| |
| |
| |
Hoofdstuk V.
Twee Bondgenooten.
Het was Emile, die begon.
- Allereerst, zeide hij mijn verontschuldiging, dat ik u een idioot genoemd heb. Ik wist mijn verzoek om u te beduiden dat u daar rustig op de kap van de auto moest blijven liggen niet anders in te kleeden, zonder de argwaan van den eigenaar van de auto te wekken. En hulde aan uw tegenwoordigheid van geest, dat u dadelijk begreep, dat ik uw tegenwoordigheid niet zou verraden.
- Ja, zeide Bénoist, ik wil u wel bekennen dat het een penibel oogenblik voor mij was. Ik zag plotseling, dat u mij daar ontdekte en ik kon geen oogenblik iets anders verwachten dan dat u alarm zoudt slaan. Ik wou dus van de kap afspringen en als mijn positie makkelijker geweest was dan zou het gebeurd zijn vóór uw waarschuwing kwam.
| |
| |
Ik was buitengewoon in mijn nopjes, toen ik bemerkte, dat u mij niet zou verraden al was mijn vreugde ook met eenige bitterheid vermengd.
- Waarom, wat bedoelt u, vroeg de ander.
- Wel ik wist toen meteen, dat wij beiden op hetzelfde wild jagen.
Edel wild zooals u het al genoemd hebt en het is voor een jager niet prettig te bemerken dat een ander hem is voor geweest.
De man die zich Emile noemde lachte zachtjes.
- O, zeide hij, maar ik heb het wild nog niet geschoten, zoomin als gij. Ik ben echter zeer benieuwd van u te hooren hoever gij er mee zijt.
Misschien kunnen we elkander helpen.
- Dat is mogelijk, antwoordde mijnheer Bénoist, maar neem me niet kwalijk, ik zou eerst gaarne weten voor wien ge werkt.
- Ik wil u dat wel zeggen, ik ben verbonden aan den geheimen Franschen dienst. Men meent in Parijs dat er hier gecomplotteerd wordt door den erfvijand en heeft nu mij belast alles in het werk te stellen om van hetgeen er geschiedt op de hoogte te komen. Ik ben het tamelijk beu om u de waarheid te zeggen, want
| |
| |
ik ben al een tijdje daar portier en het is nu juist geen bijzonder opwekkend baantje.
- Toch durf ik wedden dat ge niet alleen ter verpoozing er dezen nacht eens tusschen uit geknepen zijt.
- Neen dat ben ik zeker niet, maar ik had toch niet kunnen verwachten dit allerinteressantst avontuur te beleven. Wij die altijd op ontdekking van vijanden uit zijn, mogen wel ons verrast gevoelen, als we op een zeer onverwacht oogenblik een medestander ontmoeten al is het ook, zooals u gezegd hebt dat onze gevoelens daarbij gemengd zijn. Maar vertel me hoever zijt gij met uw onderzoek.
- Ik, o ik ben nog niet half zoover als gij, dat weet ik zeer zeker.
Ik kwam daar op die buitenplaats nog eigenlijk maar door toeval om er eens poolshoogte te nemen en gij zijt er zoowaar al in betrekking.
- Een zeer nederige betrekking.
- Goed, maar eene die u toch wel tot belangrijke observaties gelegenheid moet gegeven hebben.
- Zeker, ik weet natuurlijk het een en ander, maar gij weet natuurlijk andere dingen en daarom is het goed dat we onze kennis uitwisselen, we kunnen daarna nog zien of we al dan niet zullen samenwerken.
| |
| |
- Ik heb er niets tegen, maar ik wil eerlijk blijven en u vooraf zeggen, dat ik nog maar aan het begin van een onderzoek ben en waarlijk nog maar heel weinig weet, ja mijn positieve gegevens zijn tamelijk wel nihil.
- Nu gij tast toch zeker niet heelemaal in het duister, ge waart tenminste al wild op het spoor. Hetzelfde wild als ik.
- Enfin laat ik u zeggen wat ik tot heden gedaan heb, dan kunt ge oordeelen. Het is nog maar een week geleden, dat ik verzocht werd mij te bemoeien met opsporing van een stel spionnen, die men veronderstelt in dit land te werken.
- U behoort dus ook tot de geheime dienst van dit land?
- Neen, ik werk altijd particulier.
- Een particulier detective dus, zei de ander en Bénoist meende eenige teleurstelling in zijn toon te hooren klinken.
- U stelt dat soort niet hoog, zeide hij.
- Ik houd niet van die vrijbuiterij in het vak, antwoordde de ander.
