| |
| |
| |
[4]
DE staking is voorbij. De ovens branden weer en in de glasblazerij gaat alles z'n oude gang. 't Zijn echter niet dezelfde mensen van vroeger die 't glas vorm geven. Er is iets wakker geworden, reken maar van yes. De heren zullen hier terdege rekening mee dienen te houden.
Sjeng is rebels. De avond toen besloten werd, om weer naar de werkplaatsen terug te gaan, had ie wit van woede geprotesteerd en hij blijft protesteren. Nu hij achter zijn werktafel staat protesteert hij nog. Hij kan er niet over heen, dat de kans, die zo mooi was, niet 't resultaat heeft gebracht wat hij er zich van voorstelde. Practisch is alles op een sisser afgelopen. Natuurlijk, er is iets gebeurd en binnen 'n jaar zal er misschen weer iets gebeuren en binnen tien jaar nog iets. Sjeng wil echter 'n storm hebben. Hij wil golven zien, die met kracht de kapitalistische rommel omverspoelen.
De Sprinkhaan is er het bekaaidst afgekomen. De blazers konden volgens overeenkomst allemaal weer beginnen, maar de Sprinkhaan viste achter het net, want hij is pottemenneke. Hij colporteert nu met de ‘Volkstribune’. De Sprinkhaan is ongetrouwd en het is voor hem niet zo heel erg. Hij zegt tenminste dat 't hem geen donder schelen kan.
Sjeng en de Sprinkhaan zijn, sedert ze samen lucifers verkochten, geestverwanten geworden. 't Enige verschil tussen hun tweeën is, dat de Sprinkhaan de geestelijken bekladt en afkaffert, terwijl Sjeng dit niet in overeenstemming met z'n gevoelens kan brengen, zeker niet in die mate als de Sprinkhaan hef doet. Daarom is het water en vuur in z'n corpus: het vuur dat hem aandrijft en opzweept, en het water dat de vurigheid afblust en een onevenwichtigheid teweeg brengt, waardoor hij zich bij tijd en wijl diep ongelukkig gevoelt. Je zou kunnen zeggen: de Sprinkhaan is voor hem de vuurmaker en Rooske de waterdraagster. Wie van die twee zal het winnen?
| |
| |
Nu is 't het vuur, dat Sjeng bergen doet verzetten, 't Handt hem vandaag. De vuurvaste potten die hij modelleert zijn van 'n zodanige kwaliteit, dat er geen barstje in te krijgen is. Dat zal ie met kesjem donders goed merken.
De mannen van de schiech gaan aan de schaft. Sjeng houdt geen schaft om de doodeenvoudige reden, dat hij geen schiech werkt. Hij werkt gewoon van 's morgens tot 's avonds en heeft 's middags tijd om thuis te gaan eten.
De blazers zitten in kringetjes bij elkaar. Meester Beenen is er ook bij. Sjeng kan hem vanaf z'n tafel zien. De vriendschap tussen hun is gedaan. ‘De Meester z'n ideeën zijn verouderd’. 't Is een janus goedbloed, die wikt en weegt en nooit verder gaat dan verstandig is. Hij is er op slot van rekening de schuld van, dat de staking is mislukt. Sjeng kan hem dat niet vergeven. Toen zij die avond in ‘'t Zwaantje’ als kemphanen tegenover elkaar stonden had de Meester zich beheerst, maar ondanks dat was de echtscheiding 'n feit geworden. Sjeng kan zich niet meer verenigen met Meester Beenen z'n opvattingen.
Na 'n tijdje te hebben geaarzeld heeft ie eindelijk de zin van den Sprinkhaan gedaan en zich bij de studie-club van de socialisten aangesloten. Die spreken de taal van z'n hart. De katholieken hebben zoiets niet. Die hebben niets anders dan 'n patronaat en houden wat vergaderingen van de Volksbond, waar ze hun mond niet mogen opendoen. Nee, dan liever de club. Daar voel je je thuis.
Vanavond is er weer bijeenkomst. Sjeng verheugt er zich nu reeds op, want 't zal weer een gezellige scheldpartij worden. Een kameraad uit het Noorden komt en die Hollanders weten meestal hun woordje wel te vinden.
