| |
| |
| |
[2]
ANNEKE ligt nu 'n half jaar onder de grond. n' Eenvoudig houten kruisje wijst de plaats waar se haar grote slaap geniet, totdat eens de dag van het oordeel komt en zij voor Gods rechterstoel za verschijnen, om dan met verheerlijkt lichaam de geleden schade in te halen.
Toen de deftige kapelaan de dag na 't overlijden thuis was geweest, had hij iets van dien aard gezegd. Sjeng was er van onder de indruk gekomen. Tijdens het leven van elke dag met z'n beslommeringen en futiliteiten denk je aan deze dingen niet. Maar als het dode Anneke in 't achterkamertje ligt, komen bepaalde waarheden sterker tot je bewustzijn.
Sjeng was er stil van geworden. ‘God nog aan toe,’ dacht hij, ‘wat is 't leven toch vreemd. 'n Paar stomme jaren bezorgen je 'n eeuwigheid van geluk, of je wordt voor altijd in de gloeiende vuurketel verdoemd. Als je dat 'n keer diep beschouwt......’
Sjeng had na de mislukte staking 'n ‘kerkelijke inzinking’ gehad, die hij echter weer geheel te boven is gekomen. Rooske is 'n kerkloopster en door haar invloed gaat hij trouw naar de Zondagse Mis.
't Gebeurt zelfs, dat op 'n melige manier 't bewijs levert, dat hij van Meer 'ne goede ‘fong’ gekregen heeft.
Twee dagen na 't sterven van Anneke had ie weer zo'n bevlieging gehad. Hij zat op 't bed en keek vol belangstelling naar het zuigende kindje, dat aan Rooske haar borst lag. Bij 't doopsel had 't de naam van Peer zaliger gedachtenis gekregen. Hij heet Manus. Dat komt van den heiligen Marternus.
Sjeng zat op 't bed en keek naar z'n zuigende kindje. 't Is wonderlijk, hoe de Baas hierboven alles uitgedacht heeft, peinsde hij. De kleinste kleinigheid schiet Z'n volledig aandacht te hebben gehad.
'n Kind aan de moederborst is mooi. 't Is 'n levend bewijs van Gods goedheid en liefde. 'n Kind, verwekt door
| |
| |
den vader en voortgekomen uit de moeder, is een weergaloos wonder, waaruit men God proeven kan. God, die alles geschapen heeft en regelt.
De mensen kijken zo dikwijls verkeerd. 't Schoonste wordt zo vaak in een enkel ogenblik verlaagd tot 'n voorwerp van grenzeloze leegheid.
Sjeng had 't te pakken. En goed ook.
‘Rooske,’ zei hij met 'n fluisterstem. ‘Manuske is eigenlijk niet van ons. Hij is 'n kindje van Onze Lieve Heer. Wij moeten alleen zorgen, dat ie in de hemel komt.’ En Rooske sloeg haar vrije arm om Sjeng z'n hals en trok z'n hoofd naar haar mond. 't Zuigende Manuske lag tussen hen in.
Dat moest goed gaan tussen die twee. 't Kon moeilijk anders. En toch......
Op de fabriek was de stemming beneden 't vriespunt. Op alle afdelingen gistte en kookte het, zowel bij de pottemennekes als bij de cassette-makers en de slijpers. Ook in de blazerij werden de mensen alsmaar opstandiger.
‘Salle sokes,’ wat was de Sprinkhaan in z'n element en Meester Beenen niet minder. En of Sjeng wilde of niet, hij moest met de stroom mee. Dat had ie Meester Beenen beloofd en 'n oude aard loochent zich niet. Het ging hem echter niet van harte.
De pottemannetjes hadden spijkers met koppen geslagen en een vereniging ‘Loon naar werk’ opgericht. Ze vergaderden om de haverklap.
De socialisten-actie zweepte de ontevredenen op en maakte slapende honden wakker.
De clerus was niet bepaald opgetogen over de groeiende invloed van deze volksopruiers. De strijd bij de verkiezingen had aangetoond, dat de aangewaaide ideeën van over de grenzen hier een gretige voedingsbodem vonden. Deze ideeën waren doordrenkt van haat. Het was dus de natuurlijkste zaak van de wereld, dat de geestelijke leiders van het volk zich bezorgd maakten.
De storm was echter ontketend en alhoewel het organisatieverbod nog natrilde, was het vooral in het weekblad ‘De Volkstribune’, dat de arbeiders tot een revolutionair verzet werden aangemoedigd.
