| |
| |
| |
[VI]
Schele Dries zit in de penarie. Het is om kapot te gaan, zegt ie. Nonde mieljaar.
Dries z'n hond is foetsie. 'n Week geleden was de Schele, als naar gewoonte, 's avonds 'n straatje omgelopen, om Bello z'n uitwerpselen van de kamer te houden. Toen de hond om de hoek rende, dacht de Schele, dat hij direct weer zou terugkomen. 't Was heel natuurlijk, dat 't beest, na 'n hele dag alleen op de kamer te hebben gezeten, met uitgelaten sprongen 'n eind wegrende. De Schele wachtte geduldig op z'n terugkeer. Hij kon echter lang wachten, want 't onverwachte gebeurde: de hond blééf den hoek om. Was me dat even wat.
De Schele heeft sindsdien gedaan wat hij kon. Dag en nacht is ie in de weer geweest, om 't geheim van de verdwijning op te lossen. Al zijn pogingen zijn evenwel zonder succes gebleven.
Eerst veronderstelde hij, dat men 't beest had opgevangen, maar de hele buurt leefde - en leeft nog - met het geval mee en Bello zou allicht door blaffen of brommen z'n verblijfplaats bekend gemaakt hebben. Later meende hij dat 't ‘stomme’ dier in 't kanaal gevallen en verzopen was, maar dan zou, naast 't feit dat Bello goed zwemmen kon, 't kadaver al lang aan de oppervlakte zijn komen drijven.
Als 't beest vleugels had, zou Dries nu wis en zeker aan 'n hondenhemeltocht geloven.
Sjengske en de Rooie en de Sprinkhaan en Fons en de Scheet en nog 'n stel jochies staan in 'n kring geperst om de Schele heen, die niet eten of slapen kan, vooraleer z'n hond terug is. Dit beweert ie tenminste, maar Sjengske gelooft 't maar half. Hij kan zich niet voor- | |
| |
stellen dat Dries 'n hele week met 'n lege maag kan rondlopen, zonder tegen de vlakte te gaan.
‘Die hond is misschien dertig gulden waard’, vertelt de Schele en kijkt met z'n linkeroog naar de jongens en met z'n rechter naar de dakgoot.
‘Als hij ongelukkig opgevangen is en ik die mepper te pakken krijg, verrek ik hem op de plaats.’
Deze verzekering geeft Dries nu al voor de zestigste keer. Ze blijft echter steeds indruk maken op de jongens die, zoals eiken avond, veronderstellingen maken en plannen smeden. Opgewonden klinken hun stemmen in den kring, waar de Schele met z'n vaalbleek gezicht en de borstelharen dekplaat, als een mislukte knotwilg boven uitsteekt.
De avond hangt benauwt in 't straatje. Mannen leunen tegen de gevels, of zitten bij hun vrouwen op stoepen en stoelen voor de deuren van hun ‘bouw’. Kinderen kriebelen op de slippen van hun Meer, terwijl de lopende dreumesjes hun fantasiespel in 't midden van 't straatje spelen. Enkelen liggen zo lang als ze gewassen zijn in de goot te luilakken en storen zich voor geen cent aan 't zeurige geroep van vrouwen, die tussen de gesprekken met buren, achter-, boven- en onderbewoners door, met scheld- en kijfwoorden hun zigeunerkinderen tot de orde trachten te roepen.
‘Wacht maar, dalik kom ik je eens halen en sla ik je 'n hoofd als een zinken emmer, vuile gootworm.’
Geen enkele reageert op deze beeldspraak.
't Is 'n hete dag geweest. Verreweg de meesten van die in 't straatje wonen, hebben ‘in het zweet huns aanschijns’ op de fabriek gewerkt. Het kan gemeen warm zijn aan de ovens en in 't pottenfabriek, vooral als de ‘buitentemperatuur’ de dertig graden passeert. 't Is dan zelfs zo, dat 't zweet opdroogt en je 'n soort lopende mummie wordt.
In de huizen is 't ook niet te harden. Men kan toch niet blijven boterhammen eten, 's morgens, 's middags en 's avonds. Een keer moet er gekookt worden. En voor die ene keer bestaat er geen andere mogelijkheid, dan
| |
| |
de kachel aan te maken. Op 'n petroleumstel zou 't een geval van zeven dagen en zeven nachten worden en dan waren de aardappelen nòg hard aan de lever. Nee de kachel moet branden.
