| |
| |
| |
15
Op een koude januari-avond kwamen de vier kerkmeesters op de pastorie bijeen om de jaarrekening te bespreken en een begroting van baten en lasten op te stellen.
‘Als jullie willen drinken,’ zei pastoor Klabbers, ‘dan kan het koffie of thee zijn.’
Het viertal keek elkaar stomverbaasd aan.
‘Kan er geen borrel meer af?’ vroeg slager Peters.
‘Daar gaat het niet om.’
‘Waar gaat het dan wél om?’ wilde Verstegen weten. ‘Ik drink geen thee. Ik vind het net stierezeik. En koffie gebruik ik alleen bij de boterham.’
‘En jij Stevens?’
De K.A.B. broddelde: ‘Uh... Uh... ik, als het moet...’
‘Het moet niet.’
‘Laten we niet kinderachtig wezen,’ zei Peters. ‘Als er geen borrel meer af kan, laat Lena dan een kruik bij mij thuis halen.’
‘Nee!’
‘Nu nog mooier,’ protesteerde Verstegen. ‘Mag hij ons niet op een borrel trakteren?’
‘Nee.’
‘Dan leen ik de glaasjes,’ piepte Verwijmeren, terwijl hij de klep van zijn klak oplichtte en weer omlaag trok.
‘Nee,’ zei mijnheer pastoor ten derde male. ‘Hier komt geen jenever meer op tafel. Ik heb genoeg van jullie drankzucht.’
‘Drankzucht? Wij?...’
‘Jij weet het 't beste, Verstegen. Vijfendertig potten bier.’ ‘En dan was ik nog niet zat,’ pochte de boer. ‘Ik liep zo recht als de maagd van Orleans. Wedden? Dan bewijs ik het u.’
| |
| |
‘Dank je. Laten we beginnen. Als we ter zake blijven, kunnen we binnen een uur klaar zijn.’
‘Is dit werkelijk ernst?’ wilde Peters alsnog weten.
‘Waarmee?’ vroeg de pastoor.
‘Met die borrel. Ik heb me tot nog toe aan het geestelijk gezag onderworpen, maar als u zo begint...’
Slager-kerkmeester-wethouder Peters duidde op de algemene parochiesituatie. De pastoor ging er niet op in.
‘Het is hier mijn huis,’ zei hij, ‘en het is mijn recht zelf te bepalen wat ik mijn gasten wens aan te bieden. Wanneer jullie geen koffie of thee willen, gaan we beginnen.’
‘Droog en wel,’ schimpte Verstegen.
‘Droog en wel,’ beaamde mijnheer pastoor.
Ze begonnen. Ongeïnteresseerd. Zonder borrel vonden ze geen barst aan de begroting van baten en lasten. Ze keken zonder te zien naar de cijfers. Waarom zouden ze? Het was toch maar een formaliteit. De pastoor deed wat hij wilde. Het kerkmeesterschap was een ere-funktie, met een stel borrelavonden als honorarium. Als het wauwelwater werd ingetrokken, beperkte de eer zich tot het dragen van een slipjas bij kerkelijke plechtigheden.
De pastoor noemde cijfers en gaf toelichtingen. Nog zoveel, dan kan het nieuwe orgel worden aangeschaft. En als de zondagkollekte meevalt, komt het patronaat aan de beurt. Het is een eis des tijds, dat het gebouw wordt gemoderniseerd. Ik ben van plan er kulturele aktiviteiten te laten plaatshebben. Binnenkort begint er een danskursus...’
Eensklaps werd het viermanschap levend. Ze wilden tegelijk iets zeggen, maar niemand sprak. De pastoor merkte de innerlijke opwinding.
‘Wat is er?’ vroeg hij.
‘Vertel jij het maar,’ zei Verstegen tegen de K.A.B. ‘Jij zit in het komplot. Hij komt het toch te weten.’
| |
| |
Stevens liep rood aan.
‘Wat moet je me zeggen?’ vroeg mijnheer pastoor.
De K.A.B. keek een tijdlang naar de as van zijn sigaar en begon eindelijk: ‘De kwestie is deze, ziet u. Suske is eigenaar van de danszaal. Nu er een danskursus komt... eh... de organisaties hebben gemeend hem niet te mogen passeren.’