- Maar u zult toegeven dat er enkele goede zijn. Enfin, dat doet nu niets terzake, laat ik u zeggen, wat ik dan gevonden heb. Ik had enkele aanwijzingen gekregen, die aanleiding voor mij waren om hierheen te komen. Ik ken- | |
| |
de het vermoeden dat hier ergens een bureau gevestigd was, waar werkzaamheden verricht worden voor den spionnage dienst van een vreemde mogendheid. Ik ben hier eenige dagen werkzaam geweest om te vinden waar dat zijn kon en ik heb gevonden dat dit moest zijn waarschijnlijk althans in een leegstaand huis. Ik ben gisteren er op uitgeweest om dat huis te huren, ik had er een sleutel van maar ik kon er niet in. Dat heette een toeval maar ik giste natuurlijk dadelijk, dat een onverwacht bezoek niet welkom was. Ik heb medegedeeld dat ik den volgenden morgen terug zou komen.
- Met alle kans dat gij er niets meer zult ontdekken.
- Precies, maar als men mij er persé niet dadelijk hebben wilde, dan moest men dus eerst het een en ander in orde maken. Ik ben dan ook zoo vrij geweest niet te wachten tot morgen, maar ik heb mijn uiterlijk een weinig veranderd en ben toen de woning weer gaan observeeren.
- En de ezels zijn er misschien ingeloopen?
- Ze zijn er ingeloopen. Ik heb een paar menschen in het huis zien verdwijnen door de tuinpoort en de achterdeur, ze hebben er blijkbaar het een en ander weggesleept en verborgen.
| |
| |
- Weet u wat en weet u waar?
- Neen, maar dat leek me ook niet het interessantste om te vernemen.
Ik heb spoedig gemerkt dat er iemand gewaarschuwd was, die de leider moest zijn. En het scheen mij veel gewichtiger hem te volgen. Dat heb ik gedaan, ik heb zoo enkele brokken van gesprekken gehoord en ik weet dat de zaak van grooter omvang en van meer belang is dan men wel vermoedde. De man, dien ik gevolgd ben en die zich Ecker noemt is niet het hoofd van dezen spionnage afdeeling, er is een andere leider en hij is hem gaan waarschuwen. Ik heb, zooals ge weet, kans gezien met hem mee te gaan buiten zijn weten en wensch natuurlijk. Ik weet nu waar de man verblijft die de draden in handen houdt. Ik meende daarmee een heele ontdekking te doen maar u is mij voor geweest. Alle hulde.
- Waarom zou ik hulde verdienen, antwoordde Emile bescheiden, ik heb er al heel wat langer over gewerkt dan gij en ik ben heusch niet veel verder, de lieden met wie we te doen hebben zijn slim, behalve dan die mijnheer Ecker, dat is een uil.
- Een uil? U beschouwt hem als een uil?
- Ja, zeker als ik dat niet deed dan zou ik me werkelijk niet bij hem hebben opgedrongen
| |
| |
om met hem naar de stad te rijden. Hij zou dan achter mijn zucht om naar een speelclub te gaan wel iets anders gezocht hebben en mij niet vertrouwen.
- Hm, misschien is zijn argwaan wel gaande gemaakt en heeft hij die verborgen.
- O, neen, daar ben ik heelemaal niet bang voor. Zooals ik u al zeide hij is een uil. Kijk eens, hij wantrouwde de onbekende die dat spookhuis wilde huren, hij heeft een tamelijk verdachte truc gebruikt om te voorkomen dat men onvoorbereid daar bezoek zou ontvangen van een nieuwsgierigen huurder. Maar als hij de mogelijkheid aannam, dat gij een speurder waart, dan had hij ook moeten denken er aan, dat het u verdacht zou voorkomen dat ge niet dadelijk in dat huis mocht komen. Het lag dan toch zeer voor de hand te veronderstellen, dat men eerst maatregelen moest nemen. Hij had, indien hij geen ezel was, kunnen voorzien dat gij op de gedachte moest komen eens na te gaan, wie het huis eerst in orde gingen maken. Ecker bemoeide er zich zelf mee en dat was nog niet stom genoeg, hij ging daarna naar den man, die zich natuurlijk verborgen houden wil en zette u op zijn spoor. Ik vind hem een grooten ezel.
Bénoist lachte hartelijk.
| |
| |
- Geachte vriend, zei hij, eerst maakt gij mij een compliment omdat ik al iets bereikt hebt en nu gaat ge eigenlijk uitleggen, dat ik mijn resultaten te danken heb alleen aan de stommiteiten van een ander.
- Waarde heer, was het antwoord, dat hebben we altijd. En het is vaak de quaestie alleen maar, dat de een den ander iets vóór is. Maar daar zit juist het verschil. Mijnheer Ecker is ongetwijfeld van plan, u als ge terugkomt om het huis te zien, te laten volgen en u niet meer uit het oog te verliezen. Hij wil u laten nagaan wat van zijn kant heel raadzaam is: alleen maar gij zijt hem voor geweest.
