| |
| |
| |
Hoofdstuk VII.
Over den bodem der zee.
Vierendertigste les.
Over den Zeebodem in het Algemeen - Van zijn diepten en hoogten. - De vijf groote Zeeën of Oceanen. - Voorname onderdeelen.
Evenmin als het drooge land, waarmede wij ons tot nu hebben bezig gehouden, bestaat ook de bodem der zee uit eene eenparige vlakte.
Hij heeft dus ook grootere en kleinere oneffenheden, en bevat bergen, heuvelen, dalen, kolken en vlakten.
De geschikste onderscheiding van den zeebodem is die van zijne diepten en hoogten.
Als voornaamste diepten zijn in de eerste plaats de vijf groote afdeelingen of bekkens van den algemeenen Oceaan te beschouwen, die wij als even zoo vele hoofdzeeën kennen.
Twee daarvan liggen rondom de polen, en heeten de Noordelijke- en Zuidelijke IJzee.
De derde scheidt Europa en Afrika van Amerika, en wordt gewoonlijk de Atlantische Oceaan genoemd.
| |
| |
De vierde bevindt zich tusschen Amerika, Azië en Australië, en is onder den naam van den Grooten Oceaan of de Stille zee bekend.
De vijfde eindelijk is tusschen Azië, Afrika, Nieuw-Holland en de Zuidelijke IJzee. Aan deze wordt de naam van de Indische zee gegeven.
Al deze zeeën hebben echter met elkander gemeenschap, en vormen te zamen slechts eene verbazend groote zee, gelijk wij boven reeds hebben aangemerkt.
Aan enkele gedeelten dezer hoofdzeeën heeft men uithoofde harer groote uitgestrektheid, nog bijzondere namen gegeven. Zoo noemt men b.v. het gedeelte van den Atlantischen Oceaan, dat tusschen Nederland, Engeland, Noorwegen en Duitschland ligt, de Noordzee, enz.
| |
Vijfendertigste les.
Middellandsche Zeeën en andere verdiepingen van mindere uitgebreidheid. - Kusten of Zeekusten. - Stranden. - Vastland. - Eilanden. -
Behalve de vijf hoofdbekkens of afdeelingen van den algemeen Oceaan, zijn er nog eene menigte andere verdiepingen van mindere uitgebreidheid, te weten de Middellandsche zeeën, en de tallooze gedeelten,
| |
| |
die min of meer diep, landwaarts inloopen, en door de namen van zeeboezem of golf, bogt, baai, reede haven enz. worden onderscheiden.
Dringen zij tusschen twee afzondertijke landen door, dan noemt men ze zee-engte, straat, kanaal of zond.
Door Middellandsche zeeën verstaat men zoodanige afdeelingen van den algemeenen Oceaan, die in het binnenste van het vaste land indringen, en aan alle zijden door hetzelve zijn ingesloten, uitgezonderd op eene plaats, waar zij met den Oceaan gemeenschap hebben.
Hiertoe behoort voornamelijk de bij uitnemendheid aldus genoemde Middellandsche zee, tusschen het zuidelijk Europa, Westelijk Azië en Noordelijk Afrika.
Door middel van de straat van Gibraltar is zij met den Atlantischen Oceaan vereenigd.
Enkele afdeelingen of groote boezems dezer zee dragen weder bijzondere namen als de Adriatische zee, de Zwarte zee, de zee van Marmora en andere.
Ook de Oostzee, tusschen Zweden, Rusland, Pruissen, Noord-Duitschland en Denemarken is zulk eene Middellandsche zee.
Zij heeft door de zee-engten, de Zond, de groote en de kleine Belt met de Noordzee gemeenschap, en door deze laatste met den Atlantischen Oceaan.
De plaatsen van het land, die door de zee worden bespoeld, noemt men kusten of zeekusten.
| |
| |
Worden zij tusschenbeide door water bedekt, dan heeten zij stranden.