‘Bezwijken of verzetten’. Dat Meester Beenen maar bezwijkt. De socialisten zullen zich blijven verzetten.
Met de handen in z'n broekzakken drentelt Sjeng naar huis, waar ie de deur van het winkeltje openduwt, terwijl hij automatisch ‘blijf maar’ roept. Achter in het kamertje zitten Meer met Vader. Rooske is er niet.
Wat komt die oude doen?
‘Goeien middag!’
‘Dag Sjeng.’
| |
| |
‘Zo,’ zegt Vader met 'n eigenaardig keelgeluid, ‘zie ik je ook weer eens. Ik wist werkelijk niet meer dat je leefde.’
‘Dan ziet ge het nu en ik hoop er nog wat gezellige jaartjes bij te maken.’
Dit brute antwoord verwacht Vader schijnbaar niet. Kort en bondig geeft hij tot bescheid:
‘Je schijnt het werkelijk te pakken te hebben. Ik zal je maar direct zeggen waarom ik gekomen ben. Rooske beweert, dat zij het niet meer met je kan uithouden. Ik heb geprobeerd haar te kalmeren, maar 't lukt me niet en daarom wilde ik eens met je praten.’
Het vuur laait op. Met gloeiende ogen kijkt Sjeng Meer en Vader aan. Zijn ze een komplot tegen hem aan 't smeden? Maar dan zullen ze toch een lekkere aan hem hebben. Wat heeft die oude met hem te maken? Hij is met Rooske getrouwd en hij tolereert niet, dat ze zich met zijn huwelijkszaken bemoeien.
‘Wat is er eigenlijk met je aan de hand?’ informeert Vader.
‘Heeft Meer je dat niet verteld? Jullie zullen hier toch niet over niets hebben zitten praten.’
‘Maar jongen,’ protesteert Meer......
‘Waarom moet ik er dan nog iets bij doen, als je het weet?’
Vader is werkelijk kwaad.
‘Zijn dat je manieren?’ Ik wist niet, dat je zo'n heet-gebakerd stuk sachrijn was, anders had ik me zevenendertig keer bedacht voordat ik Rooske aan jou gegeven had. 't Is voor het goed van m'n kind, dat ik hier naar toe gekomen ben. Rooske is te goed om door jou op een dergelijke manier behandeld te worden. Zij heeft altijd van je gehouden en dat doet ze nog, maar dat afsnauwen, dag in, dag uit, is voor haar niet vol te houden. Hoe je het bedoelt kan me niets schelen. Ik wens gewoon niet, dat je m'n kind op een dergelijke wijze mishandelt.’
‘Mishandelt!... mishandelt!...... wie mishandelt?’...... ‘Jij en niemand anders. Het is geen leven voor haar. Ik zal zorgen, dat ze vanavond naar huis terug komt, maar als dit zo op dezelfde voet blijft doorgaan, dan kun je er op rekenen, dat ze 'n volgende keer voorgoed bij ons terugkomt.’
| |
| |
Non de mieljaar. Dus Vader wil hem commanderen. Hij praat als Brugman en weet er geen sodemieter van. Sjeng razelt op z'n benen en windt zich hoe langer hoe meer op. Als de oude man klaar is geeft hij hem antwoord. En niet eventjes. Met felle gebaren betoogt hij, dat iedereen tegen hem is. Ze moesten het zelf maar eens meemaken. De arbeidersstand is lang genoeg in de modder geduwd. Nu zij er uit willen, bemoeit er zich iedereen mee, terwijl vroeger iedereen deed alsof z'n neus bloedde. Maar hij zal zich nergens iets van aantrekken. Hij heeft eenmaal partij gekozen. Er kan gebeuren wat wil, ze zullen doorzetten.
‘Daar heb ik helemaal geen bezwaar tegen,’ betoogt vader, ‘daarom hoef je Rooske niet zo te behandelen. Ze is je vrouw.’
‘Ja, dat is ze,’ smaggelt Sjeng. ‘m'n vrouw, maar daar is ook alles mee gezegd. Ze begrijpt geen ju van onze idealen. Zij meent met haar stom boerenverstand de wereld in pacht te hebben.’
