Als ratten in de kerk. Een dorpsgeschiedenis uit een nog jong verleden
(1974)–Bèr Hollewijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 128]
| |
‘Geen tijd voor gehad zuster,’ lachte de pastoor. ‘Veel te druk.’ ‘Te druk?’ ‘Gezellig, opwindend, heerlijk druk. Druk zonder drukte. Dat moest ieder mens op zijn tijd kunnen hebben. Dan zag de wereld er anders uit.’ ‘Moet je nog eten?’ ‘Een sneetje brood en... heb je bier in huis?’ ‘Bier?’ ‘Je kunt gerust een glas meedrinken.’ ‘Heb ik van mijn leven. Drink jij bier?’ ‘Elke avond minstens een glas. Laat morgen een vat of een krat aanrukken. De tijd van tabletjes is voorbij. We gaan leven Lena, eenvoudig léven.’ ‘Gelukkig.’ ‘Hoe is het tijdens mijn afwezigheid gegaan?’ ‘Goed. Er is niets aparts gebeurd. De pater is vanmiddag vertrokken. Een dezer dagen zou hij nog eens langs komen. De gardiaan stuurt de rekening.’ ‘In orde. Dan gaan we morgenvroeg weer beginnen.’ Lena ging naar de keuken een sneetje brood beleggen. De pastoor zag een stapel kranten, tijdschriften en brieven op zijn bureau liggen. ‘Die gedrukte onzin gaat de prullenmand in,’ lachte hij. ‘Ze schrijven drie bladzijden vol met sensatie, twee bladzijden onbelangrijk nieuws en de rest zijn pagina's met advertenties. Weg met de rommel. Ik begin met een schone lei. De brieven zal ik lezen...’ De volgende morgen, na de heilige Mis, stond een der kernleden aan de kerkdeur op hem te wachten. ‘Er waren heel wat jongens en meisjes op de openingsavond van de danskursus,’ vertelde de ‘brave hendrik’. ‘De burgemeester opende.’ ‘Wat vertel je me? Opende de burgemeester?’ | |
[pagina 129]
| |
‘De organisaties hadden hem uitgenodigd. Ik kan niet goed navertellen wat hij allemaal zei. Het was een hele speech.’ ‘Interessant,’ zei mijnheer pastoor. ‘Ik had hem graag willen horen...’ Mijnheer pastoor zou opgekeken hebben. De burgervader had zich goed geprepareerd en was in prima konditie geweest. ‘Dansen is een kontraspel van beider kunne,’ had hij, in het kort weergegeven, gezegd. ‘Een spel om met gratie en elegance, de vreugde van het samenzijn, in een eensgezind ritme, te beleven. Dansen zit in de natuur van de mens. In alle tijden hebben alle volkeren gedanst. Noë danste, toen hij weer vaste grond onder de voeten kreeg, om God te danken. David danste voor de ark. Als er ergens ter wereld feest wordt gevierd, wordt er gedanst. De dans is een kostbaar volksbezit, dat wij in ere moeten houden. In de dans toont de mens zijn kultuur. Wij zijn, wat we zijn in de danszaal. Daarom is het goed, dat jonge mensen leren hun houding en bewegingen op een beschaafd peil te brengen. Een jeugd die goed danst, is een betere jeugd. En naar het betere moeten wij streven. In deze verwachting verklaar ik deze kursus voor geopend.’ Waarlijk, pastoor Klabbers had het niet beter kunnen zeggen. Er was dan ook een en ander aan de danskursus vooraf gegaan. De hak, die Suske zijneerwaarde had gezet, werd als een schanddaad in de parochie rond verteld. De organisaties zaten er geducht mee in hun maag. Op een zo minderwaardige rotstreek van het biertappend lid der katholieke neringdoende middenstand, was niemand bedacht geweest. Suske had de gemeenschap lelijk in de knoei gebracht. Dat namen de kristenen niet. Suske merkte dit reeds de eerstvolgende zondag aan de peilmeter op de bierton. Toen de parochianen merkten dat de pastoor met de noor- | |
[pagina 130]
| |
