Kraspoekol, of de droevige gevolgen van eene te verre gaande strengheid, jegens de slaaven
(1780)–Willem van Hogendorp– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Kraspoekel, of de droevige gevolgen van eene te verre gaande strengheid, jegens de slaaven.Nous seuls, en ces Climats nous sommes les barbares! | |
[pagina 2]
| |
huisbestier, en de slagen, die zy laat uitdeelen? Tot nog toe ben ik bevryd gebleeven; maar wie kan, een oogenblik, zeker zyn? Een ongeluk wordt behandeld, met even zoo veele strengheid, als eene opzettelyk gepleegde misdaad! Eene oude Mandores, die, onder Mejuffrouw Kraspoekol, den Chambok zwaaide, hoorde deeze klagte door een reet van de deur, en liep er, op staanden voet, kennis van geeven aan haare meesteresse. Men vondt niet raadzaam, den lust tot kastyden, op dit oogenblik, te boeten; maar liever te wachten, tot dat Tjampakka, in het een of het ander, zich te buiten zoude gaan. Tjampakka, die wel slaavin was, om | |
[pagina 3]
| |
dat zy onlangs in haar land, door de strooperyen van eenen nabuurigen vyand, was prys gemaakt; maar die, van vorstelyken bloede zynde, verhevener gevoelens, dan de gemeene hoop, bezat, droeg zorg, van in haar ongeluk niets te doen, 't geen by redelyke lieden flagen verdiende. Het was uit eerzucht, en niet ter bewaaringe van haare schoone leden, dat zy haar lyf aan den Chambok der Mandoresse zocht te ontrekken. Dus verliep er een lange tyd, eer Mejuffrouw Kraspoekol zich kon wreeken; maar een bord, dat de zwaarte van een glas water niet kon wederstaan, om dat het gebarsten was, en dat gedeeltelyk uit Tjampakka's handen in stukken viel, deedt het gewenscht oogenblik gebooren worden. | |
[pagina 4]
| |
Tjampakka verbleekte van schrik, en hieldt, met eene beevende hand, de stukken vast, die niet op den grond gevallen waren; als wilde zy, daar mede, haare onschuld te kennen geeven. Mejuffrouw Kraspoekol, daar en tegen, kreeg eenen blos van vergenoeging op haar aangezicht; en, op het geraas der gevallene stukken, was de Mandoresse reeds toegeschooten, uit vreeze, dat Kraspoekol deeze goede gelegenheid zoude laaten voorbyslippen. De ongelukkige slaavin wierdt verweezen tot een pak slagen, volgens willekeur van de Mandoresse, achter in den tuin, daar men gewoon, was te straffen, op dat de Meester van het huis, zoo hy niet was uitgegaan, het gekerm minder zoude hooren. | |
[pagina 5]
| |
Men weet, hoe deeze rechtspleeging, doorgaans, geschiedt: twee sterk gespierde slaaven ontvangen den Chambok uit de hand der Mandoresse, en slaan, de een na den anderen, zoo lang op de billen van de slaavin, tot dat het oude wyf de goedertierenheid hebbe, van het woordje Souda uit te spreeken. Het geen dezelfde kracht heeft, als, in het Vaderland, het daalen der roede in de hand van eenen Bailluw, wanneer de Scherprechter iemand geesselt. De Mandores ging, voor uit, naar de bestemde plaatze; Tjampakka volgde met neêrgeslagene oogen, meer beschaamd, dan bevreesd. ‘O myn Vader! zeide zy by zich zelve: Gy, Hoofd van eene landstreek, en bloedverwand van onzen RADJA! Hoe | |
[pagina 6]
| |
zoudt gy verbitterd zyn, indien gy het noodlot van uwe dochter wist! Daar gekomen, wierdt zy, op eene ladder, vast gebonden, en by de handen opgehaald in de hoogte, zonder zich één woord te laaten ontvallen, of eenige vernedering voor haare leidster te toonen; en zy zoude, zoo aanstonds, haare straffe ontvangen hebben, was niet, op het onverwachts, de achterdeur van den tuin open gemaakt geworden. Juist was het Wedano, de schoonbroeder van Kraspoekol, die haar, na den dood van zyne Vrouw, in huis genomen hadt. Weedano hadt eenen goeden inborst, bezat veel oordeel, en was menschlievend. In Indië gehooren van eenen Europeeschen vader, en eene Inlandsche | |
[pagina 7]
| |