‘Hoo...... hoo......’ protesteert vader en staat van de allegatie van z'n stoel op.
‘Als je zo over Roosje spreekt, dan......’
‘Ik weet wat U wil zeggen.’
‘Dan blijft ze bij me thuis......’
‘Het kan me geen mieter schelen. Hou haar thuis, dan ben ik van haar af. Wij vechten voor lotsverbetering en wij zullen het blijven doen en als Rooske hier niet accoord mee gaat, dat ze dan maar weer onder de koe gaat zitten.’
Nu kun je zien, dat Vader niet van gisteren en helemaal niet van eergisteren is.
‘Vlegel!’ schreeuwt hij. ‘Je bent niet waard, dat ik de lange weg voor jou gemaakt heb. Je vergeet, dat ik je uit de drek geholpen heb, toen ik je van onze spaarcenten dit winkeltje kocht. Ik had nooit gedacht, dat je zo ondankbaar zou zijn!’
‘De winkel kun je terugkrijgen. En als je meent me op deze manier te kunnen treiteren, dan vergis je je. Ga maar terug naar je dochter, naar je koeien en naar je mest.’
Meer heeft al verschillende malen getracht tussen het gesprek te komen, maar het lukt haar van gene kant. Als vader aan het woord is heeft ze die bij z'n mouw
| |
| |
| |
| |
vast en als Sjeng bezig is trekt ze aan hem. Het helpt echter geen sikkepit. Met fonkelende ogen en hijgende borsten staan de twee mannen tegenover elkaar.
‘Je zult me dat goed moeten maken!’
‘Ik zou niet weten waarom!’
‘Je bent een vlegel!’
‘En jij een boerensufferd!’
Klats, klats!!......
Twee korte slagen zijn 't.
Meer staat perplex en Sjeng weet 'n ogenblik niet wat hem overkomt. Maar dan opeens pakt hij den ouden man vast en sleurt hem de deur uit het winkeltje in. Voor de toonbank lukt het vader zich los te rukken. Hijgend staat hij tegen de toonbank geleund.
‘Dat zal ik je betaald zetten. Je zult weten aan wie je dat geleverd hebt.’
Langzaam draait hij zich om en gaat de deur uit. De bel rinkelt zoals gewoonlijk tweemaal.
Zoals Sjeng daar, ziedend van toorn staat, lijkt ie meer op een vuurspuwende berg, dan op een gewoon mensenkind.
Meer staat bevend van schrik in de deuropening van het achterkamertje, klein in haar onmacht. Voor haar geest ziet zij haar man zaliger, tijdens een van zijn onbeheerste gifschijtersbuien.
Zonder nog om te kijken verlaat ook Sjeng de winkel en gaat naar 't café op de hoek, waar hij, in plaats van thuis te eten, zich een stel potten bier drinkt.
's Middags maakt hij tweemaal zoveel bakken als gewoonlijk, maar de helft ervan barst.
Als hij 's avonds thuis komt staan z'n boterhammen klaar op tafel. Meer zit in de rieten stoel te schreien.
‘Heb je niets anders te doen?’
‘Och jongen’......
‘Dat ze de moord galopperen. Het is zo veel beter. Nu kan ik tenminste doen wat ik wil.’
Met geweld duwt hij halve en hele boterhammen z'n mond in en schudt er dan een teug koffie bij. 't Is gewoon niet om aan te zien.
‘Ze heeft Manuske zeker mee?’
‘Ja.’ antwoordt Meer.
Dan is het stil. Ze zeggen beiden geen woord. Rooske heeft Manuske mee.
| |
| |
De Sprinkhaan komt Sjeng halen. Gewoonte getrouw komt hij onaangediend het achterkamertje binnen.
‘Goede avond Meer.’ groet hij. ‘Alles kits?’
Meer reageert niet.
‘Zijt ge niet goed?’
Weer geen antwoord.
Als ie naar Sjeng kijkt stijgt z'n verwondering.
‘Wat is er aan de hand? Is er iets gebeurd? Waar is je vrouw?’
‘Kom,’ zegt Sjeng, opstaande, ‘dan gaan we.’
Hij zet z'n pet op en geeft den Sprinkhaan geen kans om nadere uitleg te vragen. Zwijgend lopen ze naast elkaar. Maar de Sprinkhaan moet er z'n hoogte van hebben.