derzon was vertrokken, sloeg de schrik hen om het hart. De danskursuskommissieleden kwamen in een spoedvergadering bijeen. Ook vertegenwoordigers van de organisaties van de volwassenen waren aanwezig. ‘Daar zijn we nog niet klaar mee,’ voorspelde de vertegenwoordiger van de boerenbond. ‘Die Sus heeft ons in een hoek gedreven. Ik heb niet kunnen vermoeden dat het zo'n ongelikte beer was.’ ‘Je moet maar durven,’ zei een jonge arbeider verontwaardigd. ‘Als hij mij dat had geleverd, was er geen ruit meer heel gebleven.’ De voorzitter van de K.A.B. stond geagiteerd op: ‘In eerste instantie heb ik eraan gedacht er een rechtszaak van te maken,’ verklaarde hij. ‘Als iemand aan een priester raakt, raakt hij aan ons. Daar heeft hij zijn handen van af te houden.’ ‘Suske heeft geen hand uitgestoken,’ merkte iemand op. ‘Nee, maar een priester de toiletten induwen, is nog een graadje erger.’ ‘Uit een en ander blijkt, dat de pastoor niet helemaal ongelijk heeft,’ gaf een middenstander als zijn mening. ‘Je vergeet dat Suske een lid van jullie bond is,’ schimpte de prefekt van de Heilige Familie. ‘Daarom ben ik voorstander van de overeenkomst geweest,’ verdedigde de organisatieman zich. ‘Vanwege de belangen van de neringdoende middenstand. Persoonlijk kan het me geen laars schelen waar een danskursus gegeven wordt. Dat ze dansen waar ze willen. Dansen is geen organisatiekwestie.’ ‘Ik ben blij te horen, dat de standsbelangen ondergeschikt zijn aan het algemeen belang,’ triomfeerde de president van de jonkheid. ‘Hieruit blijkt, dat onze samenstelling de enig juiste is.’ ‘Dat moet je denken,’ vloog de K.A.B. weer staande. ‘De | |
[pagina 131]
| |
maatschappij is samengesteld uit standen, met eigen behoeften, belangen en noden. De menselijke waardigheid kan alleen door de standsorganisaties tot ontplooiing komen. In de algemene organisaties domineren de gesitueerden en zijn de arbeiders de grondwerkers in sleuven en kazematten.’ ‘Ieder op zijn plaats,’ bromde een steenrijke boer. ‘Haha, daar heb je het,’ schreeuwde de K.A.B. ‘Ieder op zijn plaats. Die tijd is voorbij. Jullie hebben lang genoeg van ons geprofiteerd. Zestien uur werken, met een stuk droog roggebrood als loon. De rijkdom die jullie hebben opgestapeld, is verkregen met het zweet en het bloed van de arbeidersmassa.’ ‘Leve Moskou!’ riep er een. ‘Laten we uitscheiden met ruziemaken,’ verzocht een boerenzoon. ‘We moeten uit de kladderedats komen. Wat doen we met Suske?’ Er werd lang en breed geredeneerd. De pastoor was liederlijk behandeld, dat stond vast. Men achtte zich in geweten verlicht om Suske te straffen. Maar hoe? Zijn aanbod, om de kursus te financieren, was met algemene stemmen aanvaard. Ze hadden zich aan hem verkocht. ‘Wat doen we?’ vroeg de boerenzoon opnieuw. ‘Wij schrijven Suske een brief, dat wij van het gebruik van zijn zaal afzien,’ stelde de pikeur van de ruiterklub voor. Allen dachten diep na. Er viel veel voor dit voorstel te zeggen en er was ook een beetje tegen. Dat ‘beetje’ waren de centen en ook het gevoel het onderspit te moeten delven. Als de kursus niet bij Suske werd gegeven, kwam hij in het patronaat en dus bij de pastoor terecht. Iedereen wilde hem rehabiliteren en toch... ‘Een brief schrijven heeft weinig zin,’ wist plotseling een der leden. ‘Suske heeft de vergunning al.’ ‘De vergunning? Van wie?’ | |
[pagina 132]
| |