Velen wonen op één kamer, anderen op twee en 'n enkel gezin beschikt over drie vertrekken. Daar leven ze met hun hele hebben en houwen en 'n bubs kinderen. Bekijk 't geval bij Sjengske thuis maar eens. In één kamer koken, eten, slapen, wassen, drogen, ziek zijn, bevallen, sterven...... alles! En ga dan in zo'n paleis op de hondsdagen nog 'n kachel stoken. Dat is zelfmoord met complicaties. En toch gebeurt het.
Nu zitten en liggen de moegewerkte sukkelaars in 't straatje en blazen in den benauwden avond hun longen leeg, om ze dan weer opnieuw vol te zuigen.
't Is 'n gewoonte, dit etalage-gedoe. De straat is de tuin van allemaal.
Als 't er af kan, worden kannetjes bier gehaald en 't gebeurt niet zelden dat ‘de Trompet’ met z'n trekharmonica de zanglustigen ‘los’ krijgt en dan wordt nog laat in den avond een formeel straatkoor gevormd. Vanavond zal er van zingen wel niets komen. De Trompet heeft de goede stemming anders al aardig te pakken. Vanmiddag was 't hommeles. Het bekende drama in drie bedrijven is reeds tot 't tweede bedrijf gevorderd. Jammer dat niemand 't heeft genoteerd, want dit zou wel eens 'n jubileumuitvoering kunnen zijn. 't Is zó: De Trompet is 'n bovenste beste huisvader. Hij houdt veel van z'n vrouw en is van beroep stucadoor, in welke functie hij voor eigen rekening alle mogelijke karweitjes opknapt. Soms werkt hij dagen aan een stuk om dan, als hij wat geld in z'n hand voelt, vrouw en vaderland vaarwel te zeggen en als 'n volleerde gelegenheidsdronkaard aan den boemel te gaan.
't Is 'n doodgoeie sul, die geen mug kwaad doet en z'n vrouw zelfs geen schrammetje zou kunnen toebrengen. Ze hebben, jammer genoeg, geen kinderen. De Trompet zou er wel 'n stelletje willen. Maar die krijg je niet met willen alleen.
| |
| |
Is 't wonder dat Madam Trompet haar man graag aan 't bandje houdt? Maar dat accepteert de stucadoor onder geen voorwaarde. Dit meningsverschil is dan ook de oorzaak der echtelijke twisten, die steeds hetzelfde verloop hebben.
1e Bedrijf:
De Trompet wil uit en z'n vrouw eist, dat hij thuis blijft. 't Ene woord brengt 't andere. Beiden winden zich op en zeggen dingen, die ze niet menen of kunnen verantwoorden. De Trompet wordt razend en verzekert z'n vrouw, dat 't nu genoeg is. Hij rent de straat op, huurt zich voor drie centen 'n handwagen, laadt alle huisraad op dit vehikel en vertrekt naar z'n zuster die langs het kanaal woont. Doek.
2e Bedrijf:
De Trompet gaat in een van de cafeetjes tegenover de fabriek potten bier drinken. Binnen 't uur is hij zichzelf niet meer. Dan ontdekt z'n vrouw hem en zoekt toenadering door zich als een verliefd jong meisje aan te stellen. Haar man is gauw vermurwd. 't Duurt niet lang, of ze drinken samen uit dezelfde pot. Weer 'n uur later zijn ze alle twee hun eigen niet meer, zweren zich eeuwig trouw en stellen zich aan als onmondige kinderen. Doek.
3e Bedrijf:
Op en aan elkaar steunend en trekkend, duwen ze de handwagen naar des Trompets zuster, die meehelpt opladen, waarna ze jubelend naar huis terugkeren. Hilariteit in 't straatje en...... even later speelt de Trompet voor 't open venster de schoonste wijzen op z'n monica. Happy end.
Zoals gezegd, 't tweede bedrijf is in volle gang. Vanmiddag heeft de verhuizing plaats gegrepen en nu zitten ze beiden in 't café op den hoek.