‘Bedoel je?... Wil je zeggen?... Wie heeft dat besloten?’
‘Zoals ik zei, de organisaties.’
‘Zonder mij. Dat zal niet gebeuren. Ik verbied het. Dan doek ik alle organisaties op.’
‘Dan gaat de kursus evengoed door.’
‘Dat zullen we zien,’ snauwde de herder.
‘Ja zeker,’ bevestigde Stevens de bewering van de K.A.B. ‘De organisaties hebben hem overgedragen. Daar heeft niemand meer iets aan te zeggen. Suske financiert hem.’
‘Hij... de boef, de uitbuiter!’
‘Hoho, holala,’ protesteerde Peters. ‘Suske is zakenman. Het is logisch dat hij klanten probeert te trekken.’
‘Maar niet MIJN klanten,’ repliceerde mijnheer pastoor heftig. ‘De jeugd is van mij. Daar dient hij met zijn poten vanaf te blijven.’
‘Zegt u hem dat zelf maar.’
‘Dat zal ik. Op staande voet nog wel. Daar laat ik geen gras over groeien.’
Pastoor Klabbers gleed uit zijn stoel, zette zich in postuur en verliet in opperste drift de kamer. De jeugd in handen van zijn grootste tegenstander? Dat nam hij niet. Nooit en in der eeuwigheid niet...
Parmantig holderdebolderde de verontwaardigde herder in de richting van het café. Het ging om leven of dood van zijn parochie. Daar had hij zijn eigen leven voor over...
| |
| |
De kerkmeesters zaten intussen zonder voorzitter en wisten niet wat ze moesten doen.
‘Hij maakt zich hoe langer hoe onmogelijker,’ verzuchtte de K.A.B.-voorzitter. ‘Hij gaat desnoods over lijken om zijn zin door te drijven.’
‘Ik blijf hier niet zitten,’ gromde slager Peters opstaande. ‘Kom mee. Dan drinken we bij mij thuis een borrel.’
‘Dat kunnen we doen...’
Gevieren liepen ze, diep in de kragen van hun jassen gedoken, door de dorpsstraat.
‘Ik zou niet graag in de schoenen van Suske staan,’ meende Verstegen.
‘En ik niet in die van de pastoor,’ verzekerde de K.A.B. ‘Hij staat zwak en Suske is niet van gisteren.’
‘Dat ze elkaar maar vermoorden,’ zei Peters hardvochtig. ‘Dan is de lucht in één keer gezuiverd.’
‘Twee lijken in één kist,’ mekkerde Verwijmeren. ‘Dat bespaart heel wat kosten...’
Moord en doodslag. Het zou er van komen. Hoe dichter pastoor Klabbers het café naderde, hoe woedender hij werd.
In de afgelopen weken had hij dikwijls genoeg bakzeil moeten halen. De twaalf jongens en meisjes, die aan de kernvorming deelnamen, kwamen elke dinsdagavond op de pastorie bij elkaar. Op een dezer avonden hadden ze aan mijnheer pastoor verteld, dat het Groene Kruis, ter verkrijging van gelden, om het dienstbetoon aan de lijdende medemensen te kunnen behartigen, een dansfestijn had georganiseerd waarop het nogal rauw was toegegaan. Uit de omliggende dorpen waren niet de beste elementen komen opdagen. Bovendien zou de voorzitter van het Groene Kruis hebben geroepen: ‘Drink maar jongens. Het is voor het goede doel!’ Er waren tonnen bier geledigd. De
| |
| |
dansenden hingen als Siamese tweelingen op elkaar. Het was er liederlijk toegegaan, zeiden de kernleden.
De grijze voorzitter van het Groene Kruis, die door pastoor Klabbers over deze avond werd aangesproken, beweerde dat er niets onbehoorlijks had plaatsgevonden en dat de vereniging deze inkomsten niet kon ontberen. Was mijnheer pastoor soms bereid om de honderden guldens, die zo'n avond opbracht, te spenderen?