‘Van de burgemeester.’ De gezichten klaarden. Hier lag de oplossing. Als de burgemeester toestemming had gegeven, moest hij deze ook intrekken. Na kort overleg werd een drie-mans-afvaardiging benoemd, die de volgende dag naar het hoofd van de gemeente zou gaan, om hem de kwestie in casu voor te leggen. De burgemeester voelde er geen bal voor om de vergunning in te trekken. ‘Als de pastoor wordt overgeplaatst, dan keert het getij,’ bedacht hij. ‘Ze kunnen mij nog meer vertellen.’ ‘Het blijft zoals het is,’ zei hij tegen de afvaardiging. ‘Als er een contramine tussen de pastoor en de kastelein bestaat, moeten zij het zelf maar uitvechten. Daar ga ik geen scheidsrechter bij spelen. We laten alles gewoon op zijn beloop.’ ‘Op de vergadering waren meerderen van mening, dat de pastoor niet helemaal ongelijk heeft gehad,’ bekende een der leden. ‘Het is bij Suske niet altijd... hoe zal ik zeggen... veel drinken en zo. En dansen kun je er nauwelijks. Het is een op elkaar-hangerij.’ ‘Dan zijn wij mans genoeg om daar een eind aan te maken,’ verzekerde het burgerlijk hoofd. ‘Daar hebben we geen pastoor voor nodig. Ik zal me met de dansleraar in verbinding stellen en kom zelf de kursus openen...’ De burgemeester had aldus gehandeld. ‘Hij maakte ook bekend, dat in het vervolg maar een bepaald aantal personen op de dansvloer mocht komen,’ vertelde het kernlid aan pastoor Klabbers. ‘Hij zou er toezicht op laten houden. En toen een paar jongens een glas bier bestelden, verbood de dansleraar tijdens de kursus het gebruik van alkoholhoudende dranken. Hij leerde, hoe de jongen het meisje ten dans moest vragen. Er werd om gelachen, maar ze deden het allemaal. Suske was kwaad. Hij beweerde, dat hij de hele poppenkast | |
[pagina 133]
| |
moest betalen en er niets voor in het laatje kreeg. Aan het einde verzocht de dansleraar de jongens om de meisjes naar huis te brengen. ‘De man moet het zwakke geslacht beschermen,’ zei hij lachend. Suske grinnikte: ‘Wel ja, maak er een klooster van.’ De dansleraar pakte zijn kofferpickup in. ‘Kultuur is geen commerce,’ zei hij.’ Pastoor Klabbers had verbaasd naar de jongen geluisterd. ‘Dan is er nog groot nieuws,’ wist het kernlid. ‘En dat is?’ ‘Meester Ambrosius en de dochter van de schoenmaker...’ ‘Wat is daarmee?’ ‘Ze vrijen.’ ‘Bedoel je dat die twee verkering hebben?’ ‘Dat is toch hetzelfde.’ ‘Wel heb ik van mijn leven.’ Pastoor Klabbers stond ervan te kijken. ‘Ambrosius en Mieke,’ glimlachte hij. ‘Wat een tegenstelling. De wonderen zijn de wereld nog niet uit. Een lantaarnpaal met gouden regen...’ Heel de verdere dag bleef het tweetal pastoor Klabbers voor de geest zweven. Tijdfens het brevieren, onder het eten en het afdoen van de post. Mieke kon bij de herder geen kwaad. Niet omdat ze blonde haren, blauwe ogen en een nonnenkloosterklokkestemmetje had, maar vooral door haar verstandige, zonnige levenskijk, waarmee ze hem reeds bij de eerste kennismaking voor zich had ingenomen. Natuurlijk, het oog moet ook wat hebben. Zelfs een pastoorsoog. Maar Paulus zei het reeds: ‘Het is de geest die levend maakt.’ Wie een troeleke trouwt om het smoeleke, houdt het troeleke en verliest het smoeleke. Mieke was geen troeleke en glorieerde toch met een mooi smoeleke. Eenmaal slechts was ze hem tegengevallen. Dat was geweest toen ze er niets voor voelde om | |
[pagina 134]
| |
zich bij de kerngroep aan te sluiten. ‘Het zijn allemaal zo'n braverikken,’ gaf zij als excuus. ‘Daar voel ik me niet bij thuis.’ Het is een wonderlijk meisje... Bij de post die pastoor Klabbers doornam, was een dikke envelop van de katholieke aktie. De brochure handelde over vorming en ontwikkeling van de ouders. Toen de herder 's avonds onder het lamplicht in zijn stoel ging zitten om het boekje door te lezen, ging de bel. Even later diende Lena het stralende koppel Ambrosius en Mieke aan. ‘U ziet er fantastisch uit,’ zei Mieke, toen ze gezeten waren. ‘Zo lekker bruin en zo... ik weet niet... u kijkt helemaal anders.’ ‘Ik kijk ook naar twee gelukkige mensen,’ lachte pastoor Klabbers. ‘Sjonge, sjonge, is me dat een verrassing.’ ‘Wij voelden ons verplicht u onmiddellijk na uw terugkomst in kennis te stellen,’ zei Ambrosius. ‘Daar hebben jullie goed aan gedaan, meester.’ ‘Ik geloofde niet dat u naar de wintersport was. Heeft u ook geskied?’ wilde Mieke weten. ‘En of,’ pochte zijneerwaarde. ‘Met een vaart van minstens zestig kilometer zwierde ik heuvel op, heuvel af.’ Mieke keek ongelovig naar Ambrosius. ‘Laat je niets wijsmaken,’ meesmuilde deze. ‘Als ik zoiets beweerde. Ik heb akte gymnastiek.’ ‘Geloven of niet,’ bleef mijnheer pastoor volhouden, ‘ik heb vele uren op de latten doorgebracht en de hoogste bergen beklommen. Oostenrijk is ongelooflijk mooi. Ik kan het jullie aanbevelen voor de huwelijksreis.’ ‘Het volgend jaar, direkt na Pasen,’ onthulde Ambrosius. ‘Dan al,’ verwonderde de pastoor zich. ‘Jullie laten er geen gras over groeien.’ ‘U hebt mij slechts een jaar de tijd gegeven.’ ‘Nou, nou. Ik heb je alleen willen aanmoedigen.’ ‘Dat heeft hij nodig,’ lachte Mieke. ‘Schoolmeesters zijn zo | |
[pagina 135]
| |
onhandig.’ ‘Rook je niet?’ vroeg de pastoor. ‘Hij heeft zijn rantsoen al gehad,’ zei Mieke beslist. ‘Hij rookt veel te veel.’ ‘Voor deze keer. Een sigaartje kan geen kwaad,’ hield mijnheer pastoor aan. ‘Om het af te leren.’ ‘Als u er ook een rookt.’ ‘Dat doe ik. Ter ere van jullie. En dan laat ik er een glas bier bij aanrukken.’ Mieke lustte geen bier. Daarom dronken de beide mannen het schuimend gerstenat. Al pratend werd het een gezellig uurtje, waarbij bleek, dat Ambrosius al aardig onder de plak zat. Ten slotte wilde de pastoor de verliefden een vaderlijke raad geven. ‘Doe je best, om in de betrekkelijke korte tijd van voorbereiding een mooie liefde-eenheid te bereiken. Als jullie in een kuise omvang de basis leggen voor een toekomstig...’ Verder dan ‘toekomstig’ kwam hij niet. Meester Ambrosius kon zijn rededwang betreffende de moderne visie op kuisheidsmaatstaven niet bedwingen. ‘Wij hebben er samen over gesproken, Mieke en ik,’ nam hij het woord. ‘Kuisheid is de deugd, die aan de seksualiteit haar eigen plaats geeft in het levensprojekt van de mens. Het projekt van de kuisheid is de delectatio venerea, “de geslachtelijke liefde”. De tweede ordo rationis, oudtijds “mutuum adiutorium” genoemd, is tegenwoordig in het centrum der belangstelling gekomen. Zolang de seksuele omgang tussen man en vrouw niet de omgang van intermenselijkheid vertoont, zolang kan men niet spreken van een kuisheid, die spontaan de wijze van seksuele toenadering kleurt en normeert. De lichamelijke gemeenzaamheid ontwikkelt zich als de uitdrukking van een groeiende, totaal menselijke liefde.’ Meeser Ambrosius voelde zich zichtbaar voldaan. Zijn | |
[pagina 136]
| |
sigaar was in de gloed van zijn rede uitgegaan. Met trillende hand stak hij de stomp weer aan. Pastoor Klabbers had met pretogen naar de seksuele inzichten van Ambrosius geluisterd. ‘Je hebt aan Mieke een verstandig meisje, Ambrosius,’ zei hij. ‘Zij zal jouw beschouwingen wel op praktische wijze weten te realiseren.’ ‘Reken maar van yes,’ verzekerde het bloempje, terwijl ze haar aanbidder een duwtje in zijn ribben gaf. Bij het uitlaten vroeg pastoor Klabbers aan Mieke: ‘Hoe gaat het op het kasteel?’ ‘Een beetje beter dan slecht,’ antwoordde het kind. ‘Het is wel niet meer zo erg, maar ze leven nog altijd in het stenen tijdperk. Weinig woorden en zo.’ ‘Tracht het vol te houden. Als er iets gebeurt, kun je altijd bij mij terecht, dat weet je.’ ‘En ze heeft mij,’ stelde Ambrosius vast...
Het sigaartje was pastoor Klabbers niet goed bekomen en hij vond dat het bier ook niet zo best smaakte. De brochure van de katholieke aktie legde hij terug op het bureau. Die kon later gelezen worden. Nu ging hij slapen. Heerlijk slapen. Zijn ogen vielen bijkans toe... |
|