Portugeesche moeder, die hem eenig geld hadden nagelaaten, dreef hy eenen voordeeligen handel. Zyne pakhuizen stonden in de stad, en hy bragt er, gewoonlyk, den morgen door; in welken tyd van afweezendheid Mejuffrouw Kraspoekol, doorgaans, haare strafoeffeningen liet verrichten. Wedano, de jonge Tjampakka dus uitgerekt ziende op eene ladder, wierdt met medelyden aangedaan. Hy las, in haare oogen, haare onschuld, en haaren moed; maar vooräl haar vertrouwen op zyne rechtmaatigheid. Ook gaf hy terstond bevel, dat men haare banden zoude los maaken, op dat hy de oorzaak der straffe nauwkeurig konde onderzoeken. De Mandores knerste op haare tanden van spyt, en onderging de beschaamdheid van | |
[pagina 8]
| |
eenen tyger, die zynen sprong heeft misgedaan. Mejuffrouw Kraspoekol, die haaren broeder, van verre, hadt zien aankomen, begreep wel, dat, zoo Tjampakka haare straffe, voor zyne aankomste, nog niet ontvangen hadde, dezelve niet zoude zyn ten uitvoer gebragt; dus leefde zy tusschen hope en vreeze. Maar toen Wedano vooraf, Tjampakka in het midden, en na haar de Mandoresse aankwam, zag zy, dat de zaak niet verricht was, en wierdt woedende van kwaadheid. ‘Hoe? myn broeder! Gy hebt my het opzicht over uw huis gegeeven; en als ik eene slaavin laat kastyden, schort gy myne bevelen op, en stelt my bloot, om door alle de anderen, en haar zelve, bespot te wor- | |
[pagina 9]
| |
den! - Indien zy schuldig is, myne zuster, zal zy haare straffe ontvangen: maar ik wil eerst weeten, wat zy gedaan heeft. - Wat ze gedaanheeft? Zy heeft een van die borden gebroken, die u eene ropy het stuk kosten, en die gy zoo fraai vindt. - En heeft zy dat bord, met opzet, tegen den grond geworpen? - dat weet ik niet: maar het is aan stukken, en dit is genoeg. - Dit weet ge niet? dan ben ik verplicht het aan haar zelve te vraagen. Uw antwoord is niet oprecht. Waart gy niet tegenwoordig? - Ik vroeg een glas water; zy bragt het my, en smeet glas en bord tegen den grond: daar liggen nog de stukken. - Ik zoude durven wedden, dat het door ongeluk geschied zy! - Ongeluk of niet; zy heeft straf verdiend. | |
[pagina 10]
| |
Ik ken geene ongelukken by slaaven. Kwaad is kwaad, en een gebroken bord is niets meer waerdig.’ Ondertusschen raapte Wedano eenige stukken op, en zag aan het binnenste van het porcelein, dat er eene oude breuk was, die hy zyne zuster aantoonde. ‘Dit bord, hernam hy, is op de helft gebarsten geweest, en het glas heeft, door zyne overwigt, de eene helft doen vallen, terwyl de andere in de handen van Tjampakka gebleeven is. Zoudt gy voor een zoodanig ongeluk eene slaavin, met de uiterste strengheid, laaten straffen? Dat kan ik in myn huis niet toestaan. Die goede slaaven wil hebben, moet zulke ongelukken door de vingeren zien. Het zelfde kan U en my gebeuren. - 't Mag zyn, hoe | |
[pagina 11]
| |
't wil, antwoordde zy, myne orders moeten volbragt worden, of ik bemoeie my niet meer met het huisbestier: zulke ongelukken zouden my niet kunnen overkomen, en ik mag lyden, dat men my.... (hier wierp zy zich, al spreekende, met zoo veel drift, in eene stoel, dat er het achterste gedeelte van brak, en zy achter over tuimelde) ‘Ach, myn broeder help my! het is een ongeluk: help my toch op! ‘Ik dacht, antwoorde Wedano, die haar de hand toereikte, dat er geene ongelukken van die natuur waren. Wat zyt gy gelukkig, van vry te zyn! deeze slaavin breekt een bord van ééne ropy buiten haare schuld, en ge wilt haar een pak laaten geeven; maar gy! gy breekt, in uwe drift en door uw | |
[pagina 12]
| |
toedoen, eene stoel van vyf spaansche matten! Mag ik wel eens weeten, wat er thans in uw gemoed omgaa? Deeze gepaste taal vermogt niets op de wraakzuchtige Kraspoekol. Zy bleef staan op de voldoening der straffe van de jonge Tjampakka; maar Wedano bleef die weigeren; en, na eenige hooge woorden, wierdt er vastgesteld, dat Kraspoekel zich, met de huisselyke zaaken, niet meer zoude bemoeien; maar met de Mandoresse, en haare slaaven, gaan woonen in eene afgelegene vleugel van het huis. |
|