaalde opdrachten te vervullen. En mijn laatste opdracht was als iemand mocht probeeren hier te komen neuzen, hem onschadelijk te maken. Verder heb ik er niets meer mee te maken. Alleen als ge zoudt willen spreken, nu dan zou ik nog in actie moeten blijven om uw leven te beschermen, dat dan waarde zou hebben. Maar waar dat niet het geval is, moet ik u verder overlaten aan dezen man hier. Het spijt me.
- Ga verder; wat zal er met me gebeuren, meent u?
- Dat zal ik u zeggen, zei de ander nu, ge zult sterven.
- Ah zoo, nu ik verwachtte geen ander antwoord, klonk het heel kalm en wanneer?
- Ge zult deze dag nog mogen leven langer niet.
Bénoist deed of dit antwoord hem aangenaam verraste.
- Om de waarheid te zeggen dat valt me mee, zeide hij opgewekt. Pas maar goed op,
| |
| |
dat ik u in dien tijd nog niet door de vingers glijd.
- Laat die grappige of idiote opmerkingen achterwege, luidde het norsche antwoord. Ge weet niet hoe kort de tijd nog is? hoor...
De klok van den toren waarin Bénoist gevangen zat sloeg en alle drie telden de tien langzame slagen.
- Tien uur, zei Bénoist kalm.
- Juist, tien uur en denk er aan om twaalf uur is deze dag om. Het is wel heel kort.
- In twee uren kan veel gebeuren, antwoordde Bénoist ik ben overtuigd dat ik niet door uw hand zal sterven.
- Zoo, klonk het hoonend en waarom niet?
- Och, ik ben niet te goed om te sterven, maar ik acht me toch te waardig dan dat het door uwe handen zou gebeuren.
- Gij zijt gek. Denk er aan over twee uren.
Op dat oogenblik werd er op de deur geklopt.
- Ik ga, zei de man, die zich naar de deur begaf.
- Ik blijf nog enkele minuten, zeide Emile.
- Ja, als het mag, laat me dan nog een van uw goede cigaretten rooken, sprak Bénoist. Tot twaalf uur dus.
|
|