‘Is er iets gebeurd?’
‘Ze is er van door.’
‘Rooske?’
‘Wie anders.’
‘Dat kan toch niet.’
‘Kunnen of niet kunnen, het is zo.’
‘Waar is ze naar toe?’
‘Naar haar hut.’
‘Naar huis?’
‘Dat zeg ik je toch.’
‘'t Is onbegrijpelijk.’
‘Voor jou misschien wel. Jij weet niet, dat ze er geen mieter verstand van heeft en zich toch overal mee bemoeit.’
‘Ik geloof, dat ik het beste deel verkozen heb,’ zegt de Sprinkhaan luchtig. ‘Soms mis je een vrouw wel, maar over het algemeen ben je er ongetrouwd toch het beste aan toe.’
Sjeng is het heel diep in zijn binnenste in 't geheel niet eens met den Sprinkhaan en zou hem 't liefst eentje op z'n bakkes geven, maar hij doet het niet en zegt alleen: ‘Vroeger praatte je ook anders. Toen was geen meisje veilig voor jou.’
‘Dat is verleden tijd. Wat voorbij is, is voorbij. Wij leven vandaag en morgen is weer een nieuwe dag.’
Inderdaad, morgen is weer een nieuwe dag. De tijd gaat met onverpoosde regelmaat z'n gang, seconde na seconde, minuut na minuut, uur na uur, dag na dag, en die tijd moet benut worden.
| |
| |
De spreker op de club vindt, dat er al tijd genoeg verbeuzeld is en er eindelijk op volle toeren moet gedraaid worden.
Met veel woorden betoogt hij verder, dat de menselijke waardigheid harde opstoppers heeft gekregen. De rossige spreker beweert venijnig, dat dit het gevolg is van de politiek der geestelijken, die de mensen dom en bekrompen houden.
Met geknepen stem vervolgt hij: De macht is in handen van de kapitaalbezitters, die op alle levensterreinen de scepter zwaaien. Alhoewel het nodig is in de werkmiddens een opstand te ontketenen, mag niet vergeten worden, dat de eigenlijke strijd op het politieke front gevoerd wordt. De politieke macht is toonaangevend. Het is daarom een allereerste eis, de geesten wakker te schudden en een grote socialistische kiezersbond, die zijn woordje zal meespreken. Vanuit deze machtsinstantie zal het mogelijk zijn om de vakbewegingen van het socialistisch ideaal te overtuigen en een front tegen de machtshebbers te vormen.
De meneer is van de tongriem gesneden en bewijst met duizend en een voorbeelden, dat de arbeiders door eigen kracht onder de druk van het kapitalisme moeten uitkomen. Wij kunnen nergens rekening mee houden, met niemand en niets. Dat hebben ze ook nooit met ons gedaan en als wij ons aan de leiband laten binden zijn wij bij voorbaat reeds verloren. Het socialisme stelt de daad, radicaal en met niets ontziende haat tegen alles en iedereen die den arbeider als 'n minderwaardig stuk vee behandelt. De arbeid bepaalt het welzijn van de gemeenschap. Het is daarom onzinnig, dat de mensen met de dikke broekzakken heersen over degenen die de welvaart brengen en zich ten koste van de proletariërs verrijken. De onvermijdelijke klassestrijd zal hard en onmeedogeloos zijn. Wij moeten ons daarop instellen en alle krachten aanwenden om de mensen van ons ideaal te overtuigen. We kunnen niemand in onze gelederen missen. De strijd die wij voeren vraagt onze volle inzet.
Salle sokes, dat moest Rooske nu eens horen. Sjeng is ervan overtuigd, dat ze dan in één slag bekeerd zou zijn. 't Is 'n haai van een spreker. Sjeng zit gespannen op zijn stoel en luistert den meneer de woorden uit z'n
| |
| |
mond. Hij heeft het over de clergé, die volgens zijn mening, de grootste schuld heeft aan de onmenselijke toestanden. Er is geen enkele zwartrok, beweert hij, die de arbeiders een warm hart toedraagt. Het is noodzakelijk, dat ook zij eens een lesje krijgen en dat kan wanneer het werkvolk zich onder hun invloed uitwerkt. Pats!...... 'n Vuist valt op tafel en allen kijken verbaasd naar Sjeng, die op zijn beurt met een verbouwereerd gezicht de mannen aankijkt. Hij weet zelf niet, dat ie zo hard geslagen heeft. 't Was de reactie van z'n onderbewustzijn dat protesteerde tegen de aantijging van den Hollandsen kameraad.
