Kraspoekol, of de droevige gevolgen van eene te verre gaande strengheid, jegens de slaaven
(1780)–Willem van Hogendorp– Auteursrechtvrij
[pagina 13]
| |
[II]Tjampakka, die moeds genoeg bezeten hadt, om geenen enkelen traan te storten, wanneer zy door Kraspoekol veroordeeld, en door de Mandoresse naar den tuin gebragt was, omhelsde, al schreiende, de voeten van haaren weldoener. Zoo veel vermag eene goede op een edelmoedig hart; daar het in tegendeel, voor eene onredelyke behandeling, geslooten blyft, en stug wordt! Zy verhaalde aan Wedano, wat er daaglyks, als hy naar zyne pakhuizen ging, in zyn tuin voorviel; hoe de meeste slaavinnen wierden gestraft, om kleenigheden, die Kraspoekol en de Mando- | |
[pagina 14]
| |
res tegen dezelven opzochten, schoon zy, tot nog toe, ware vry gebleeven; hoe gelukkig alle de slaaven zich zouden achten, indien zy door hem alleen geregeerd wierden; wat achting en genegenheid zy hunnen meester toedroegen, en hoe zy, daar en tegen, op zyne zuster en de Mandoresse verbitterd waren. Heeft dan de Natuur aan de Edelen van alle volken, aan hunne taal, hunne houding, hunne gedaante, iets verheveners geschonken, dan aan den gemeenen man? Of was het de jeugd en de schoonheid van Tjampakka, dan wel, dit alles te zaamen, het welk aan haare woorden zoo eene betoverende kracht gaf, dat Wedano zich verbeeldde, iets meer, dan eene slaavinne, te hooren spreeken? | |
[pagina 15]
| |
Zy moest hem althans verslag doen, van welke ouders zy afkomstig, en hoe zy slaavinne geworden ware; en toen hy hoorde, wie zy was, en door wat ongelukkig noodlot zy haare vryheid verlooren hadt, gaf hy haar dezelve weder, en liet haaren vrybrief, nog dien zelfden dag, opmaaken. Tjampakka vreesde, dat zy, nu vry zynde, het huis van Wedano zoude moeten verlaaten; maar hy stelde haar gerust, en beloofde, haar, binnen kort, het opzicht over de huishouding te zullen geeven, beveelende intusschen aan zyne oudste slaavinne, het oog te houden over alles, en de dagelyksche zaaken waar te neemen. Zyne overige slaaven liet hy allen komen, en gaf hun kennis van de verande- | |
[pagina 16]
| |
ring, die hy in zyn huis gemaakt hadt. ‘Wanneer ik hoor, of zie, zeide hy, dat gylieden niet, willens en weetens, iets verwaarloost of breekt, zal ik u, ten minsten voor de eerste maal, slechts berispen; maar die liegt, steelt, dobbelt, 's nachts buiten 's huis loopt, of eenig ander grof kwaad doet, zal streng gestraft, en des anderen daags verkocht worden; want ik stel voor den grondslag van myn bestier, dat er in myn huis geen slaaf zal blyven, dien ik een pak slagen heb moeten laaten geeven.Ga naar voetnoot(*) | |
[pagina 17]
| |
Allen waren met deeze redelyke voorwaarden te vrede, en vielen, tot bewys van hunne vergenoeging, voor de voeten van hunnen meester. Kraspoekol kon wel, eenigen tyd, opkroppen het hartzeer, dat zy leedt, van | |
[pagina 18]
| |
het gezag over het huis van Wedano verlooren te hebben; maar, op den duur, viel het haar ondraaglyk, te zien, wanneer zy er kwam, dat alles in eene goede orde toeging. Nu dienden de slaaven met yver en lust, daar zy, te voren, alles met vreeze verrichteden. Zy vloogen, ieder om 't zeerst, op eenen wenk van hunnen meester; ja zelfs Kraspoekol wierdt, uit achting voor Wedano, met de uiterste oplettendheid bediend. Zy was derhalven, bedacht, om door haare vertrouweling, de Mandores, iets te doen uitrichten, waar door die geschiktheid en goede orde, in het huis van haaren schoonbroeder, aan het wankelen geraakten. Dit haar gelukt zynde, gebeurde het, | |