Het zou werkelijk niet meer gebeuren, dat het werkvolk
| |
| |
in optocht naar het kasteel van den heer trok, om voor hem te défileren en daarna met gebogen hoofd voor den heerser neer te knielen.
Straattonelen met vechtpartijen en wild geschreeuw waren niet van de lucht.
‘De geestelijken zijn op de hand van de kapitalisten,’ beweerden de socialisten. En hierin hadden ze wel een beetje gelijk. Ook geestelijken zijn mensen. 't Leek wel, of de bril van bepaalde zwartrokken beslagen was, want toen de kapelaan, die Rector was geworden, tegenover een commissie uit het Noorden, op scherpe wijze de wantoestanden had gehekeld en later in de ‘Courier de la Meuse’ er nog 'n schepje boven op deed, werd door enkele pastoors openlijk partij voor den heer getrokken en aan den Rector het zwijgen opgelegd.
Het bloed verloochent zich niet. Bovendien werken bepaalde relaties en opvoedingsinvloeden van huis-uit kortzichtigheid in de hand.
In diezelfde tijd schreef Paus Leo XIII echter in zijn encycliek ‘Rerum Novarum’:
‘Eerst en vooral is het noodig de ongelukkige werklieden te onttrekken aan de hardvochtigheid van die hebzuchtige lieden, die van den werkman, als van een levenloos voorwerp, misbruik maken, op buitensporige wijze, uit winstbejag. Want arbeid eisen in zo grote mate, dat de geest verstompt onder de overtollige last en 't lichaam tevens van afmatting bezwijkt, duldt noch de rechtvaardigheid, noch de naastenliefde.’
‘Rechtvaardige naastenliefde’.
Zoals er bergen en dalen zijn, zo zullen er altijd rijken en armen blijven. De maatschappij is samengesteld uit standen.
Deze hoge wijsheid begrepen ook de arbeiders, al was 't onbewust. Ze verzetten zich echter tegen het uitbuit-systeem van de rijken, die meenden, dat zij louter en alleen door hun geldbezit gevolmachtigd waren om de armen als slaven te behandelen. Op melancholieke wijze zoog men langs de straat:
Twee standen moesten er eenmaal op aarde zijn.
Dit was reeds lang het oogmerk van den Heer.
De werkmansstand beneemt men al zijn waarden,
| |
| |
Zijn zweten, zwoegen, o, dat helpt niet meer.
Het kapitaal moet van den arbeider komen,
Al leeft deez' ook in armoe en verdriet.
Het geld moet steeds den Heer zijn kas instromen,
Doch menig werkman begrijpt zijn toestand niet.
't Zou echter niet lang meer duren. Het waren vooral 'n stel jonge kerels die blijk gaven uit het goede hout te zijn gesneden. Nondemieljaar de muur over, dat waren geen peperkoekemannetjes. Het patronaat van den socialen kapelaan, waar godsdienstige en sociale vorming werd gegeven, zou schone vruchten voortbrengen.
Van katholieke zijde had men ‘de Volksbond’ opgericht, welke van de bezittende kringen nogal sympathie genoot. Door het bestuur werden bijeenkomsten gehouden, waarop sprekers van naam 't woord voerden en jaarlijks kregen de kinderen der leden tijdens het Kerstfeest speelgoed en kledingstukken. Maar spoedig hadden de arbeiders genoeg van deze bijeenkomsten en zetten zij eigenmachtig hun schouders onder het werk.
Verschillende beroepen hadden reeds hun organisatievorm gevonden. De glasblazers bleven nog aarzelen. 't Zat echter in de lucht.
Er werd gefluisterd. 't Ging van oor tot oor.
Op 'n Zondagmorgen verlieten de blazers in kleine groepjes de stad. Ze gingen naar de mergelgrotten om hun eerste geheime vergadering te houden.
De Sprinkhaan had, vanuit beroepsstandpunt gesproken, met de blazers niets te maken. Hij was pottemenneke, maar hij voelde zich om meerdere redenen tot de blazerij aangetrokken. Als hij maar even kans zag, stond hij tussen z'n oude collega's. Niemand nam hier aanstoot aan, want de Sprinkhaan was de dupe van de eerste staking geworden en zijn overplaatsing naar de pottefabriek werd als een onrechtvaardigheid beschouwd! 't Was dus heel gewoon, dat de Sprinkhaan op de vergadering aanwezig was.
Meester Beenen voerde het woord.
Rustig klonk zijn stem tegen de koude wanden van de mergelgrot, waarin de zindering van het zonlicht een mystieke sfeer schiep.