‘'t Is gelogen, dat er geen enkele zwartrok gevonden wordt die de arbeiders een warm hart toedraagt. De kapelaan doet dat en de Pater, die indertijd bij Meester Beenen was, deed 't ook en er zullen er wel meer zijn die het doen. Zelfs de deftige kapelaan heeft in z'n preek de rijken van katoen gegeven.’
Dit wil Sjeng zeggen, maar hij is verlegen en weet met z'n eigen geen raad. 't Liefst zou ie 't 'm stiekum klipseren, maar ook hiervoor ontbreekt hem de courage. Hij is overdonderd door de woordengolf van den spreker en voelt zich onmachtig om iets tegen zijn beweringen in te brengen.
Ondanks zijn vuistprotest is hij daarom dankbaar als de meneer hem op 'n gepolitoerde manier uit de verlegenheid helpt.
‘Zo moeten wij allemaal doen mannen.’ zegt hij met vuur. ‘De vuist van den arbeider moet beuken en slaan, zo lang en zo hard, totdat het gebouw van het liberalisme aan gruzelementen ligt.’
Meteen vallen er meer vuisten op tafel en komen de tongen los. Sjeng gnuift.
Links naast hem zit een oudere arbeider droogjes toe te zien. Je zou 'm 'n cent geven, zo armzalig zit ie te kijken. Plotseling echter valt ook zijn vuist fanatiek op tafel en als de vergadering naar hem kijkt weet hij, in tegenstelling met Sjeng, zijn woordje te doen.
‘Gisteren,’ beweert hij bitter, ‘is m'n zevende kind gestorven. Mijn vrouw is er zo goed als krankzinnig van. Ik ben 't gedoe moe. 't Loodwit vreet je finaal op, maar je mag niets zeggen, want als je je mond opendoet, wordt je de poort uitgetrapt. Daarom voel ik er alles voor om
| |
| |
met jullie mee te doen. Ik wil zelfs in de voorste rijen staan, maar ik wil ook mijn kerkelijke plichten vervullen. Er is 'n God die alles geschapen heeft en daar mogen wij ons niet van losmaken.’
Sjeng is 't volkomen eens met 't mannetje. 't Liefst zou hij 'm bijvallen, maar er zit iets in z'n binnenste te mieren, 'n koppige opstandigheid, die mokert als de klopper op 'n aambeeld, alle normale gedachten worden er door overstemt. Er stroomt gif door z'n aders en dat maakt van hem een fanatiekeling.
Als de spreker aantoont, dat hun actie met godsdienst niets te maken heeft en zij deze er buiten moeten laten, geeft ie hem volkomen gelijk en z'n vuistslag die nu op tafel valt brengt hem niet opnieuw in verlegenheid.
‘Vuitverduime,’ roept hij, ‘als wij nog langer blijven wikken en wegen en met alle gevoeligheden rekening houden, kunnen wij beter inpakken. Socialist of niet, maar als je het bent moet je het ook volledig zijn, basta.’ Sjeng krijgt applaus. Hij groeit er van.
Als de vergadering is afgelopen en hij naar huis gaat, is ie echter weer dezelfde miezerige schijtkeutel als 'n paar jaar geleden, toen hij langs de Maas naar z'n broertje liep te zoeken, omdat die beweerd had dat ie zich zou verzuipen.
Sjeng loopt door de donkere avond over de dijk. Het water beneden lijkt 'n brede inktmassa die voortwoelt in de bedding.
De wind wiegt de bomen en waait onder de klep van Sjeng z'n pet, tegen z'n klamme voorhoofd op.
't Is om dood te gaan, zo verinneweerd voelt ie zich. 'n Heftig schuldbewustzijn bestormt z'n denken en verhoogt z'n onrust.