Vele zeekusten zijn tot nu nog ten eenemaal onbekend, b.v. een groot gedeelte der kust van Noord-Amerika bij de Noordelijke IJszee, als ook vele streken der kust van Noord-Azië en van Nieuw-Holland.
De kusten zijn nergens regtlijnig, maar overal meer of min uitgehold, zoowel de kusten van het vaste land als van de eilanden.
Volgens het algemeen aangenomen gebruik, namelijk worden de groote, meestal zeer uitgebreide, streken lands vastland genoemd; aan de kleinere daarentegen, die rondom door water zijn omringd, geeft men den naam van eilanden.
Boven hebben wij reeds vernomen, dat aan de plaatsen, waar de zee landwaarts indringt, verschillende benamingen worden gegeven, zooals zeeboezem enz.
Aangezien nu die plaatsen zoo veelvuldig zijn, gelijk wij zoo even gehoord hebben, is ook het aantal zeeboezems, bogten, baaijen enz. zeer aanzienlijk.
Elke groote zeeboezem heeft zelfs wederom zijne kleinere bogten, baaijen, inhammen en kreken.
| |
| |
| |
Zes en dertigste les.
Verschillende diepten der Zee. - Het meten de Diepten.
Wat de diepte van de, in de vorige lessen beschrevene, bekkens der verschillende zeeën en harer menigvuldige onderdeelen betreft, hiervan is, over het algemeen genomen, zeer weinig met zekerheid bekend.
Slechts enkele plaatsen en gedeelten zijn, in dit opzigt, naauwkenrig onderzocht.
In de diepten der zee moet echter een groot verschil bestaan.
Dit wordt ons duidelijk, als wij bedenken, dat de zeebodem vol oneffenheden, en eigenlijk slechts eene dieper gelegene voortzetting van het vaste land is.
Ook wordt het door de waarnemingen en metingen der zeevaarders bevestigd.
Om de diepten op zee te meten, maken zij gebruik van een langwerpig rond stuk lood, dat aan een touw is bevestigd.
Men noemt het dieplood, wanneer het 30, 40 of 50 ponden zwaar is, en tot het meten van zeer aanzienlijke diepten wordt gebezigd.
Aan een kleiner lood, van 6 tot 10 ponden zwaarte, geeft men den naam van handlood.
Aan de onderzijde dezer looden is eene holte, die men met vet of talk vult, opdat de grond daaraan
| |
| |
kleve, en men zien kan of die uit klei, zand, koraal, schelpen enz. bestaat.
Is de bodem eene naakte klip, dan blijft er niets aan het lood kleven, en het vet is slechts ingedrukt.
Het touw, dat aan het lood is bevestigd, noemt men loodlijn, en is van vadem tot vadem met een teeken voorzien, waardoor men in een oogenblik bemerkt, hoevele vademen diepte men gelood heeft.
Op zeer groote diepten zinkt het lood niet meer; doch de reden hiervan is niet met zekerheid bekend.
Om nu, na deze uitweiding, tot ons onderwerp over het groote verschil van de diepten der zee weder te keeren, dient, dat men met het lood op eene plaats geen' grond vindt, terwijl op geringen afstand van daar zandbanken en klippen zijn, die naauwelijks twintig vademen diep liggen.
De meeste ongelijkheden van dezen aard treft men in de nabijheid van de kleine zeeën en boezems aan.
In het Britsch kanaal b.v. vindt men op eenen afstand van twee scheepslengten op de eene plaats 30 en op de andere plaats 100 vademen diepte.
In de nabijheid der kusten kan men uit de gesteldheid daarvan, eenigzins de diepte der zee begrooten.
Aan vlakke lage kusten heeft de zee weinige diepte; langs steile, regt oprijzende klippen is zij daarentegen zeer diep.
Tot bewijs hiervan strekt, hetgeen wij in de 33ste les over het in zee waden der Arabische roovers
| |
| |
hebben opgemerkt. De zeebodem is hier niet anders dan een voortgang der groote zandvlakte van Afrika, die langzamerhand nederwaarts gaat.