‘Mannen! kameraden! de ouderen onder ons herinneren
| |
| |
zich nog zo goed als de dag van gisteren, hoe wij als kinderen reeds in het productieproces werden ingeschakeld. Nauwelijks tot de jaren des verstands gekomen, exploiteerden de heren ons in dag- en nachtschiechten, twaalf uur lang voor het miserabele loontje van 12 cent. Eén cent werd ons gegeven om 'n uur lang slaaf te zijn en hiervoor moesten we nog ‘dank je’ zeggen.
We groeiden op in bittere ellende en leefden van de ene dag in de andere, zonder uitzicht, zonder hoop.
Ons leven was 'n triomph voor de tyrannie. Onze armoede was hun rijkdom.
De geldduivel, waarvan ze nu nog altijd bezeten zijn, was hun afgod. 'n Afgod waaraan mensengeslachten ten offer zijn gevallen.
We krijgen 'n kleinigheid van de goudberg om niet van ontbering te kreperen. Want ze hebben ons nodig en daarom mogen we niet uitsterven.
We leven. Onze huizen zijn krotten, waar afgetobde mannen en vrouwen met hun kroost samenhokken. Geen sprankeltje vreugde kan er binnendringen.
Dat kan zo niet blijven voortduren. De aangekondigde loonsvermindering mogen we niet aanvaarden. We moeten de handen ineenslaan en ons verbroederen, om samen als één man de strijd aan te binden. Dit is onze enige redding.’
Sodemerakel, dat had Meester Beenen 'm daar eventjes goed gezegd. 'n Professor zou 't hem niet nadoen. Ja, de Meester wist meer dan men wel zou denken.
Een goedkeurend gemompel ging door de rijen der werkers en als Meester Beenen 't hierbij gelaten had, zou deze eerste bijeenkomst een grandioos succes voor hem zijn geworden. Maar de Meester was eerlijk, misschien wel té eerlijk.
‘We moeten zelf meewerken en al onze krachten inspannen om verbetering te verkrijgen. We moeten doen wat in ons vermogen is. Ik zou daarom willen voorstellen, om zelf 't voorbeeld te geven en alvast wat minder te zuipen. Want, als we op deze manier blijven doorgaan......’
Verder kwam Meester Beenen niet. Als 'n vuurpijl, die plotseling uit elkaar spat, zo sloegen de blazers in de oppositie en spuwden vuur in alle mogelijke kleuren.
‘Ben je belazerd! 't Is 't enigste wat we hebben.’
| |
| |
‘Ze kunnen me doodvallen.’
‘Als ik m'n drupke moet missen, ga ik nog liever de kist in.’
Nee, Meester Beenen had dit niet moeten zeggen.
't Was echter te laat en wat gezegd was bleef gezegd. Zo was Meester Beenen. Je kon bovendien aan z'n woordenkeus merken, dat ie zich terdege had voorbereid en drommels goed wist wat hij zei.
De Sprinkhaan benutte gewiekst z'n kans.
‘Het zuipen heeft er geen mieter mee te maken,’ schreeuwde hij, ‘daar gaat 't niet om. Het proletariaat is lang genoeg geknecht. We moeten er eindelijk onderuit. Oom om oog en tand om tand. De opbrengst van de fabriek is evengoed voor ons als voor den bezitter. Maar hij graait alles naar zich toe en laat ons vierkant verrekken.’
Met gebalde vuisten stond de Sprinkhaan zich hees te schreeuwen. Meester Beenen kreeg geen kans meer om zich nader te verklaren. De stemming was bovendien in het voordeel van den Sprinkhaan en geen macht ter wereld zou Meester Beenen die morgen opnieuw op 't voetstuk hebben kunnen plaatsen.
Bij 't naar huis gaan merkte Sjeng geen schijntje teleurstelling bij z'n oude vriend. Volkomen rustig liep hij naast hem en beweerde:
‘Zo iets bereik je niet in een keer. Evengoed als je niet in één dag van onze sloppen frisse arbeiderswijken maakt, evengoed zal 't zijn tijd moeten hebben vooraleer de mensen 't zuipen zullen afleren. Maar 't is goed, dat ze het eens gehoord hebben.’
‘Ge hebt er niet veel mee bereikt.’
‘Dat heb ik op m'n tenen kunnen uitrekenen.’
‘De Sprinkhaan pakt 't anders aan.’
‘Inderdaad. Dat is 'n volbloed socialist. Die willen 't zelfde als wij, maar anders. De mensen moeten beter worden Sjeng! Ik heb je dit bij de vorige staking al gezegd. 't Is 'n kwestie van mentaliteit. Dat kun je de mannen nu niet wijs maken. Ze hebben alleen oog voor het onrecht wat hun wordt aangedaan. De gemoederen zijn zodanig verhit, dat er geen land met hun te bezeilen valt. Dat heb ik donders goed gemerkt. Ik blijf echter bij m'n standpunt: Eerst als de mensen beter worden, zal de toestand verbeteren.’