Als hij dadelijk thuiskomt zal hij alleen zijn. Z'n vrouw is van hem weggelopen en heeft hun kind meegenomen. 't Is toch wel grijs, dat ze dit gedurfd heeft. Al heeft hij dan ook de kolder in z'n mieter, dát zou ie toch nooit gedaan hebben. 't Is alleen de kif dat Rooske hem niet aanvoelt en geen gevoel heeft voor onrecht. Zij zou die steen natuurlijk in de oven hebben geplaatst, al was ze hartstikke verbrand. Of...... nee, dat had ze niet gedaan. Ze zou hebben gaan huilen. Rooske huilen. Rooske huilt bijna nooit. De laatste tijd heeft ze geen enkele traan gelaten. Toen ze van Manuske beviel, huilde ze van de
| |
| |
pijn en later, toen Meer haar had verteld, dat Anneke dood was, had ze tranen te kort gehad. Maar anders...... Zij meent natuurlijk, dat ze 't grootste gelijk van de wereld heeft. Waarom is ze er dan vandoor gegaan? Zader zei, dat ze 't niet meer kon volhouden en ze heeft niet één keer gejenkt. Nee, er moet iets anders zijn. Hij heeft haar veronachtzaamd. Heel z'n denken en z'n energie heeft ie op lotsverbetering ingezet en z'n echtelijke plichten schromelijk verwaarloosd. Hij heeft de laatste tijd z'n arm niet één keer om Rooske heengeslagen en haar ‘z'n vrouwtje’ genoemd. Ze hebben niet meer één keer over het bedje van Manuske heengebogen gestaan en zich met zachte ogen aangekeken. Jachten, snauwen, bijten, dat heeft ie gedaan. Bedoelt Meer dat als ze hem tot in den treure vermaant, dat Rooske z'n vrouw is.
Waarom begrijpt ze hem ook niet. Hij doet 't verdomme toch niet voor zich zelf. Ze hebben voldoende om te leven. Hij zuipt niet en...... Nou ja. als ie de laatste tijd zo nu en dan drinkt is 't haar schuld. En hij moet toch met de mannen meedoen.
Ze hebben 't goed in vergelijking met zoveel anderen. Rooske kan 't met haar eigen ogen zien, hoe hele gezinnen in de erbarmelijkste omstandigheden leven. Mensen die van de morgen tot de avond werken en met zes personen en meer op één kamer hokken. Rooske weet toch jandorie, dat de werklui 'n schijntje ontvangen en de heren in paleizen wonen. Ze verdienen geld, zoals 'n drekman volle vuilnisemmers in z'n kar laadt.
‘Ik wens niet, dat je m'n dochter op 'n dergelijke manier mishandelt.’ heeft vader gezegd. Die oude is van 't zelfde hout. Was ie maar met 'n meisje uit de arbeidersstand getrouwd. Die zou anders praten.
Mishandelen!
Sjeng kan 't met zich zelf niet eens worden, Gloeiende, als ie aan Manuske denkt wordt 't hem zelfs te machtig. ‘Ik ga m'n kind terughalen. Daar heeft ze geen recht op,’ neemt ie zich voor, als hij 't straatje inslaat.
Met de moed in z'n schoenen stoot ie de deur open. In het achterkamertje brandt nog licht. Ziet hij goed? Ja, er zijn twee vrouwen. De ene is Meer en de andere is...... Rooske.
'n Uitgelaten vreugde doorstroomt z'n corpus. Rooske
| |
| |
terug! Dan is alle leed geleden en z'n voornemens zonder waarde. Nu kan er een streep gehaald worden door alles wat geweest is.
Dudsju, daar is weer die waanzinnige moker die z'n trots opzweept.
‘Zo, ze is dus terug. Dat was wel te verwachten. Wat kan dat schepsel zonder hem. Ze heeft natuurlijk gedacht, dat hij haar zou nalopen. Nu zit ze op hem te wachten en valt dadelijk nog op haar knieën.’
Met zoiets, dat ‘pathos’ heet, gaat Sjeng het achterkamertje binnen.
‘Zo, ben je er weer?’
Z'n stem is hard.
Meer ziet hem verwijtend aan. 't Kan hem geen mieter schelen.
