De spelen van Gijsbrecht van Hogendorp
(1932)–Gijsbrecht van Hogendorp– Auteursrecht onbekend
[pagina XXVI]
| |
Van Hogendorps herscheppingVan Hogendorp heeft, ondanks het vele dat ook hij aan Heinsius ontleende, het tragische gebeuren opnieuw en zelfstandig gedramatiseerd. Hij vormde dit tot het renaissancedrama in klassieken stijl, zooals zich dat in zijn dagen op ons tooneel had ontwikkeld. Vondel zou later een strenger klassicisme nastreven, dat voor dramatische actie minder mogelijkheden toeliet. Wat Duym wellicht onbewust tot enkele wijzigingen in Heinsius' opzet geleid had, bracht bij Van Hogendorp een den geheelen bouw van het spel beheerschende nieuwe dispositie. Het is niet meer de tragedie van Auriacus, doch het spel van den moord. De vijandelijke macht staat volwaardig op het tooneel, vertegenwoordigd door historische en werkelijke personen: koning Philips en zijn hoveling Gomez de Silva, later Parma, Assonville en de Jesuyt. De Inquisitie, door Duym reeds van geestverschijning tot handelende persoon vervormd, is thans geheel werkelijkheid geworden. Zij wordt voorgesteld door twee Dominikanen en neemt dadelijk in het eerste optreden deel aan den raad van koning Philips; naast haar bedoelingen vertegenwoordigt Gomez den politicus. Deze lijfelijke Inquisitie onderhoudt echter noch wel onmiddellijke betrekkingen met de booze machten van het macchiavellisme en het bijgeloof: Geveynsde Religie en Superstitie. Dit zijn inderdaad allegorieën naar hun naam, personificaties van de booze gedachten, die door hun inblazingen de Inquisitie beheerschen en die den Moordenaar verleiden (II, 2) en sterken in zijn opzet (IV, 2). Doordat hij ook deze allegorische bijfiguren van Inquisitie aldus feitelijk aan de werkelijke personen van het vijandelijk kamp toevoegde, kon Van Hogendorp de helsche geestverschijning onafhankelijk daarvan opnieuw invoeren. Had Heinsius zijn 2e bedrijf geopend met de verschijning van Inquisitio cum tribus Furiis, thans deed Van Hogendorp als begin van het 2e bedrijf de Furiën zelf met Megera als woordvoerdster optreden. Deze beide tooneelen zijn, evenals de beginmonoloog van Alastor bij Casparius, onmiddellijk en vrij van elkander beïnvloed door het vermaarde optreden van de schim van Tantalus, | |
[pagina XXVII]
| |
dat den aanvang vormt van Seneca's Thyestes. Liet ook Seneca niet naast deze schim nog de Furia verrijzen? Had ook Hooft in zijn Ariadne niet Alecto door Aegle uit de onderwereld laten oproepen, evenals Coster in zijn Ithys (1615) door Progne dezelfde drie Furiën, die bij Heinsius en Van Hogendorp verschijnen? En waren dit niet wederom dezelfde gestalten, die Hooft in Geeraerdt van Velsen als Twist, Geweld en Bedroch op het tooneel bracht? Het is inderdaad slechts op zeer uiterlijke gronden dat men hier kan spreken van een reeks van zinnebeeldige personen, die Van Hogendorps drama zouden stempelen tot een middending tusschen klassiek treurspel en ouderwetsch zinnespel Ga naar voetnoot1). Met deze groepeeringen van handelende personen kon Van Hogendorp dus zijn drama laten spelen op twee plans: de eenheid van plaats is daarmee verbroken. De ontwikkeling van den moord, het besluit daartoe in 's konings raad, de voorbereiding en de ten uitvoer legging kon hij thans achtereenvolgens voor oogen brengen; ook de eenheid van tijd is daarmee vervallen. Aan de edele gestalte van den Prins als slachtoffer voor zijn gerechte zaak laat hij alle ruimte, daarin kon hij zich trouwens aan Heinsius' voorbeeld houden; maar