‘Dan zult ge nog lang moeten wachten.’
| |
| |
‘Daarom moeten we aanpakken. We staan in ons recht. Maar zij hebben de macht. Ze kunnen veel meer dan wij. Als we niet tactisch te werk gaan zijn we verloren voor we beginnen. De liefde is even radicaal als de haat. In deze tijd lijkt de liefde echter op mooipraterij die geen weerklank vindt. Maar als de verbetering door haat moet verkregen worden, is ze voor mij van nul en gener waarde. Alleen de liefde brengt goede verhoudingen.’
Zeg daar eens wat op. Daar kan 'n ongeletterd mens toch niet aan beginnen.
Sjeng zweeg daarom wijselijk en vroeg zich af waar Meester Beenen die mooie woorden vandaan gehaald had. En Meester Beenen redeneerde maar toujours door. ‘Potdomme,’ zei hij. ‘er zullen toch ook mensen met boordjes om bestaan, die iets van naastenliefde afweten. En onze kapelaan kun je toch ook zo maar niet uitschakelen. Hij heeft meer voor ons gedaan, dan iemand vermoeden kan.’
Dat is waar. De kapelaan heeft ontzettend veel gedaan. Als het aan die lag, zou 't gauw anders worden.
De socialisten zetten hun haatcampagne onvermoeid voort. Het 1 Mei-feest was aanstaande en in hun vergadering werd besloten om deze ‘dag van de arbeid’ op grootse wijze te vieren. Ze wisten, dat de overheid geen verlof zou geven en dat er geen zaalhouder te vinden zou zijn die hun onderdak verleende. Daarom werd aangekondigd, dat op een der stadspleinen een massameeting zou gehouden worden.
Er waren heel wat mensen, grotendeels uit nieuwsgierigheid, op het plein samengestroomd. Tegen zeven uur in de avond beklom 'n woordvoerder de muziekkiosk. 'n Vuist ging in de hoogte.
‘Kameraden, arbeiders......’
Op hetzelfde ogenblik sommeerden twee govie's den spreker om op de begane grond terug te komen en zich te verwijderen.
De dienaren der Wet schenen indruk te maken, want uiterlijk kalm verlieten de socialisten onmiddellijk hun geïmproviseerd spreekgestoelte.
Het joelen was niet van de lucht. Gedeeltelijk betrof het de politie-agenten, maar de meerderheid had plezier aan de nederlaag van dezen oproerling.
| |
| |
Hij verliet met kalme pas het plein, omstuwd door honderden volgelingen. De aanhang schreeuwde dat horen en zien verging.
De woordvoerder scheen geroerd door deze aanhankelijkheidsdemonstratie. Het gevaar tartend richtte hij zich andermaal tot hen.
‘Kameraden, arbeiders......’
Maar weer waren de agenten er als de kippen bij om hem het zwijgen op te leggen. Een storm van verontwaardiging golfde door de opdringende massa.
Enkele reuzen van kerels pakten de agenten vast, die zich echter met hun sabels verdedigden en spoedig assistentie kregen van een tiental anderen.
Het sein had echter geklonken en een wilde vechtpartij ontstond tussen de kerken, tegen wier gevels het geschreeuw terugkaatste. De govie's sloegen wild om zich heen, terwijl de arbeiders probeerden hun de sabels afhandig te maken.
De politie werd na verloop van tijd de toestand meester, alhoewel zij harde klappen had moeten incasseren.
De woordvoerder was er stiekum tussenuit geknepen, maar werd later op de avond met een stel anderen opnieuw gearresteerd. De kantonrechter besliste later. dat de arrestatie ten onrechte had plaats gehad en sprak de verdachten vrij.
Het bleef rumoerig. De vakbonden, die op neutrale leest geschoeid waren, omvatten zowel katholieken als socialisten en bij de aardewerkers in ‘Loon naar werk’, bij de glasblazers in ‘Verbroedering’ en uiteindelijk bij de glasslijpers in ‘Vergelding’ gold lotsverbetering als het enige motief. De arbeiders waren op dit punt solidair. Na de eerste vergadering in de zandgroeve kwamen de blazers daar nog enkele malen samen. Spoedig werden zij echter vrijpostiger en hielden hun bijeenkomsten in een barbiersalon. De barbier bleek ook al een tegenstander van Meester Beenen te zijn, want hij zorgde, dat op de vergaderingen steeds een volle ton bier klaar stond. Maar hij kwam er zelf bekaaid af, want de blazers poften en gingen er dikwijls van door zonder te betalen. Uiteindelijk kwamen ze daar ook niet meer en bleef de man met de strop zitten.
