de dat wijn de edelste der dranken was, het sap van de zondoortintelde druiven, die in het roemrijke Frankrijk...’
‘Roemrijke Frankrijk,’ smaalde Peters, ‘lees de krant maar eens. Een heksenketel is het.’
De edelachtbare zijn adamsappel danste.
‘Frankrijk,’ riep hij uit, ‘verkeert momenteel in een impasse, maar de oude kultuur, de kathedralen, monumenten van een groots verleden, Chartres, Notre Dame...’
‘Montmartre,’ vulde de prefekt van de Heilige Familie aan.
‘Moulin Rouge,’ piepte Verwijmeren.
De burgemeester had geen woorden meer. Zuchtend keek hij naar de pastoor, die lachte: ‘Je kunt een paard van meerdere kanten bekijken,’ zei zijneerwaarde. ‘Voor mij heeft Frankrijk ook iets fascinerends. Niet op de eerste plaats om de wijn of de champagne. Frankrijk is de oudste dochter der Moederkerk. Het heeft kultuurmonumenten die weergaloos zijn. De franse esprit is niet te evenaren...’
‘Ge kunt me nog meer wijsmaken,’ begon Peters weer. ‘Frankrijk is rot. Je kunt niet op straat lopen of je wordt door... u weet wel... overvallen. En in de theaters dansen de meiden in hun blote dit en hun blote dat. Ze leven daar alleen maar voor de klets-klats. Dat is Frankrijk. Schenk me nog eens in Sanders.’
Het was stil in de kamer. De ‘blote dit en dat’ en de ‘klets-klats’ hadden blijkbaar indruk gemaakt. Alleen Verwijmeren piepte nog: ‘Ja, het schijnt erg te zijn. Ik heb het me ook laten vertellen.’
Pastoor Klabbers gooide de boeg om.
‘Het is voor mij vandaag een grote gebeurtenis geweest,’ zei hij. ‘De parochie heeft zich letterlijk uitgesloofd.’
Nu kwam de voorzitter van de K.A.B. los.
‘Als we iets doen, doen we het goed,’ betoogde hij. ‘Wij zijn een diepgelovig volk, dat er een eer in stelt zijn priester te eren.’