7
Na weken van nattigheid hadden ze boven eindelijk de regenzeef dichtgetrokken en de zonnebal naar buiten gelaten. Hij blonk op de vette klei en spiegelde in de vensters van de huizen, de boerderijen en het kasteel, waar de burgemeester op het bordes met diepe teugen de zuivere lucht in zijn longen zoog. Hij scheen er niet genoeg van te krijgen. Na het voorgeschreven aantal ademhalingsoefeningen te hebben volbracht, begon hij bewegingen met armen en benen te maken. Strekken, inhalen, ophalen, neerzetten. Daarna plantte hij de handen op zijn scherpe heupen en presteerde het om twintig kniebuigingen uit te voeren. Toen moest hij zich, vanwege uitputting en duizeligheid, aan de balustrade vasthouden.
‘Is u niet goed?’ vroeg Mieke, die met een mattenklopper gewapend naar buiten kwam.
‘Ik... eh... een beetje duizelig. Anders niets...’
‘U ziet zo bleek. Zal ik mevrouw waarschuwen?’
‘In hemelsnaam nee. Het gaat alweer.’
Onzeker sukkelde de gezagsdrager de bordestrappen af.
‘Het wordt een prachtige dag,’ mekkerde hij tegen Mieke, die hem aan een arm steunde.
‘Gelukkig maar, als het bleef regenen viel de kermis nog in het water,’ zei het meisje.
‘Het zit zo Mieke,’ expliceerde hij. ‘Ik heb een veel te zittend leven. Maar je zult zien, na enkele weken training spring ik weer een meter zestig, zoals in mijn jonge jaren. Ik was de beste hoogspringer van de HBS.’
‘Wees maar voorzichtig,’ waarschuwde Mieke hem. ‘Als de scharnieren beginnen te roesten, kun je ze beter met rust laten, zegt mijn vader altijd. Een mens moet binnen de per-