| |
| |
| |
Hoofdstuk VIII.
De nevel en de mist.
Twee en dertigste les.
Wat men door Nevel verstaat.
In de 2e les zagen wij op welke wijze de wolken ontstaan.
De Nevel is in het wezen der zaak niet van de wolken onderscheiden; dampen, die niet in de hoogere luchtschichten opgestijgen, maar van welke de onderste lagen op den aardbodem liggen, zijn nevelen.
De nevel wordt gevormd door ontelbare zeer kleine waterblaasjes, gelijk een geleerde door een vergrootglas ontdekt heeft.
Het afzonderlijk gewigt van elk zoodanig blaasje is echter te gering, om den wederstand der lucht te overwinnen, en dus op aarde neêr te vallen; zij kunnen zich ook niet tot wezenlijke regendroppels vereenigen door de lucht, welke zich tusschen hen bevindt, en welligt nog door andere oorzaken: derhalve blijven zij in den dampkring hangen.
Vele nevels hebben eenen geheel bijzonderen, dikwijls scherpen, brandachtigen reuk, welke uit andere
| |
| |
niet watrachtige dampen, die zich met den nevel vermengen, voortspruiten moet; want de nevel zelf bestaat uit zuiver water, gelijk alle overige waterige nederzetselen van den dampkring. Soortgelijke nevels zijn voor menschen en dieren ongezond, en oefenen ook eenen schadelijken invloed op de planten uit.
| |
Drie en dertigste les.
Verscheidenheid der Nevelen. - Vorstnevel. - Mist.
Zoowel de uitgebreidheid als de digtheid der nevelen is zeer verschillend.
De kleinste nevelen zijn die, welke wij op koude lente- en herfstmorgens over beken, rivieren, meren, moerassen en vijvers bemerken. In de nabijheid dezer plaatsen is de lucht alsdan volkomen helder. Het zijn de onmiddelijke uitwasemingen dezer wateren, die verdikt en zigtbaar worden; op deze tijden is namelijk het water warmer dan de lucht, en van daar dus dit verschijnsel.
Van grootere uitgestrektheid echter zijn de vooren najaarsnevelen, die zich somtijds bijzonder in Maart en October elken morgen voor zonsopgang vertoonen, en eerst in den loop van den voormiddag, bij het
| |
| |
hooger stijgen der zon, verdwijnen. Deze nevelen verbreiden zich niet zelden over gansche landstreken.
Het vallen van zulke nevels wordt gewoonlijk door helder en fraai weder gevolgd. Op het stijgen daarvan komt meestal betrokkene lucht, en kort daarna regen.
Doch niet alleen in de lente en den herfst ontstaan nevelen, maar ook in de beide andere jaargetijden, ofschoon bij vergelijking in den zomer het minst.
De ligging van het land en de gesteldheid van den grond doen hieraan veel af.
In koude landen, en ook in landen, die aan de zee liggen, zooals Engeland, Noorwegen, ons Vaderland enz., zijn ook in den zomer, zware nevels geene zeldzaamheden.
Dit is mede het geval in zeer hooge gebergten, vooral wanneer die sterk met wouden zijn bedekt; b.v. in de Alpen, Pyreneën, Karpathen enz.
Op de IJszeeën, in de nabijheid van vele en groote drijvende ijsmassa's, vindt men in alle jaargetijden vele nevels.
Ook op heldere, zeer koude winterdagen, wanneer de aarde met sneeuw is bedekt, zien wij de onderste luchtschichten met eenen, ofschoon niet zeer dikken nevel, den zoogenaamden vorstnevel, vervuld.
Dikwijls valt de nevel zeer dik, zoodat men soms op kleinen afstand de voorwerpen niet kan onderscheiden.
| |
| |
Zulk een dikke nevel wordt gewoonlijk mist genoemd.
| |
Vier en dertigste les.
Hoogte der nevelen. - Schoone natuur tafereelen. - IJsnevel.
De hoogte, tot welke zich groote nevelen van den aardbodem verheffen, is mede verschillend. Somtijds blijven zij zoo laag, dat het genoegzaam is zich op kerktorens te begeven, om zich boven den nevel te plaatsen, en de zuiverste dampkringslucht in te ademen.
Het moet een prachtig schouwspel zijn, wanneer men van hooge punten, inzonderheid van bergen, den nevel over eene gansche streek lands verbreid ziet, en enkele voorwerpen, bergen, verhevene gebouwen, groepen van zeer hooge boomen enz., als eilanden in eene zee, ziet oprijzen.
Nog prachtiger moet het schouwspel wezen, als enkele nevelen zich van elkander scheuren, en het oog nu plotselijk door de opening eenen blik op verre afgelegene voorwerpen slaan kan.
De berigten van reizigers, die de toppen van
| |
| |
zeer hooge bergen beklommen hebben, zijn vol tafereelen van dit heerlijk natuurtooneel.
Wanneer de onderste luchtschicht, naast bij den aardbodem, of ook het voorwerp, waarop de nevel valt, kouder is, dan de hoogere of de omringende lucht, dan ontstaat de ijsvormende of ijsnevel, die niet hetzelfde als de ijzel is, zooals wij in het 6de Hoofdstuk zagen.
De dampblaasjes ontbinden zich bij het vallen van den ijsnevel, en het water bevriest aanstonds tot ijs.
Op deze wijze worden menigmaal boomen, scheepsmasten, ra's, touwwerk enz., allengs dermate met ijs overtogen, dat dit er in geheele klompen afvalt, en sommige voorwerpen ook wel onder den last van het ijs breken.
Een zeer fraai schouwspel is een met dun nevelijs overtrokken boom, wanneer de stralen der opgaande zon daarop vallen, en zich, in de afzonderlijk kleine massa's en bevrorene droppelen, op duizenderlei wijzen breken en spiegelen.