De vergaderingen werden nu definitief in ‘'t Zwaantje’
| |
| |
gehouden, schuin tegenover de kerk der Jezuïeten. De meeste blazers waren lid van de congregatie. Na de oefening kwamen zij in ‘'t Zwaantje’ samen.
Sjeng had er tot dan toe maar zo wat bij gesloft. Hij hoort er bij en daarom was ie er bij. De winkel werpt een winstje af en met zijn loon er bij kunnen zij de eindjes behoorlijk aan elkaar knopen. Sjeng drinkt niet en Rooske is een zuinige huisvrouw.
Als Sjeng de vergaderingen meemaakt is het om Meester Beenen plezier te doen en omdat hij nu eenmaal met de arbeiders één wil zijn. Natuurlijk wil ie 't ook graag beter hebben. Ze zouden gerust een kamertje er bij kunnen gebruiken, want als de voortekenen niet bedriegen zal hun tweede kindje gauw komen en de oude toestand bij hun thuis, waar zij met zes volwassen mensen in één kamer leefden, zou Sjeng voor geen geld van de wereld meer willen terug hebben. Maar dit heeft nog wel even tijd.
Op weg naar de fabriek ontmoet hij den Sprinkhaan. De Sprinkhaan heeft het altijd en eeuwig over de grote sociale omwenteling en ook nu is dit weer 't onderwerp van het gesprek.
‘Wij moeten op onze qui-vive zijn,’ beweert de Sprinkhaan. ‘Nu is 't het gunstige ogenblik. De arbeiders staan klaar om hun rechten op te eisen. Als wij volhouden, staan wij als één man tegenover die vuilak en zullen wij hem dwingen onze eisen in te willigen.’
‘Geloof je niet dat wij het winnen?’ vraagt hij aan den zwijgenden Sjeng.
‘Och,’ antwoordt deze, ‘ik weet het zo niet. Wij hebben 't al 'n keer geprobeerd. Dat weet je wel. Toen stond ik in vuur en vlam, maar wat heeft het uitgehaald?’
‘Dat is niet te vergelijken. Toen stonden we practisch alleen. Nu doet iedereen mee en als wij allemaal staken, wat kan ie dan beginnen? Hij heeft ons nodig. Zonder ons kan ie niets. Dat weet ie wel, maar hij doet alsof het hem niets kan schelen. Wij moeten 't hem daarom laten voelen.’
Ja, Sjeng zou zeker meedoen, als het er om ging den ouwe te laten voelen hoe zij er over dachten. Daar hoefde de Sprinkhaan niet bang voor te zijn. Maar Sjeng
| |
| |
is niet meer zo fanatiek. Misschien komt het, omdat ie het niet zo ontzettend hard nodig heeft en ook al, omdat hij een gelukkig thuis heeft.
Als hij voor zijn werktafel staat denkt hij over het gesprek met den Sprinkhaan na. Eigenaardig, de Sprinkhaan en Meester Beenen willen hetzelfde en toch anders. Meester Beenen heeft het voor z'n eigen niet nodig. Hij verdient f 2,50 per schiech en is met zijn vrouw alleen. Meester Beenen is een katholiek die zijn plicht doet. Hij is van de congregatie. Toen hij nauwelijks enkele weken in de stad terug was, had hij Sjeng al weer zover, dat hij met hem mee ging.
Sjeng is sedertdien een trouw congreganist. Rooske stelt dit erg op prijs en als hij een keer zou willen vergeten naar de oefening te gaan, dan kan hij er yes op zeggen, dat ze aan zijn slip hangt.
Meester Beenen is ook van de Derde Orde. Hij heeft Sjeng echter nooit gevraagd om ook hierin te komen. ‘Dat is een kwestie van roeping,’ zegt de Meester. ‘Daar moet je aanleg voor hebben.’
Hij vertelt wel 'n enkele keer over St. Franciscus. Dat is een heilige dwaas geweest, die uit het rijke huis van zijn vader wegliep, om in een spelonk te gaan leven. En toen z'n vader hem voor de rechtbank daagde, had ie z'n kleren uitgetrokken en ze Vader Bernardone voor de voeten gegooid.