[pagina 19]
| |
op eenen dag, dat zy by Wedano was komen eeten, dat zy, een glas wyn gevraagd hebbende, in de drift der vertellinge, en met haare gewoone leevendigheid, tegen het schenkbord, waarop de jongen het aanbragt, met haaren elleboog zoo hevig stiet, dat de wyn op haare kleederen, en het glas op den grond stoof. Kraspoekol, vergeetende, dat zy, in huis, niets meer te zeggen hadt, stelde zich, echter zoo aan, dat er het gansche gezelschap van verbaasd stondt; en eindigde, met te verzekeren, dat, indien het haar jongen was, hy een pak zoude krygen, waar van hy, veertien dagen, gevoel zoude hebben. Wedano bewees haar, met bedaardheid, dat de jongen geen schuld hadt, en hy zich | |
[pagina 20]
| |
wel zoude wachten, van eenen goeden slaaf, voor eene zaak van die natuur, te laaten straffen; waarop Mejuffrouw Kraspoekol zich liet ontvallen:’ ja, het verwondert my niet, dat gy zulke zaaken niet straft; wyl gy wel toelaat, dat uwe jongens 's nachts uitloopen. - zacht, myne zuster, dit gaat te verre; zoo het waar is, hadt ge my dit, uit vriendschap, moeten waarschouwen, en niet, in uwe drift, verwyten; en zoo het niet waar is, doet gy kwalyk, my te ontrusten..... Maar wie is hy, die 's nachts uitloopt? - wel September antwoordde zy... - September wierdt geroepen, die, na eenige vraagen, bekende, dat hy, twee | |
[pagina 21]
| |
nachten te voren, verleid was geweest door eene slaavin uit de buurt welke hem des morgens verteld hadt, daar toe aangezocht te zyn, door de Mandores, die haar, uit naam van Mejuffrouw Kraspoekol, vier spaansche matten hadt beloofd, indien zy eenen jongen van Wedano konde overhaalen, om des nachts buiten 's huis te slaapen, en haar daar van, des anderen daags morgen, kennisse kwam geeven. De Heer, wiens meid het was, at gevallig, dien middag, by Wedano, en wierdt verzocht, haar te laaten roepen. Deeze verhaalde alles in diervoege, als de jongen gezegd hadt; zoo dat Mejuffrouw Kraspoekol, die zich schuldig bevondt, en door de kracht der waar- | |
[pagina 22]
| |
heid overtuigd wierdt, van haar stuk geraakte, en met de uiterste schaamte overdekt wierdt. Een ieder was geërgerd over deeze schandelyke daad, en zag Kraspoekol met verontwaardiging aan. Wedano nam het woord op: ‘het smert my, zeide hy aan zyne schoonzuster, dat ge my noodzaakt, u te verzoeken, van nooit weêr uwe voeten, in myn huis, te zetten, en, hoe eer hoe liever, de vleugel, waar in gy woont, te verlaaten: eene trouwloosheid van deezen aart verdient geene betere behandeling. Wat den jongen aangaat, ik zoude grooten lust hebben, hem zynen misslag te vergeeven; want, zonder uwe vier spaansche matten, hadt hy mogelyk nooit | |
[pagina 23]
| |
gedacht, om des nachts uitteloopen: maar ik zal hem straffen, om myn woord gestand te doen, en een voorbeeld te geeven aan myne andere slaaven.’ Hierop liet Wedano hem een pak geeven, en, op staanden voet, brengen naar een schip, dat binnen kort naar Banda vertrok, met verzoek aan den schipheer, om hem daar, voor zyne rekening, te verkoopen. De slaaven, die de rechtmaatigheid van Wedano, in de zaak van het gestorte glas wyn, wel hadden opgemerkt, zagen teffens, door de straf van September, dat hun meester zyn woord hieldt, en zy in een huis van goede orde woonden; zoo dat zy, wyl zy het er wel hadden, hoe langs hoe meer, de ordentlykheid betrachteden |
|