Dit is 'n enkel typisch geval. Niets bijzonders overigens. In 't straatje gebeurt zoveel. Daar gebeurt in 't klein, wat zich in de grote wereld in 't groot afspeelt.
De samenzweerders rond de schele Dries schijnen tot 'n
| |
| |
besluit te zijn gekomen. Het hele geval trekt er tenminste tussen uit en verdwijnt om den hoek. Ze gaan voor alle zekerheid nog eens in het kanaal dreggen, want bij de besprekingen is 't niet voor onmogelijk gehouden, dat Bello in de modder vastzit.
Van den brugwachter krijgt Dries 'n lange stok ter leen, met aan 't eind 'n kromme, uitstaande haak, die gebruikt wordt om de schepen van de wal te duwen.
Met deze stok gewapend begeven ze zich naar de kanaalkant, tegenover de uitmonding van de straat, waar, naar alle waarschijnlijkheid, Bello van de wal zou moeten afgesallamanderd zijn.
Sjengske en de Rooie dragen de stok, jaloers bekeken door de anderen, die met den Schele er naast lopen. Ze vinden 't allemaal 'n geweldige onderneming.
Sjengske voelt zich, als drager van 't dregmiddel, den koning te rijk. De stok drukt zwaar op z'n schouder, maar hij zou voor geen geld ter wereld er iets van laten blijken. Als de Scheet wil helpen, geeft hij hem van opzij een trap tegen z'n schenen.
‘Blijf met je fikken er van af’, hijgt ie.
De voorbereidingen trekken de aandacht van voorbijgangers en omwonenden. Als de Schele de stok in 't water steekt, staat de hele kant vol kijklustigen, die nu nog zwijgend de verrichtingen gadeslaan, maar dadelijk met schimpscheuten en aardigheidjes van hun aanwezigheid zullen blijk geven.
Dries wroet met de stok in de modderbodem, die haar bestanddeelen loslaat, waardoor 'n vieze zwarte massa aan de oppervlakte verschijnt.
't Eerste dregresultaat is 'n bodemloze emmer, 't tweede 'n kist en vervolgens verschijnen blikken, pispotten en dozen.
't Zweet loopt den Schele in straaltjes langs z'n hals onder z'n hemd in. Hij weet echter van geen ophouden en dregt verbeten verder, niet luisterend naar de hatelijkheden, die na elke ophaal spottend opklinken. Er zijn echter grenzen.
‘Laat die rotkreng toch stikken’, roept er een.
| |
| |
Dat is te erg. Met 'n machtige zwaai komt de stok uit het water. Mee plant de Schele zich voor den onthutsten man, die hem in z'n zwakste plek geraakt heeft.
‘Zeg dat nu nog eens’, daagt Dries z'n tegenstander uit, ‘zeg dat nu nog eens’.
‘Kom, bezeik me niet’, weert deze af, ‘wat heb ik met jou te maken’.
‘Ploert dat je bent’, sist de Schele.
‘Let maar 'n beetje op je woorden, anders zou je nog eens kunnen opkijken.’
‘Kom maar op!’
Schele Dries heeft de stok met beide handen vast en houdt hem als een gepresenteerd geweer vóór zich. Dat alleen is al 'n hele prestatie. Die kracht heeft de Schele door de gif.
'n Groep nieuwsgierigen staat om 't tweetal. Ook de jongens zijn erbij. Als Dries de stok laat zakken, worden handen behulpzaam toegestoken en als de Schele hem loslaat gaan de Scheet en de Rooie er mee vandoor.
‘Kom maar hier’, roept de Sprinkhaan, ‘ik haal hem er wel uit’.
Maar de Rooie en de Scheet voelen er niets voor om de stok af te geven en duwen den Sprinkhaan opzij. Hoe 't komt, of de Sprinkhaan uitglijdt, of struikelt, of over z'n eigen benen valt, 't is niet uit te maken. Op 't moment dat de twee jongens de stok laten zakken valt de Sprinkhaan, zonder 't minste geluid te geven, van den muur af in 't modderwater, dat hem 'n ogenblik geheel omsluit. Nu kan hij bewijzen, dat hij de beste zwemmer van 't straatje is. Daar komt ie al boven en slaat wild met alles wat aan 'm is. Proestend en spuwend, schreeuwt ie om hulp. Iedereen wil helpen, maar hoe?