‘Hier, pak aan,’ had Franciscus gezegd, ‘nu ben ik niet meer van U, maar kan naar waarheid zeggen: Onze Vader die in de hemel zijt.’ En met een oude mantel om zijn naakte lichaam geslagen was hij zingend de bergen ingetrokken.
Sjeng vond het 'n vreemde vertoning. Meester Beenen beweerde echter, dat het geweldig was. Enfin, het is een kwestie van roeping. Je moet er aanleg voor hebben.
‘Heb je slaap?’
Sjeng schrikt op uit zijn gepeins en kijkt om. Achter hem staat de heer die hem spottend aankijkt.
Sjeng weet geen antwoord te vinden en gaat gewoon door met z'n werk.
‘Kun je geen antwoord geven?’
‘Ik was in gedachten.’
‘Je bent hier niet om te denken. Je bent hier om te werken. Daar betaal ik je voor.’
| |
| |
Het zwijgen van Sjeng bevalt den heer blijkbaar niet. Z'n oog valt op een steen die uit de oven gevallen is. Met sarcasme in z'n stem gebiedt hij:
‘Zet die steen in de oven.’
Wat is dat nu? De oven brandt op volle sterkte. Als Sjeng het doet, brandt hij er minstens zijn handen aan. ‘Dat kan toch niet,’ zegt ie met een flauw lachje.
‘Kunnen of niet kunnen, ik gelast je die steen in de oven te zetten.’
‘Maar meneer, dat kan niet. De oven brandt op volle sterkte. Ik ben gebraaien als ik er uit kom.’
‘Kan niet donderen je zet die steen er in.’
‘Meneer, dat betekent m'n dood.’
‘Kan me niets schelen. Je plaatst die steen of je hebt te kiezen.’
Er komt dreiging in Sjeng z'n ogen. Een trilling vaart door z'n corpus.
‘Goed,’ zegt ie verbeten, ‘ik zal het doen, maar U is katholiek en ik ben het. U zult mij wel toestemming willen geven om eerst te gaan biechten?’
Je kunt aan den heer zien, dat ie om te barsten is. Zonder nog een woord te zeggen draait hij zich echter om en vervolgt zijn contrôle-toer langs de banken, waar de blazers en de coureurs bezig zijn en de gamins aan en af lopen om het vloeibare glas aan te reiken.
Sjeng kijkt hem met vlammende ogen na. Hij doorvoelt weer hetzelfde wat ie enkele jaren geleden voelde, toen hij z'n gereedschap tegen de grond mieterde en als een bezetene naar 't kantoor was gerend.
Tot overmaat van ramp ziet hij, hoe de heer 'n blazer verplicht om de pleister van 'n wond te trekken. De man bidt en smeekt, maar niets helpt. Met een van pijn verwrongen gezicht trekt de man de pleister los en toont aan den heer een etterende wonde.
‘Dat ding zit er dus niet voor niets,’ is de bevredigende opmerking van den tiran. ‘Plak het er maar weer op.’ Fluitend vervolgt hij zijn weg langs de banken en als hij de werkplaats verlaat mompelt ie:
‘Ik zal ze wel krijgen, dat canaille.’
Sjeng z'n bloed kookt en bruist. ‘De rotmieter,’ sist hij tussen z'n tanden.
's Middags zit hij, giftig als een konijn, aan tafel, tegenover Rooske, die hem bezorgd aankijkt.
| |
| |
‘Is er iets?’ vraagt ze.
‘Och nee,’ weert ie af. ‘Een kleinigheid op de fabriek.’
‘Mag ik het niet weten?’
‘Daar heb je toch niets aan.’
‘Toe Sjeng, vertel het me. Ik kan je allicht helpen.’
‘Zo, kun jij me helpen. Als die ouwe rotmieter me gelast een steen in een hardstikke warme oven te zetten. Die ploert noemt zich ook nog katholiek en loopt in de processie met 'n flambouw achter het Allerheiligste. Ze moesten 'm veertien dagen met z'n hoofd omlaag in de Maas hangen, de ploert, de...... de......’
Sjeng kan 't er niet meer uitbrengen. Hij gooit zijn forcet neer en ijsbeert met de vuisten in z'n zakken door de kamer.
Rooske is van de uitbarsting danig geschrokken. Ze begrijpt er niets van. Vooral niet wat de processie ermee te maken heeft.
Meer begrijpt het wel. Ze legt haar hand op Rooske haar arm en zegt:
‘Daar weet je niets van kind. Wat op de fabriek gebeurt is zo erg, dat mensen van buiten dit niet kunnen begrijpen.’
‘Wat gebeurt er dan?’
