- En ge waart vriendelijk tegen hem heb ik vernomen.
- Kijk eens hoe goed ge zijt ingelicht, wat vraagt ge mij dan nog?
- Ge hebt met hem gesproken, vervolgde hij zonder op haar spottende aanmerking acht te slaan.
- Waarom vraagt ge dat?
- Ik zou gaarne van u weten wie die vreemdeling geweest is.
- Hij heeft mij zijn naam niet genoemd.
- De vraag is of gij hem kent.
Het meisje aarzelde even en antwoordde toen:
- Ja, ik heb hem dadelijk herkend het was de man voor wien ik groote vereering voel, aan wien ik dank verschuldigd ben.
De ander lachte spottend.
- Ik dacht al dat hij het was. Ik heb hem ook reeds gezien.
- Gij hebt hem gezien? Wat wil hij van u.
- Wat hij van mij wil weet ik nog niet, maar dat komt er niet veel op aan? Ik weet echter wel wat ik van hem wil: zijn leven.
Een oogenblik vloog een schaduw van groote angst over haar gelaat, toen echter plooiden haar lippen zich tot een smadelijk glimlachje.
- Hij is u meester gebleven vroeger, ik