Cursus Middelnederlands
(1983)–Maaike Hogenhout-Mulder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||
Deel 1 | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||
Wat is Middelnederlands?In het Nederlands worden, net zoals bijvoorbeeld in het Engels en Duits, drie stadia onderscheiden: Oud-, Middel- en Nieuwnederlands. Deze indeling berust op bepaalde kenmerken (voornamelijk van fonologische en morfologische aard) die de betreffende taal in bepaalde perioden zou hebben vertoond. Uit het Oudwestgermaans is tussen 500 en 1000 het Oudnederlands voortgekomen. Van de dialecten die je tot deze taal zou kunnen rekenen is weinig bewaard gebleven: een aantal eigennamen, woorden (glossen) en zinnen in anderstalige (vnl. Latijnse) teksten, een aantal fragmenten van een 10e-eeuwse Zuidnederrijnse psalmvertaling, de zogenaamde Wachtendonckse psalmen (in voornamelijk 16e-eeuwse afschriften) en het beroemde Westvlaamse zinnetje uit de 11e eeuw: Hebban olla uogala nestas hagunnan hinase hi(c) (e)nda thu uu(at) unbida(t) g(h)e nu (letterlijke vertaling: Hebben alle vogels nesten begonnen behalve ik en jij, wat wacht gij nu). De Oudnederlandse dialecten worden ten opzichte van het mnl. gekenmerkt door heldere klinkers in de onbeklemtoonde lettergrepen (hebban, olla, vogala, enz.) In het mnl. (ca. 1100-1500) zijn de klinkers in deze positie verzwakt tot een (toonloze?) -e, met name in de buigingsuitgangen (vergelijk het onl. vogala tegenover het mnl. vogele). De mnl. dialecten worden ten opzichte van het Nieuwnederlands gekenmerkt door het gebruik van een naamvallensysteem (en de daarmee gepaard gaande buigingsuitgangen). In het nnl. is dit naamvallensysteem grotendeels verdwenen. Resten ervan treffen we aan bij de pronomina (hij-hem) en in vaste uitdrukkingen (van ganser harte). Daarnaast kunnen er ook syntactische verschuivingen worden waargenomen. Zo heeft het verdwijnen van het naamvallensysteem er waarschijnlijk mede toe geleid dat de volgorde van de zinsdelen en ook de plaats van de pv. in het nnl. vaster is dan in het mnl. Bepaalde mnl. constructies zijn verdwenen, andere in hun gebruiksmogelijkheden beperkt, terwijl daarentegen het nnl. weer constructies kent, die het mnl. niet kende. Omdat hier sprake is van soms langdurige processen van taalverandering, die in de verschillende dialecten ook nog op verschillende tijdstippen inzetten, is de grens tussen mnl. en nnl. moeilijk te trekken. Meestal neemt men 1500 zo ongeveer als eindpunt van het mnl.; de 16e eeuw wordt dan als een soort overgangsperiode naar het nnl. beschouwd. | |||||||||||||||||||||||||
Welke dialecten worden
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||
kunnen zeggen dat we onder het Middelnederlands verstaan: de taal van de teksten in de landstaal die in de periode van 1100-1500 zijn geschreven in het gebied dat het huidige Nederland (met uitzondering van Friesland) en het Nederlandstalige deel van België beslaat. Deze begrenzing is niet helemaal nauwkeurig (in een gedeelte van Noordwest-Frankrijk werd bijvoorbeeld ook Nederlands gesproken), maar er valt wel mee te werken. Een nauwkeuriger begrenzing, op grond van taalkenmerken, is moeilijk, met name in het oosten van ons land. Welke taalverschijnselen zouden de grens tussen de Oostnederlandse en de Westduitse dialecten moeten markeren? Er was een groot overgangsgebied waarin dialecten gesproken werden die zowel Nederlandse als Duitse kenmerken vertoonden. De onl. Wachtendonckse