De Groene Kruis-idealist was zeer ontsticht. Of de pastoor aanvoerde dat het doel de middelen niet heiligt, en een dansvloer met zatte mensen de volksgezondheid benadeelt, niets vond genade in zijn ogen. Het gevolg was dat hij zich verongelijkt voelde en de zoveelste tegenstander van de pastoor werd.
Op de daaropvolgende kernbijeenkomst werd besloten om een danskursus te organiseren, om de jeugd een behoorlijke houding, goede manieren en verantwoorde bewegingen te leren. Mijnheer pastoor had zich met een dansleraar in verbinding gesteld. Er zou met een demonstratie-avond worden begonnen, om de belangstelling te wekken.
Nauwelijks was dit nieuws bekend, of het hek vloog van de dam. Het eerst reageerden de jonge boeren. Tot dan toe hadden ze zich uitsluitend met bemestingsmethoden, koloradokeverbestrijding en fruitveredeling beziggehouden, maar nu ontdekten zij, dat ook de dansaktiviteiten in hun werkprogramma stonden vermeld. De arbeidersjeugdbeweging volgde het boerenvoorbeeld. De leidster van het maagdenkoor liet weten, dat er geen maagd zou meedoen, als zij niet werd erkend en de president van de jonkheid verzekerde, met de uitschakeling van de voornaamste gemengde groepering in het dorp geen genoegen te zullen nemen. Achter deze opposanten schaarden zich de respektievelijke organisaties der volwassenen. Zelfs de Heilige Familie wenste medezeggenschap.
| |
| |
Pastoor Klabbers was groen en geel van ergernis geweest. Hij stond op het standpunt dat een danskursus geen standsof andere organisatiebemoeienis was, maar een zuivere leefgemeenschapsaangelegenheid. Om dit de onderscheidene besturen nog eens duidelijk te maken, belegde hij een bijeenkomst van alle verenigingen. Na zijn uiteenzetting volgde een langdurig debat, tijdens hetwelk zoveel kolder werd gedebuteerd, dat pastoor Klabbers er, tot wanhoop gedreven, het bijltje bij had neergelegd. ‘Ik heb genoeg van jullie gezanik,’ had hij gezegd. ‘Ik breng mijn plannen ten uitvoer. Als jullie niet mee willen werken, blijf dan maar weg.’
Nu bleek, dat ze, achter zijn rug, hadden samengespannen en de weg van de minste weerstand hadden bewandeld. Ze hadden de kerk aan het heidendom verkocht. De smeerlappen...
Met een smak vloog de deur van het café open. Suske keek van achter zijn tapkast naar het geweld. Een lachje krulde om zijn lippen, toen hij de pastoor in de opening zag verschijnen.
Pastoor Klabbers liep recht naar het buffet, waar de duivel een glas bier vol liet lopen.
‘Ik moet je spreken,’ siste hij.
‘Dat kan.’
‘Direkt.’
‘Moment. Ik moet eerst mijn klanten bedienen.’
Suske liet een tweede glas vollopen, zette ze beide op een dienblad en ging op zijn dooie gemak naar een tafeltje, waar twee boerenzoons op het gerstenat zaten te wachten. De pastoor stond zich te verbijten.
Suske begon een praatje met de jongemannen. Alsof de herder niet bestond, zo doodgemoedereerd bleef hij, met het blad in de ene hand en de andere in zijn zijde geplant,
| |
| |
aan het tafeltje staan.
‘Komt er nog wat van?’ brieste pastoor Klabbers. ‘Ik ben geen kwajongen die je kunt negeren.’
‘Hebt u het tegen mij?’ vroeg Suske, een knipoogje tegen de boerenjongens gevend.
‘Tegen wie anders,’ foeterde de pastoor. ‘Kan ik je spreken of niet. Anders neem ik maatregelen.’
‘Wat voor maatregelen?’
‘Waarvan je zult staan opkijken.’
‘Nou dan, ik kom eraan. Met dat geschreeuw. Dalik maakt u mijn kinderen nog wakker.’
Suske kwam weer achter het buffet staan. Met twee handen breeduit op de rand leunend, sarde hij: ‘Begin maar met uw sermoen. Het haalt wel geen donder uit, dat zeg ik u bij voorbaat.’
