28 Der leken spieghel
Jan van Boendale, een schepenklerk uit Antwerpen, voltooide in 1330 een groot dichtwerk (ca. 22 000 versregels) over godsdienst, zedenleer en kerkgeschiedenis in vier ‘boeken’.
Het is in verscheidene hss. (uit de 14e en 15e eeuw) en fragmenten van hss. overgeleverd. Het is uitgegeven door M. de Vries (Leiden 1844-48, 3 delen) die als grondslag voor zijn uitgave een hs. uit het midden van de 14e eeuw heeft gebruikt. De tekst hieronder wordt gegeven naar de uitgave door De Vries.
De opvoeding van de kinderen komt in het ‘Derde Boec’ ter sprake.
Ten sevenden jaren, zonder letten,
Salmen tkint ter scolen zetten,
Al en soudter niet an bliven,
Om lesen leren ende scriven;
5[regelnummer]
Want en es knecht noch here,
Hine hebber af bate ende ere
Ende oec dicke groet gherief,
Die tkint heeft inder hoeden,
10[regelnummer]
Saelt houden onder der roeden,
Dwinghen met bescheedenheden
Ende leren alle goede zeden.
Die wise Salomon seeght dit waert:
Hi haet sijn kint die de roede spaert.
15[regelnummer]
Men saelt leren hoefschelike
Grueten beide arme ende rike.
An hoefschelijc grueten ende te maten
Soe leeght een deel groeter baten,
Want et maect den man liefghetal
20[regelnummer]
Ende en cost hem nochtan groet no smal.
Men sal oec kindre der heren,
Die ter werelt willen keren,
Vroech doen leeren riden,
Op ende af gaen telker siden;
25[regelnummer]
Want an riden leeght hen vele:
Tornoye, tafelronde, spele,
In orloghen jaghen ende vlien,
Moet men meest met ridene plien.
Daer bi hebbens te meneghen tiden
30[regelnummer]
Vordeel die wel connen riden.