psalmen zijn bijvoorbeeld in een dergelijk overgangsgebied geschreven, dat nu deel uitmaakt van Duitsland. Met welk recht rekenen wij ze dan toch tot de Nederlandse literatuur? Op grond van taalkenmerken. Maar de Duitsers kunnen ze net zo goed tot hun literatuur rekenen, omdat ze ook Duitse kenmerken vertonen. Om toch een zeker houvast te hebben, heeft Gysseling (zie onder) een aantal criteria opgesteld om op grond daarvan te kunnen beslissen of we nog wel of niet meer van een Nederlandse tekst kunnen spreken. Een van de belangrijkste verschilpunten tussen het Nederlands en het Nederduits is de meervoudsuitgang van de werkwoordsvormen in de tegenwoordige tijd: het Nederduits kent een eenheidsuitgang -nt, het Nederlands heeft in de tweede persoon meervoud de uitgang -t. Ten opzichte van het Hoogduits legt Gysseling de grens bij de lijn maken-machen. | |||||||||||||||||||||||||
De oudste Nederlandse tekstenWie kennis wil nemen van de oudste Nederlandstalige teksten, kan zich verdiepen in het geweldige standaardwerk dat op het ogenblik bezig is te verschijnen: M. Gysseling, Corpus van Middelnederlandse teksten (tot en met het jaar 1300). De eerste reeks van deze serie, gewijd aan de ambtelijke documenten, is in 1977 verschenen. De teksten 17 en 27 zijn aan deze reeks ontleend. In de tweede reeks komen de literaire handschriften (met inbegrip van de Oudnederlandse teksten) aan bod. Reeds verschenen zijn deel 1 (1980) met de onl. teksten en de 13e-eeuwse literaire fragmenten (waaraan ik tekst 10, 24 en 31 heb ontleend) en deel 2 (1981), dat de tekst van een 13e-eeuws handschrift van Der naturen bloeme bevat en die van de fragmenten van een ander 13e-eeuws handschrift van hetzelfde werk. In deze reeks zullen nog meer delen volgen. Opmerkelijk is dat de oudste literaire bronnen alle afkomstig zijn uit de Rijn-Maas-streek, terwijl we de oudste ambtelijke stukken in Vlaanderen aantreffen. Hoewel het mogelijk is dat men in Vlaanderen niet zozeer de behoefte voelde om de Franse werken in de volkstaal te vertalen (omdat degenen die die werken lazen, schreven of beluisterden, toch wel Frans kenden), veronderstelt men toch dat in Vlaanderen in de 12e eeuw (en misschien zelfs al in de 11e) al literatuur in de volkstaal in | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||
omloop was, evenals in de Rijn-Maas-streek. In alle landen van West-Europa gaan namelijk de literaire teksten aan de ambtelijke vooraf. Bovendien komen er aan het eind van de 11e eeuw in Vlaanderen al literair getinte persoonsnamen voor, zoals bijvoorbeeld Walawain. Door de uitgave van dit Corpus van Middelnederlandse teksten, en vooral ook door de mogelijkheden die de computer bij linguïstisch en lexicografisch onderzoek biedt, heeft de studie van het Middelnederlands weer nieuwe stimulansen gekregen. Zo zijn er bijvoorbeeld een Vroegmiddelnederlands woordenboek en een Vroegmiddelnederlandse dialectatlas in voorbereiding. | |||||||||||||||||||||||||
De handboekenOm de moeilijkheden van de Middelnederlandse teksten het hoofd te kunnen bieden, staan ons vele woordenboeken, grammatica's, monografieën en artikelen ter beschikking. Ik som ze niet allemaal op. Ik volsta met het noemen van de meest algemene en goed toegankelijke werken, die door iedere geïnteresseerde in het vak toch op zijn minst wel eens ingekeken moeten zijn:
Enkele aantrekkelijke leesboeken met Middelnederlandse teksten, voorzien van een inleiding of van commentaar:
|
|