onder de indruk...
De stoet formeerde zich wederom voor de kerk en bracht de pastoor naar het patronaat, waar papieren slingers van lamp tot lamp hingen en een zetel op het toneel was geplaatst, waarin de zeereerwaarde plaats moest nemen. De hoogeerwaarde heer Deken nam afscheid. De zondagskrans wachtte hem. Ook de pater Franciscaan verontschuldigde zich. In het klooster werd een pingpong-kompetitie gehouden en hij maakte een goede kans op het kampioenschap.
Pastoor Klabbers zat in de zetel op het toneel van het patronaat. De eerste die hem bestormde was de burgemeester. Hij sprong als een klipgeit op de verhoging, om zijn speech die door de opstand van de hengst bij de ingangspoort van het dorp niet aan bod had kunnen komen, ten beste te geven.
‘Ehum,’ begon hij, haalde diep op en slikte. ‘Zeereerwaarde heer pastoor Klabbers, gezondene des hemels. Hier, bij de grens van de gemeente eh... ehum... die tevens de grens van de parochie is...’
Het rumoerde in het zaaltje. Meisjes giechelden. Anderen riepen ‘ssst’. De burgemeester keek verontschuldigend naar de menigte.
‘Ik had mijn toespraak voor aan de grens, ehum...’
‘Gaat u rustig verder,’ moedigde de pastoor hem aan.
De edelachtbaarheid vermande zich en begon opnieuw: ‘Er zijn méér grenzen. In uw beroep... eh... roeping... in uw roeping is de grens tussen het tijdelijke en het eeuwige van grote betekenis. Wij, de burgerlijke overheid, door Hare geëerbiedigde vorstin aangesteld, om de belangen van gemeente en volk te behartigen... gij... eh... deze belangen liggen in het tijdelijk vlak. Op dit vlak, het vlak van ons beleid, moet gij de hemel voorbereiden. Wij zijn immers stervelingen, pelgrims op weg naar het vaderhuis.’
De zaal kalmeerde. ‘Pelgrims op weg naar het vaderhuis’