Schele Dries vergeet z'n ruzie, trekt de stok uit de handen der onmachtige jongens en steekt hem den spartelenden Sprinkhaan toe. Nu is 't nog slechts 'n kwestie van vastgrijpen en optrekken.
Gloeiende, wat ziet ie er vuil en nat uit. Alles plakt
| |
| |
| |
| |
aan 'm. De modder drijft van z'n kleren en druipt op de grond. Met uitslaande armen en gebogen rug staat de Sprinkhaan te huilen.
‘Zorg maar dat je onder de dekens komt’, zegt 'n oude matroos en die kan 't weten. Fons gaat met hem mee. De anderen blijven liever dreggen. 't Is geen senecure om met zo'n verzopen kat thuis aan te komen. Schele Dries laat de stok weer in 't water zakken. Er komt nog 'n blikken doos te voorschijn, maar dan heeft hij iets aan den haak dat zwaar is en niet goed te hanteren valt. De spanning stijgt. Dries trekt met bevende handen en dik gespannen aders in z'n hals. De jongens zitten op hun knieën en trekken mee. Een... twee... drie...... 't Geeft mee. Daar komt Bello. Arm stom beest. Niemand had 't eigenlijk geloofd, want... kijk... 'n Luid gelach ontspant de zenuwen. Inplaats van Bello verschijnt 't geraamte van 'n kinderwagen aan de oppervlakte.
‘Val hartstikke dood’, vloekt de Schele en de stok achter zich aantrekkend verdwijnt hij met grote passen. De jongens volgen hem als 'n kleine processie.
Even later verschijnen ze teleurgesteld weer in 't straatje, waar de Trompet met z'n wijf 'n Volendamse dans om de volgeladen handwagen uitvoeren.
Sjengske gaat naar Meer en Trees, die bij Bet aan de deur zitten te kletsen. Hij hoeft tot de dag na die van overmorgen niet naar de blazerij. Sjengske doet z'n eerste Communie. Morgen is 't de probeerdag. Dan moeten ze oefenen in de kerk.
Sjengske is blij gestemd en verlangt erg naar den feestdag, waarop hij voor 't eerst Jezus in zijn hart zal ontvangen.
De lange kapelaan - de kurkentrekker noemen ze hem - heeft de blazertjes extra voorbereid, want de onderrichting viel om de veertien dagen samen met de schiech. Toen heeft de kurkentrekker de zes jongens helemaal apart genomen. Ze hebben dat maar wat fijn gevonden en nooit is er eentje absent geweest.
Als Sjengske alleen is, denkt ie geregeld aan het mooie
| |
| |
dat de kapelaan hun verteld heeft. Van Jezus, die zo goed was voor de mensen en door 't Heilig Land wandelde om de zieken te genezen. Hij maakte zelfs doden weer levend: Lazarus en de jongen van Naïm. Dat moet toch wel 'n eigenaardig gevoel zijn, als je van dood weer levend wordt. Vooral als je dan in de ogen van Jezus kijkt. De kapelaan vertelde, dat in de biechtstoel eigenlijk 't zelfde gebeurt. Als iemand 'n doodzonde gedaan heeft, is hij dood voor den hemel. Door de kwijtschelding wordt hij weer levend. Fijn dat zo iets kan, want wat moet je anders beginnen.
De mensen wilden Jezus niet als hun Koning hebben. ‘Weg met Hem’, riepen ze, ‘aan het Kruis met Hem’. Jezus wist dat de mensen ondankbaar waren en Hem naar 't leven stonden. En toch wilde Hij altijd bij de mensen blijven. Daarom verborg Hij zich in de gedaante van Brood en Wijn en gaf aan de Priesters de macht om hetzelfde te doen, als wat Hij bij 't Laatste Avondmaal deed.
Jezus houdt van de mensen. Hij houdt ook van Sjengske en 't jungske wil op zijn beurt ook veel van Jezus houden.