‘De danskursus is van mij. Daar blijf jij vanaf. Die komt in het patronaat,’ dekreteerde mijnheer pastoor.
‘Een danskursus? Eens kijken,’ deed Suske onnozel... ‘O ja, nu u het zegt. Daar zijn ze voor bij mij geweest. Ze vroegen om de zaal en zo. Voor de rest sta ik erbuiten.’
‘Jij financiert hem.’
‘Ja, wat doe je al niet. De organisaties zitten slecht bij kas. Ik zou het ook liever anders hebben. Maar als zakenman, begrijpt u...’
‘Dit is geen záák. Het is zielzorg van het zuiverste water.’
‘Zo,’ verwonderde Suske zich. ‘Dat wist ik niet. Wordt er in de kerk gedanst?’
‘Je kunt gerust de hannes uithangen, maar in dit geval wijk ik geen duimbreed. De kursus komt in het patronaat. Het is mijn initiatief.’
‘Heeft u toestemming?’ vroeg Suske.
‘Ik heb van niemand toestemming nodig.’
‘Staat u boven de wet en de plaatselijke verordeningen?’
‘Ik heb met niemand iets te maken.’
| |
| |
‘Zo. Dat is eigenaardig,’ snoof Suske. ‘Ik moet alles officieel aanvragen. Hier ziet u de goedkeuring, getekend door de burgemeester.’
‘Heeft die?... Heb jij...?’
Pastoor Klabbers stond sprakeloos. Ook de burgemeester zat in het komplot. Het was een geniepig samenspel om hem schaakmat te zetten. Van onmachtige woede begon hij te schreeuwen. Hij schold op de dwarsdrijvers, die zijn gezag ondermijnden. Hij ketterde en sakkerde, daarbij heftig gestikulerend en stampvoetend.
Het optreden van de pastoor begon Suske knap te vervelen. Een snood plan schoot door zijn kasteleinsbrein. Hij trok zijn handen van het buffet weg en kwam er achter vandaan. Met een uitgestreken gezicht vroeg hij aan zijneerwaarde om in de huiskamer te komen. ‘Dan kunnen we rustig overleggen,’ zei hij.
Eerst aarzelde de pastoor. Had het zin? Maar hij moest alles op alles zetten. Desnoods zou hij Suske schadeloos stellen. Zijn prestige stond op het spel. Voor geld was de kastelein wel te bewegen, dacht hij.
Onbekend met de situatie ging hij door de deur, die Suske voor hem openhield. Nauwelijks was hij over de drempel, of ze werd achter zijn rug met een smak in het slot geslagen. ‘Hahaha,’ lachte Suske, ‘die zit.’
Pastoor Klabbers roffelde met zijn vuisten op de gesloten deur en rammelde aan de klink.
‘Doe open,’ brulde hij, ‘open...’
‘Aan de andere kant kunt u naar buiten,’ riep Suske.
Het bonzen hield op. Men hoorde lopen. Dan sloot een deur dicht.
‘Zo, die is geblazen,’ glorieerde Suske, zich in de handen wrijvend. ‘Die komt niet meer terug.’
‘Ik vind het een gemene streek om hem in de cour te lokken,’ protesteerde een der boerenzoons en stond op. ‘Dat
| |
| |
neem ik niet.’
De tweede wierp wat geld op tafel.
Suske stond te kijken.
‘Hij dwong me. Jullie hoorden zelf hoe hij te keer ging. Dat hoef ik me toch niet te laten welgevallen.’
Beide jongens gaven geen antwoord en verlieten het café. Ook een paartje, dat in een hoek zat, rekende af.
‘Ik hoef me toch niet in mijn eigen huis te laten uitkafferen,’ zei Suske tegen het stel. ‘Hij is er op uit om mij te ruïneren. Maar daar ben ik zelf bij. Ik kapot, hij ook...’
Het paartje ging de avondlucht in.
‘Ze kunnen allemaal verrekken,’ foeterde Suske kwaad. ‘Als de rolmops het nog eens waagt herrie te komen schoppen, donder ik hem weer de cour op. Dan kan hij in een van de w.c.'s zijn gal uitspuwen...’