Waar integendeel de kusten steil toeloopen, is de diepte gewoonlijk zeer aanzienlijk, en dikwer onpeilbaar.
Uit al het voorgaande zal het u duidelijk wezen, dat geen sterveling weet, waar de diepste plaats der zee is, en zulks ook waarschijnlijk nimmer ontdekken zal.
| |
Zevenendertigste les.
De verhevenheden van den Zeebodem. - Banken - Duinen. - Reven. - Klippen.
Even veelvuldig als de verdiepingen van den zeebodem, even veelvuldig zijn ook zijne verheffingen.
Behalve de eilanden onderscheidt men deze laatten nog in Banken, Duinen, Reven en Klippen.
Onder de benaming van Bank verstaat men zulk eene verheffing van den zeebodem, die ondiepe plaatsen vormt, door de zeelieden droogten genoemd, waar geen genoegzaam water is, om met schepen bevaren te worden.
Intusschen zijn er ook banken, over welke de schepen zelfs bij ebgetij of laag water zonder gevaar kunnen heen zeilen, zoo als bijv. de groote Bank bij Terre Neuve of New-Foundland in Noord-Amerika.
| |
| |
Deze laatste bank is bijzonder merkwaardig uithoofde van het aanzienlijk getal Stokvisch, dat aldaar wordt gevangen.
Somtijds is eene bank ook zoo hoog, dat zij boven de oppervlakte der zee uitsteekt.
Men onderscheidt de banken in Zandbanken, Oesterbanken en Koraalbanken.
De Zandbanken zijn de zoodanigen, die geheel uit zand bestaan.
De zandbanken, die zich langs de kusten van een land, in eene zamenhangende rij uitstrekken, en daarbij boven de zeevlakte uitsteken, noemt men Duinen.
Vele duinen zijn met allerlei planten en struiken begroeid.
In ons Land vindt men de hoogste bij 's Gravensand Sandvoort, Petten en Egmond.
Door het geweld der baren, waartegen zij het land beschutten, en bij hevige stormen worden niet zelden geheele stukken van de duinen weggerukt, en op andere plaatsen wederom aangespoeld.
De Oesterbanken zijn de verblijfplaatsen van het schelpdier, dat u allen bekend is, van de Oester.
Wat de Koraalbanken aangaat, deze ontstaan door eene soort van wormen, Koralen genoemd, welke in vaste cellen of buizen wonen, welke cellen aan elkander zijn bevestigd als takken eener plant, en die op sommige plaatsen der zee zoo menigvuldig worden, dat hierdoor geheele banken, reven, ja zelfs eilanden ontstaan.
| |
| |
Door Reven (enkelvoudig Rif) verstaan de zeelieden in het algemeen elke reeks van Rotsen en klippen, die zich langs eene kust uitstrekken.
Ofschoon deze reven den toegang tot het land moeijelijk maken, strekken zij echter ook tot eene beschutting tegen het geweld der golven.
Een der grootste reven vindt men aan de Oostkust van Brazilië.
Deze heeft een uitgestrektheid van duizend Fransche mijlen, of acht honderd uren gaans.
De breedte van den top bedraagt ongeveer twintig schreden; de omvang van den voet is onbekend.
Enkele openingen vergunnen aan de schepen den doortogt, die anders onmogelijk zoude wezen.
Ook de Maledivische Eilanden in de Indische Zee zijn in dit opzigt merkwaardig.
Door zulke reven zijn zij tegen de woedende baren derwijze beschut, dat bij den hevigsten storm, binnen die reven, de zee geheel kalm is.
Kippen noemt men afzonderlijke, boven de zee uitstekende, of tot aan de oppervlakte reikende, rotsen, die echter niet zamenhangen, en derhalve geen rif uitmaken.
Zij zijn voor de scheepvaart niet minder gevaarlijk dan de zandbanken en reven.
EINDE.
|
|