de daad en de dader hadden bovenal de volle belangstelling van den dramaturg. Dadelijk brengt hij den toeschouwer aan het Spaansche hof waar het besluit genomen wordt; hieraan is het eerste bedrijf gewijd. In het tweede bedrijf stelt hij ons den moordenaar voor, die door fanatisme en booze inblazingen verleid, zich tot het volbrengen der daad geroepen voelt. Merkwaardig is hoe de dader in zijn aarzeling en twijfel steeds zelf de zedelijke bedenkingen naar voren brengt. Hij is tot een figuur gemaakt, die de volle aandacht verdient en spanning aanbrengt. Bij Heinsius is hij reeds met effect geteekend, aarzelend en angstig in de greep van het noodlot. Nu is ook hij eigenlijk tragisch geworden, een weifelende, tot een grootschen plicht geroepen, tenslotte daardoor bezeten. Niet hij is de vijandige booze macht, die snoevend het drama opent. Deze aanhef bij den vijandelijken vorst, die in waan en boos- | |
[pagina XXVIII]
| |
heid verdelging zweert aan de zwakkeren, die zich tegen hem durven verheffen, komt geheel overeen met Van Hogendorp's eigen Xerxes en met de bijbelspelen van een Abraham de Koning. Pas nadat de moordenaar van Parma en Assonville zijn nadere opdracht heeft ontvangen en de daad zelf dus verplaatsing van de handeling naar Holland eischt, opent het tooneel met het derde bedrijf in het hof te Delft. Wel hebben reeds een drietal choren weerzin en vrees tot uiting gebracht en aldus een tegenwicht gegeven tijdens de geheel aan de vijandige machten gewijde bedrijven. Thans echter treedt de Prins op, na hem ook de Prinses, en van dit punt af kan Van Hogendorp den draad van Heinsius' schema vrijwel volgen. Voor de Delftsche personen weet ook hij de klassieke tragische charakters te bezigen; voor hen treedt inderdaad de thans geheel gedramatiseerde en verklaarde booze macht in werking als een noodlot. Nadat in het 3e bedrijf Heinsius' 1e tot 3e vrijwel zijn samengetrokken, brengt het 4e bedrijf de katastrophe in slechts weinig gewijzigden vorm. In het 5e sluit Van Hogendorp nader dan Duym aan bij Heinsius, door in Louise de fatale tragiek ten volle te laten uitklinken; daarna echter herneemt hij het drama van goed en kwaad, door te toonen dat de overwinning van het booze niet duurzaam kan zijn. De Staten beklagen den zwaren slag en den droeven toestand, doch weten dat het plicht is dit kwaad te keeren, en de Tijd zelf als deus ex machina toont aan dat inderdaad de booze machten hun doel geheel hebben gemist. Hiermee staat Van Hogendorp nader bij Casparius' besluit door den Vates, en veraf van Heinsius' slotscene door Libertas Saucia. Wat Duym hieruit deed ontstaan en daarnaast wat Hooft met het optreden van de Vecht aan het slot van Geeraerdt van Velsen had bereikt, gaf aan Van Hogendorp de vormen voor zijn laatste tooneelen. Tusschen zijn en Heinsius' treurspel bestaan verschillen van dieper beteekenis, dan dat men deze zou kunnen aanduiden door slechts van een gewijzigde volgorde der tooneelen te spreken Ga naar voetnoot1). | |
[pagina XXIX]
| |