Morgen is 't de probeerdag. Z'n probeerpakje heeft Meer bij de chariteit gehaald, omdat ze niet anders kon, maar zijn Communiepakje is contant betaald. Overmorgen behoeven ze tegen niemand ‘dank’ te zeggen. Meer is er fier op en Sjengske trekt naar haar kant en vindt 't mieters dat ze zelf het pakje betaald hebben. Z'n hoop op 'n winterjas wordt er bovendien door aangemoedigd.
De Trompet duwt het wagentje met onzekere slingerpassen vooruit en z'n vrouw hangt er tegen op te duwen.
‘En laat de boel maar waaien
En wij kennen geen verdriet
zingt de Trompet met 'n stem als 'n leeggelopen benzineblik.
‘Laat ze maar wa-ha-jen.’
| |
| |
| |
| |
De mensen amuseren zich met 't tweetal, dat hun inventaris stuk na stuk naar binnen draagt, om dan weer dansend terug te keren. 't Derde bedrijf spoedt ten einde.
Meer praat met Bet over het aanstaande Communiefeest. Ze wil er niet veel van maken. Uit de buurt komen enkele bekenden op de koffie en 's avonds wou ze dan 'n paar uurtjes vieren.
‘Doe 't maar stil aan’, adviseert Bet. ‘Ze kunnen 't onmogelijke niet van je verlangen. Feesten kost altijd geld en jij kunt 't beter zelf gebruiken, dan dat anderen het opvreten.’
Bet heeft gelijk, maar Sjengske weet, dat Meer haar gevraagd heeft om 's avonds te komen. Zij zal dus mee ‘opvreten’.
De zon is bezig haar slaapmuts op te zetten. 't Begint te schemeren.
Sjengske is in de afgelopen nacht om twee uur uit de schiech gekomen en heeft tot vanmiddag geslapen. Als Meer en Trees naar binnen gaan, blijft hij nog wat bij Bet zitten, die geen aanstalten maakt om op te breken. ‘Ben je blij dat je je Communie mag doen?’ vraagt ze. ‘Nou en of’, klinkt spontaan z'n antwoord.
‘Hou God maar altijd voor ogen, want:
Geld verloren - veel verloren
Eer verloren - meer verloren
God verloren - al verloren.’
Daar komt Bertus naar huis. Hij is natuurlijk weer krimmeneel.
‘Wat er van die man moet worden’, zucht Bet.
Bertus werkt in den oven. 't Is daar warm...... nee, ‘warm’ is geen goed woord: 't is daar hartstikke heet. De mannen die de potten met gebakken goed naar buiten dragen, moeten natte doeken om hun hoofden en handen wikkelen, want doordat de ovens niet mogen afkoelen, zijn de potten met de blote handen niet aan te pakken. En die kanjers wegen maar even dertig tot zestig kilo's.
| |
| |
De mensen zeggen tegen die van de ovens ‘de waterploeg’, omdat ze dikwijls naar buiten komen strompelen, om liters water te drinken en hun blote lijven - ze dragen meestal slechts 'n broek - te besprenkelen. Ze wordt ook wel de martelaarsploeg genoemd. Er werken ook vrouwen aan de ovens. Gehuwde vrouwen. Sjengske heeft wel eens gehoord, dat er een naar huis gedragen werd; ‘omdat 't zo ver met haar was’, zeiden ze.
Bertus werkt in den oven. 's Avonds gaat hij met nog enkelen naar een van de cafeetjes tegenover de fabriek. Ze zuipen daar samen hele flessen jenever uit. 't Gaat werkelijk te ver. Dat Bertus 'n goed glas bier drinkt en 'n ‘drupke’ op z'n tijd, goed, dat doet iedereen, maar zo, nee, dat is op de beesten af.
Nadat de deliriumdronken man door de gang verdwenen is, gaat ook Sjengske naar huis. Hij hoort Bertus nog de kamer binnenvallen en Dora schelden en jenken dat 't 'n lieve lust is. Z'n gedachten zijn echter bij den probeerdag van morgen. Overmorgen doet hij z'n eerste H. Communie.
't Jungske popelt van verlangen. Hij is er stil van en als ie op z'n strozak ligt te luisteren naar de muziek, die de Trompet op z'n trekharmonica fabriceert, ziet hij in z'n verbeelding engeltjes, die 'n tafel met 'n helderwit tafelkleed bedekken en hem uitnodigen om met hun te komen eten.
|
|