Rooske haar ogen zijn een beetje waterig, maar als Sjeng er in kijkt, zijn ze even koud als de zijne.
Even staren ze elkaar aan en dan is het gebeurd. Dat éne moment, waarop alles in orde had kunnen komen, brengt 'n verwijdering die niet in één, twee, drie hersteld kan worden. Mensen kunnen aan dezelfde tafel zitten; ze kunnen van één brood eten; ze kunnen in één bed liggen en vader en moeder van kinderen zijn; ze kunnen voor het oog van de buitenwereld lief en aardig doen en toch ver verwijderd van elkaar leven.
‘Doen jullie maar wat je wilt, ik heb maf,’ zegt Sjeng, terwijl ie z'n jas op 'n stoel neergooit en zonder verder nog 'n woord te zeggen de trap naar hun slaapkamer opklautert.
De mensen op het portaal hebben er zeker de lucht van gekregen. Misschien dat de herrie met vader hun aandacht op de huiselijke omstandigheden heeft gevestigd. In ieder geval merkt Sjeng, dat 'n hoofd vlug achter 'n deurplank verdwijnt, als hij over het portaal loopt. Maar de mensen kunnen hem ook al ‘de muur over’. In de slaapkamer steekt hij 't petroleumlampje aan en gaat naar het planken bedje waarin Manuske rustig ligt te slapen.
Sjeng buigt zich over zijn zoontje heen. Als hij op 't punt staat 't kind te kussen, hoort hij 't geluid van voetstappen op de trap. Haastig gaat hij van het bedje weg. Hij zou voor geen geld van de wereld aan Rooske willen laten merken, dat hij anders voelt als ie doet.
Het is niet Rooske die de kamer binnen komt, maar
| |
| |
Meer, die zich verplicht voelt Sjeng eens onder handen te nemen.
‘Wat is er toch met jou? Dat is zo geen manier van doen. Er valt geen land met je te bezeilen. Dat loopt op deze manier verkeerd jongen.’
‘Bemoeit U zich daar niet mee!’
‘Waarom zou ik me er niet mee bemoeien? Je kunt van mij toch wel verwachten, dat ik het goed bedoel.’
‘Ja, dat weet ik, maar doet U zich verder maar geen moeite.’
‘Jongen toch!’
Meer staat verslagen. Zo kent ze Sjeng niet. Ze vindt geen woorden om hem z'n onredelijkheid tegenover Rooske aan het verstand te brengen.
‘Je moet verstandig zijn Sjeng. Ik kan me goed voorstellen, dat Rooske naar haar ouders gegaan is om zich eens uit te praten. Dat moet je haar niet kwalijk nemen. Trees heeft dat vroeger bij mij ook gedaan.’
Maar Sjeng is Oost-Indisch doof en geneert zich zelfs niet om in het bijzijn van Meer z'n broek uit te trekken. Misschien meent hij haar hiermee van de kamer te verdrijven, maar als ie dat meent, dan heeft hij toch buiten de waard gerekend.
‘Je mag je huwelijksleven op deze manier niet vertroebelen. Je zult elkaar nog hard nodig hebben. Later heb je er spijt van.’
Sjeng kruipt zonder antwoord te geven onder de dekens en doet alsof Meer lucht voor hem is. Als ie er aan gedacht had, zou ie waarschijnlijk het petroleumlampje nog uitgeblazen hebben ook, maar nu hij eenmaal ligt, staat hij er niet meer voor op.
Meer is ten einde raad.
‘Je zult er nog spijt van krijgen,’ moppert ze, onderwijl ze het kamertje verlaat en naar beneden strompelt.
‘Je zult er nog spijt van krijgen.’
Sjeng weet natuurlijk niet, dat Rooske, toen Vader terug kwam en 'n relaas van zijn ruzie met Sjeng gaf, partij voor hem getrokken heeft. Ondanks het aandringen van haar ouders, om 't niet te doen, is ze naar hem teruggekomen. Zij heeft er trouwens geen ogenblik aan gedacht om weg te blijven. 't Is, zoals Meer al gezegd heeft, gewoon logisch, dat 'n meisje de boezem van haar moeder niet vergeet.
Maar Sjeng weet dat niet.
|
|