Uitgaande van Heinsius' tekst heeft Van Hogendorp zeer veel toegevoegd, vooral van historischen aard. De voorgeschiedenis van den moord zelf moest hij putten uit de daarover bestaande gedrukte verhalen en de bekentenissen van den moordenaar Ga naar voetnoot1). In de gesprekken van den Prins wordt ook reeds bij Heinsius de geschiedenis van den opstand in herinnering gebracht. De Tijd aan het slot gaat ver terug in de oude en gewijde historie om daarna over de krijgsdaden van Maurits uit te weiden. Op twee opmerkelijke afwijkingen van Heinsius zij hier nog gewezen. Het droombeeld dat Prinses Louise verschrikte toonde haar bij Heinsius den Prins zelf met bloedende wonden (IV, 2). Van Hogendorp, die dit thema reeds bij het eerste optreden van Louise (III, 2) te berde brengt, zoodat het haar geheele figuur van den aanvang af omgeeft, veranderde de droomverschijning in die van haar vader Coligny. Dit brengt wederom historische herinneringen aan den Bartholomeusnacht mee, waarin Louise haar vader en haar jongen gemaal door moordenaarshand verloor. De figuur van Louise heeft hierdoor een groote tragische eenheid verkregen; het lot vervolgt haar met steeds gelijke wreedheid. Bij Heinsius was haar rol echter minder eentonig, daar hij haar aanvankelijk nog niet uitsluitend als de gekwelde vrouw, doch ook als echtgenoote en moeder naast den held deed optreden. Haar zorgen, de rampen van haar huis en haar angstige droomen komen ook hier reeds dadelijk ter sprake, doch haar jonge zoon staat daarbij tevens in het midden van de belangstelling. De Prins richt zich zelf ook tot den zuigeling met aansporingen om zich evenals zijn voorvaderen als held in den gerechten strijd te gedragen (III, 2) en het daarna volgende choor bezingt de huwelijksliefde. Deze vreedzame huiselijkheid is bij Van Hogendorp geheel weggevallen. Hiermee verdween wat bij Heinsius door een tegenstelling van betrekkelijk geluk en de volgende ramp een schijn van de klassieke lotswisseling inhield. Bij Van Hogendorp echter was de katastrophe op geheel andere wijze dramatisch | |
[pagina XXX]
| |
voorbereid. Hij liet dan ook het verschijnen vanden jonggeboren Frederik Hendrik geheel ter zijde, dien Louise bij Heinsius voortdurend bij zich heeft. Dit is eensdeels een kwestie van smaak, waarin wij ons gaarne aan Van Hogendorp's zijde stellen. Tevens was hierdoor echter de figuur van Maurits, die in het spel geen plaats vond, niet verduisterd door de liefde der ouders voor den jongeren Frederik Hendrik.
Deze tamelijk uitvoerige ontleding van het treurspel van den Moordt als drama leek noodzakelijk om de stelling te verdedigen, dat de Amsterdamsche letterkundigen, die dit stuk voor de opening van hun nieuwe stichting kozen en waardig achtten, dit inderdaad als een kunstwerk van bewuste richting en ernstigen opzet konden en moesten beschouwen. Veel dat den tegenwoordigen lezer gerekt en overbodig moet lijken was voor de tijdgenooten boeiend door de klassieke geleerdheid, de humane denkbeelden of de historische herinneringen die het bevat. Ditzelfde geldt zeker van vele dramatische dichtwerken uit dien en ook uit lateren tijd. Bij Coster en De Koning staat deze oudste Haagsche treurspeldichter niet achter. Van Hooft is hij in menig opzicht een verdienstelijk volgeling. De lof der natuur in het eerste tooneel van het vierde bedrijf en de beschrijving van den slag bij Nieuwpoort in den slotmonoloog van de Tijd bevatten gelukkige verzen. Vooral in de strophische gedeelten treft hij vaak een toon, die blijft naklinken. Dan is het niet de precieuse toon van Hooft's reyen doch een strakker geluid, dat in zijn lyrisch-dramatisch klassicisme en zijn patriottisch pathos soms herinneringen aan den toon van Schiller wakker roept: Schricklijck is het vyer om vresen Van der Princen gram ghemoedt... (Moordt 411 v.), Heyl'ge Eendracht welghekomen Zijt ghy inde Griecksche Ste'en (Xerxes 477 v.).... Geen vyandt noyt het landt kan schennen Waer die haer heyl'gen zetel heeft (Xerxes 591 v.). |
|