26 Spieghel van Sonden
Dit fel geschreven hekeldicht van Jan de Weert, de clerc van surgien uit Ieper, dateert uit het midden van de 14e eeuw. Hij behandelt hierin (naar een Latijns voorbeeld, zoals hijzelf zegt) de zeven hoofdzonden, de tien geboden en enkele kerkelijke en andere gebruiken. Tijdens de bespreking hiervan haalt de auteur uit naar allerlei misstanden die hij ongetwijfeld om zich heen heeft gezien.
Het werk is uitgegeven door J.H. Jacobs (Jan de Weert's Nieuwe Doctrinael of Spieghel van Sonden, 's-Gravenhage 1915). In Verwijs' Bloemlezing uit de Middelnederlandse Dichtkunst (herzien door C.C. de Bruin, Zutphen 1958) is een gedeelte uit dit werk opgenomen. Hieraan heb ik het onderstaande fragment ontleend.
Een van de hoofdzonden is ghiericheit (‘hebzucht’), waarin weer verschillende ‘graden’ kunnen worden onderscheiden; de eerste graad is eerzucht, de tweede simonie en de derde woeker.
Die vierde graet volcht hierna,
Dats diefte, als: goet te nemen met vare,
Daer mens niet en wort gheware,