Tuffend en puffend van ademnood kwam pastoor Klabbers thuis. Lena wachtte hem op.
‘De heren zijn weggegaan,’ zei ze.
‘Kan me niets schelen,’ hijgde de herder. ‘Ze zijn van hetzelfde soort. De hele parochie is een poel van verderf. Ze duwen de priester in...’
‘Waarin?’ wilde Lena weten, terwijl ze de jas van haar heerbroer aan de kapstok hing.
Pastoor Klabbers ging de kamer in. Zij volgde hem.
‘Waarin?’ vroeg ze nogmaals.
‘Laat me alleen,’ verzocht hij, in zijn stoel klauterend. ‘Ik vertel je later alles.’
‘Waarom nu niet? Het kan zo niet blijven duren. Ik heb je meer dan twintig jaar gediend. Zoals het nu is... Je bent ongenietbaar. Ik besta niet meer voor je. Ik probeer het je naar de zin te maken, maar krijg niets anders dan snauwen. Dat is niet vol te houden...’
Dikke tranen liepen Lena over haar gezicht. Ze wist niet dat
| |
| |
ze haar heerbroer de laatste mep gaf, die hem knock-out sloeg.
Zonder iets te zeggen gleed de zeereerwaarde pastoor Klabbers uit zijn gebeeldhouwde stoel, met zijn derrière op het voetenbankje en rolde toen languit op de vloer. Zijn lichaam trok stijf als een plank en zijn ogen verdraaiden tot geel-witte lichtloze ballen.
Lena slaakte van ontzetting een gil.
‘Jozef... Jozef, wat doe je...?’
‘Hij is dood,’ sloeg het in haar hersens. ‘Dood...!’
Radeloos liep ze de kamer uit, de gang op, naar de buitendeur.
‘Hulp!... Hulp!... De dokter...’
Bevend rende ze weer naar binnen, naar de telefoon... Het nummer... Wat was het nummer?... Ze zocht in het boekje... 2-3-4. Ze draaide... ‘Met de pastoor... Nee, zijn zuster... Kom gauw... Hij is dood geloof ik... Op de grond... Gauw...!’
Ze legde de hoorn weer op de haak en knielde naast hem. ‘Jozef, ben je dood?’
Zijn mond trok scheef. En hij rochelde ook.
Ze stond op en ging naar de keuken om een glas water te halen. Met geen mogelijkheid lukte het haar om hem te laten drinken. Ze nam een zakdoek, dompelde hem in het glas en begon zijn slapen te betten...
Toen het belde, vloog de maagd naar de deur.
‘In de zitkamer. Opeens dokter... Hij was uit geweest. Nauwelijks zat hij in de stoel...’
De dokter voelde de pols van zijneerwaarde, legde hem op zijn rug en maakte zijn toog los.
‘Water en doeken,’ verzocht hij.
Uit zijn tas haalde hij een injektiespuit, stak de naald door de dop van een flakonnetje en trok het glazen buisje vol met een wittige vloeistof. Hiermee gaf hij de bewusteloze
| |
| |
een injektie in het dijbeen. De natte kompressen legde hij op het hoofd, op de borst en om de polsen.
‘Ik geloof dat het wel los zal lopen,’ stelde hij Lena gerust. ‘Heeft hij dat nooit eerder gehad?’
‘Nog nooit,’ bibberde Lena.
‘Dan hebben ze hem toch wel erg op zijn zenuwen gewerkt,’ zei de dokter.
Na een week volkomen rust te hebben genomen, zat pastoor Klabbers weer achter zijn bureau. Voor hem prijkte een vaas met bloemen van de kerkmeesters. Op een kaartje, dat aan een stengel was gehecht, stond: ‘Een voorspoedige beterschap’.
Er lag een berg korrespondentie, die hij rustig doornam. De zevende brief die hij ter hand nam, was een schrijven van het bisdom, waarin hem werd verzocht bij de vicaris-generaal te komen. Een grimmige glimlach kwam op zijn gezicht. Zo ver waren ze dus gegaan. Ze hadden hem aangeklaagd...
|
|