‘Wat er gebeurt?’ barst Sjeng weer los. ‘Daar worden mensen vermoord. Daar worden mannen en vrouwen verkracht. Daar heerst Nero, een vuilak, die niets anders doet dan......’
‘Hou je mond. 't Is meer dan erg,’ protesteerde Rooske. Ze is werkelijk kwaad.
‘Zijn dat 'n woorden. Je moest je schamen.’
Het eten blijft verder onaangeroerd.
Ook 's avonds krijgt niemand 'n brok afgeslikt, alhoewel Sjeng wat gekalmeerd is en zijn best doet om Rooske te paaien.
‘Als je maar niet ontslagen wordt,’ zegt ze angstig.
‘Dat zal ie wel uit z'n lijf laten,’ beweert Sjeng groot. ‘Hij heeft ons nodig. Wat kan ie doen zonder ons. Dan krepeert ie evengoed als wij het doen. Maar het zal niet lang meer duren.’
Sjeng zoekt een voorbeeld om Rooske de toestand duidelijk te maken.
‘Wij zijn als een melkkoe, waarvan de heer de uiers hanteert en ons tot de laatste druppel leegmelkt. Maar
| |
| |
niet alleen de melk, hij trekt zolang tot het bloed en zweet uit de tepels lekt.’
De goede bedoeling heeft echter een averechtse uitwerking. Rooske vindt het verschrikkelijk, dat Sjeng zoiets durft te zeggen. Het is vanzelfsprekend, dat een koe gemolken wordt, maar het laatste wat Sjeng zegt vindt zij onaannemelijk.
Sjeng geeft de moed echter niet op en probeert haar op andere wijze bij te brengen, dat de bezittende klasse van de arbeid profiteert, om de opbrengst helemaal in hun eigen zak te steken. Maar Rooske vindt, dat Sjeng betaald wordt en kan zich werkelijk geen beeld van de situatie maken.
Vanavond is er vergadering van de glasblazers. De wijziging der tarieven, waarvan Meester Beenen tijdens het eerste samenkomen in de mergelgrotten gesproken heeft, is vanmiddag afgekondigd.
Gisteren stond Sjeng nog min of meer onverschillig tegenover de acties. Hij werd door Meester Beenen op sleeptouw genomen en liet zich slepen. Sedert vanmorgen is dit anders geworden. Met de tarievenkwestie heeft hij niets te maken. De potjé's vallen er buiten. Maar de heer zal Sjeng leren kennen.
Met de ‘Volkstribune’ in zijn zak tijgt hij naar ‘'t Zwaantje’. Hij is een der eersten en bestelt zich een grote pot bier, die hij in één teug leegdrinkt. Dat doet hij om het vuur in zijn corpus een beetje te blussen. Maar het bewerkt juist het tegenovergestelde.
De vergadering is nog niet geopend of hij voert al het woord. Scherp en raak hekelt hij de toestanden en protesteert met kracht tegen elke verslechtering. In het vuur van zijn rede trekt hij de ‘Volkstribune’ uit zijn zak en leest:
‘De arbeiders zijn reeds uitgezogen tot het gebeente en wanneer de heren hun roof nog verder willen uitbreiden, dan staan de arbeiders voor de keus: Bezwijken of verzetten. Het laatste zal voor de arbeiders het enige redmiddel zijn.’
Sjeng is in de gloria. Hij springt boven op een stoel en betoogt voor de verbaasde arbeiders, die hem de laatste tijd niet anders kennen als een kalme jongen man, ‘dat de ploert kapot moet’.
| |
| |
| |
| |
De gemoederen zijn voldoende verhit om Sjeng een enthousiaste bijval te bezorgen. De Sprinkhaan, die natuurlijk van de partij is, heeft de jeuk in zijn tenen zitten. Ook hij springt op een stoel en schreeuwt z'n propaganda over de hoofden der mannen.
Meester Beenen, die achter in het café aan een tafeltje heeft plaats genomen, vindt het schijnbaar welletjes. Krachtig klinkt zijn stem, die stilte gebiedt.
‘Het is goed, dat Sjeng en de Sprinkhaan de goede stemming hebben gebracht,’ beweert de Meester, ‘maar op deze manier kunnen wij geen resultaat bereiken. Ieder moet weten waar het precies om gaat en dan moeten we onze eisen vastleggen.’
De Sprinkhaan wil echter van deze bezadigdheid niets horen. Maar Meester Beenen is 't doordraven van den Sprinkhaan moe en vraagt hem nadrukkelijk, om zich met de pottemennekes te bemoeien.
‘Wij zijn mans genoeg om onze eigen boontjes te pellen.’