Ziet men aldus een geheel bosch, dan schijnt het van helder kristal te zijn; terwijl de wind zachtjes door de dunne takjes spelende, eene soort van aangename muziek, een zoet geratel maakt, waaraan ons oor niet gewoon is.
| |
| |
| |
Vijf en dertigste les.
Voorbeelden van zware Mistweders.
In de 33ste Les hebben wij gehoord, dat zeer dikke nevels mist worden genoemd.
Onder de merkwaardigste dikke nevels behoort die, welke op den 8sten November 1775 te Hamburg viel. Men konde de voorwerpen op eenen afstand van vier schreden niet meer onderscheiden. Paarden en rijtuigen stieten tegen elkander, en in de breedste straten werden menschen overreden.
De inwoners durfden hunne huizen niet verlaten, en de boeren konden de stadspoorten niet vinden. In de kamers moest men op den middag nog licht branden.
Des namiddags ten twee ure was er wel omstreeks de beurs en de haven heldere zonneschijn, maar in andere plaatsen der stad was de mist des te zwaarder.
Eerst tegen den avond om 5 ure steeg hij naar boven, en vormde eene lange en zwarte wolk.
Den volgenden nacht viel er zware regen.
In Londen zijn dikke nevels in het geheel niet zeldzaam, en worden meestal door de ontzettende
| |
| |
massa van steenkolendamp voortgebragt, die zich in de vochtige lucht niet verbreiden noch verdeelen kan.
Ook in ons Vaderland, inzonderheid te Amsterdam heerscht dikwijls dikke nevel. Voorvallen van zwaren mist, zooals boven van Hamburg is verhaald, hebben ook in ons land plaats gehad.
| |
Zes en dertigste les.
Over den droogen Nevel. - Merkwaardig voorbeeld van dien aard in 1783.
Somtijds ontstaat in den zomer een nevel, die niet uit vochtige, maar uit drooge dampen bestaat. Dit verschijnsel is de drooge nevel of de zoogenaamde bergrook, welke ook wel zonnerook, landrook of heiderook genoemd wordt.
De oorzaak van dezen nevel is niet met zekerheid bekend, ofschoon een geleerde vermeent, dat hij als een gevolg der uitbarsting van vuurspuwende bergen moet beschouwd worden; daar, volgens hem, het wel mogelijk is, dat bij zoodanige gebeurtenis,
| |
| |
ofschoon het grofste stof spoedig nedervalt, echter het fijnste, of welligt ook de dampen, die hetzelve vergezellen, veel langer in de lucht verblijven, en door de winden verre weg over zeeën en landen voortgedreven worden.
Hoewel nu het aantal brandende vulkanen waarschijnlijk nog aanzienlijk is, en er dus op deze wijze van tijd tot tijd drooge nevels konden plaats hebben, moet gij echter niet vergeten dat het slechts eene gissing is. -
Over een' der merkwaardigste drooge nevelen, die in den zomer van het jaar 1783 heeft plaats gehad, willen wij hier iets breeder uitweiden.
Deze nevel was op vele plaatsen zoo sterk, dat men voorwerpen, die slechts een kwartier uur gaans verwijderd waren, hetzij in het geheel niet, of slechts zeer onduidelijk zien konde.
Door voldoende proefnemingen werd men overtuigd, dat hij niet uit vochtige, maar uit drooge dampen bestond.
Hij rook stinkend en zwavelachtig, en prikkelde de organen der dieren.
Met verbazing bemerkte men dat sterke Noord-Weste winden hem dikker in plaats van dunner maakte.
Overeenstemmende berigten bewezen dat hij zich over geheel Europa en over de Middellandsche zee verbreidde.
| |
| |
Op den Atlantischen Oceaan, 100 uren van de kust, nam hij een einde.
De zon verscheen door dezen nevel rood en zonder glans, zoodat men haar zelfs op den middag met het bloote oog konde aanstaren. Tegen den tijd van haar op en ondergaan, was zij geheel in den nevel verborgen.
| |
Zeven en dertigste les.
Vervolg.
Ofschoon deze nevel, zoo als wij in de vorige les hoorden, zich over geheel Europa en over den Atlantischen Oceaan, ja zelfs tot naar Afrika en Syrië uitstrekte, ontstond en eindigde hij echter niet overal op denzelfden tijd.
Te Koppenhagen werd hij het vroegste waargenomen den 24sten Mei. Het midden der maand Junij was het tijdstip waarop deze bergrook zich in alle landen, schier te gelijk vertoonde.
Een schipper, die van Noorwegen naar Holland zeilde, was van den 25sten tot den 30sten Junij door den zwaarsten nevel omringd.
De grootste dikte van dezen landrook viel in het laatste derde gedeelte van Junij voor. Van toen af
| |
| |
verdunde hij zich; keerde echter in Julij met dezelfde kracht terug, en verdween, nadat hij allengs had afgenomen, met het einde dezer maand geheel en al; doch niet overal op dezelfde wijze.
In Narbonne, verdween hij met eenen kouden Noordewind; te Parijs na eenen kleinen onweêrsregen enz.
Wat de hoedanigheid van dezen nevel betreft, wil men op sommige plaatsen b.v. in Groningen en Friesland opgemerkt hebben, dat het aan de lucht blootgestelde koper er door werd aangetast. Ook zoude hij aldaar hoest, en op andere plaatsen oogpijn verwekt hebben.
Ten slotte willen wij hier nog aanmerken, dat noch stormwinden, noch regenbuijen hem konden verdrijven, en dat men hem op de Alpen op eene hoogte van 10000 voeten heeft waargenomen. |
|