- Enfin, zeide Bénoist, ik heb u nu verteld wat ik bereikt heb, ik brand van nieuwsgierigheid ook van u iets te vernemen omtrent uw resultaten....
- Mijn resultaten, tja die zijn nog zoo bijzonder niet, ik weet nog niet veel meer dan gij. Maar ik ben in zeker opzicht verder, daar ik met mijn voorbereidingen verder gevorderd ben dan gij. Ik heb mij, zooals ge weet, dicht bij het hol van den leeuw gevestigd. Ik geloof net als gij, dat we dààr moeten zijn. Of we al een paar menschen in de gevangenis zouden helpen, die slechts werktuigen zijn, dat beteekent niet veel, we moeten daar zijn, op dat bui- | |
| |
tengoed. En ik heb dan alles voorbereid om daar zeer binnenkort mijn slag te slaan.
- Wie is de man die zich daar gevestigd heeft?
- Hij noemt zich mijnheer Glenmore, een rijk Engelschman, maar dat is een naam, meer niet.
- Weet ge nog niet wie zich onder dien naam verbergt?
- Neen, die mijnheer Glenmore is heusch heel wat meer geslepen dan mijnheer Ecker. Maar kijk eens naar de klok, het wordt mijn tijd. Ik zal weg moeten. Weet ge wat ik u zou willen voorstellen, laten we samen trachten den leeuw in zijn hol te besluipen. Ik wil u voorstellen dat ge morgenmiddag naar ons buitengoed komt en dat we dan samen een aanval wagen. Ik heb al voorbereidingen getroffen. We zullen den kasteel bewoner overvallen, we maken ons van zijn papieren meester en dan zijn we er. Ik ben iemand, die weken lang geduldig kan blijven speuren, maar als het tijd is een slag te slaan, dan ben ik er voor om dien slag zoo snel en zoo raak mogelijk te doen aankomen.
- En ge acht dien tijd nu gekomen, vroeg Bénoist.
- Ja, ook in verband met uw optreden. U
| |
| |
hebt het wantrouwen gaande gemaakt; de man op het kasteel, al verdenkt hij mij niet, zal nu toch meer op zijn hoede zijn dan ooit. Daarom wil ik tot den aanval overgaan, zoo spoedig mogelijk.
Bénoist knikte.
- Ik begrijp dat, zei hij. Welaan laten we dan de afspraak maken.
- Goed. U komt morgenmiddag naar het buitengoed. U is mijn neef, u komt mij bezoeken. Dat kan geen argwaan wekken, ik heb al meermalen over een neef gesproken. En als u bij me is kunnen we verder alles overleggen. Ik heb al heel wat voorbereidingen getroffen, ik geloof wel dat we succes zullen hebben. Kan ik op uw komst rekenen?
- Natuurlijk kunt u dat.
- Ik moet u opmerkzaam maken, dat ge de noodige voorzorgen zult nemen dat men u niet kan nagaan. Of ge dat huis huren wilt is uw zaak, maar reken er op, dat men u volgt en het is vanzelf beslist noodzakelijk dat ge er zeker van zijt uw vervolgers te misleiden en van u af te schudden. Als men zou weten dat de man, die het zoogenaamde spookhuis huren wil, zich als mijn neef naar mij begeeft, dan is meteen mijn kans ook verkeken.
- Ik weet nog niet hoe ik de eerste vier en
| |
| |
twintig uren zal handelen maar ik geef u mijn woord dat niemand zal weten, dat ik naar u toe kom. Ik sta er voor in dat ik u niet in verdenking zal brengen.
- Prachtig, dan ben ik daar volkomen gerust op. U ziet wel dat ik u niet als een knoeier in ons vak beschouw, al heb ik dan laten bemerken dat ik met particuliere detectives in het algemeen gesproken niet veel op heb.
De beide mannen gaven elkaar de hand.
- Ik zou u naar uw autobus kunnen vergezellen, zei Bénoist, maar het lijkt me niet voorzichtig, Ecker kon eens op de gedachte gekomen zijn te laten kijken of gij werkelijk met die eerste bus weer terug gaat.
- Ik geloof niet dat hij zoo slim is, maar ge hebt gelijk, we mogen het niet riskeeren. Tot morgen dus.
Bénoist zag hem heengaan en mompelde:
- Ik begrijp hem niet heelemaal nog, maar in ieder geval heeft hij mij een grooten dienst bewezen. En hij is waarlijk geen domme jongen. Ik heb meer idee in zijn slimheid dan hij in de mijne. Ik geloof wel, dat we samen dit zaakje heel vlug en netjes zullen opknappen.
|
|