‘Het gaat niet om de blazers alleen. Het gaat om de hele fabriek. Het gaat om alle arbeiders. Wij moeten een grote revolutie ontketenen, anders bereiken wij nog niets,’ betoogt de Sprinkhaan.
‘Goed,’ geeft Meester Beenen terug, ‘wij zullen een revolutie ontketenen, maar wij doen dat op onze manier. Als de pottemennekes het anders willen, ga dan naar ‘Loon naar werk’ en maak daar je propaganda.’
Vooral de ouderen zijn op de hand van den Meester en na enig gedelibreer wordt de toestand zakelijk besproken.
Het resultaat is, dat er een achttal punten worden opgesteld, die de volgende dag door drie mannen aan den heer zullen worden overhandigd.
Sjeng is over alles heen. Tegen zijn gewoonte in heeft hij ettelijke potten bier zijn keel afgeschud. Om de haverklap slaat hij met de vuist op 'n tafeltje en is belust op moord en doodslag.
Meester Beenen tikt hem op de schouder.
‘Ga je mee, Sjeng, wij moeten zorgen morgen fit te zijn.’
Sjeng voelt er geen mieter voor om in gezelschap van Meester Beenen te vertoeven, maar ouder gewoonte staat hij op en verlaat met hem het café.
| |
| |
Zwijgend lopen zij naast elkaar. Meester Beenen met krachtige stap, Sjeng een tikje aangeschoten.
Meester Beenen voelt donders goed, dat er met Sjeng iets gebeurd moet zijn, maar kan zich met geen mogelijkheid 'n beeld van de oorzaak vormen. Zou de Sprinkhaan hem in zijn macht gekregen hebben.
‘Dat zal morgen een grote dag worden,’ begint ie het gesprek. ‘Ik ben eens benieuwd wat de heer zal antwoorden.’
‘Hij kan me vierkant doodvallen. Als ie niet toegeeft zullen wij hem levend villen, den ploert.’
‘Je schijnt het nogal te pakken te hebben. Is er iets gebeurd?’
‘Gebeurd?’ Er gebeurt elke dag hetzelfde. Ik had 'm wel kunnen worgen. Maar ik heb 't 'm even gezegd. Hij had er geen woord op terug.’
Meester Beenen weet niet hoe ie 't heeft.
‘Heb je iets met den heer aan de hand gehad?’
‘Ja, noemt U hem maar den heer. Ik zeg U, dat het een ploert is.’
In geuren en kleuren vertelt Sjeng dan wat hem vanmorgen is overkomen en meent aan Meester Beenen te merken, dat deze evengoed als hij om te barsten is. Als Sjeng blijft stil staan en Meester Beenen recht in z'n gezicht vraagt, of zoiets niet hemeltergend is, dan legt de Meester, zoals hij al zo dikwijls heeft gedaan, een hand op Sjeng z'n schouder. Zich moeilijk beheersend zegt hij tegen den jongen rebel:
‘Morgen zullen wij verder zien. Het zal hard tegen hard gaan en alhoewel ik het met de ‘Volkstribune’ helemaal niet eens ben, geloof ik dat het waar is, dat bezwijken of verzetten de enige oplossing zal zijn. We zullen ons daarom verzetten, met al de kracht die in ons is.’
Na deze ontboezeming gaan ze weer zwijgend verder, ieder vol van zijn eigen gedachten.
Rooske heeft gehuild. Dat ziet Sjeng duidelijk aan haar ogen als hij het achterkamertje binnentreedt, waar zij op hem zit te wachten. Meer ligt al onder de dekens en doet alsof ze slaapt.
‘Wat ben je laat?’
‘Het heeft zo lang geduurd. Morgen zal het gebeuren. Dan zullen wij hem onze eisen voorleggen en als ie niet toegeeft staken we.’
| |
| |
Sjeng heeft een schorre stem en z'n ogen zijn waterig. Rooske is bezorgd en als zij zijn jas aanneemt, die hij met 'n nik uittrekt, ruikt ze de bierlucht die uit zijn mond wasemt.
‘Je stinkt naar bier.’
‘Dan ruik je goed,’ geeft hij bits terug, om zich 'n houding te geven.
Met 'n nonchalant gebaar ontwijkt hij haar blik en bromt: ‘Kom, we gaan slapen.’
Voor de eerste keer in hun trouw zijn het geen gelukkige mensen die hun nestje opzoeken.
Meer doet alsof ze slaapt.
Als ze beiden de kamer uit zijn zoeken haar vingers de oude rozenkrans, met de versleten kralen.
|
|