Het vlot
(1988)–Wim Hofman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 164]
| |
geklommen, nadat ik mijn fiets ergens onder de struiken verborgen had. Ik voelde me opgewonden en rilde van kou en warmte tegelijk: de extase van alleen te zijn op dat strand. En de eenzaamheid werd nog versterkt door die mist; er was bijna niets te zien, geen mens, geen boot. De bleke, haast kleurloze golven van de zee maakten een bescheiden geluid: ze smoesden en sisten en ruisten wat en schoven uitdagend en plagerig over het witte zand. Toen ik bij de plaats kwam waar ik het hout voor het vlot verborgen had, zag ik dat de wind van de afgelopen dagen mij een handje geholpen had, want veel zand was van de balken weggeblazen. Ik zette het kistje met voorwerpen die ik bij het bouwen van het vlot en op mijn reis nodig zou hebben in het zand, nam de hamer eruit en stak die tussen mijn riem en vulde een broekzak met spijkers en begon de balken een voor een in de richting van het water te slepen. Daarbij dacht ik aan mijn trouwe vriend Huck Finn, die bij zijn verdwijning ook sporen maakte, al deed hij dat met bloed en meel. Telkens als ik met een balk bij het water kwam, leek het of de golven ongeduriger werden. ‘Schiet nou toch eens op!’ hoorde ik, al wist ik dat golven geen woord uit kunnen brengen. Tenminste tien keer liep ik van het droge zand bij de duinen naar de zee. Het slepen van zo'n balk ging langzaam en soms moest ik zo'n onwillig stuk hout laten vallen om uit te kunnen hijgen en ik kreeg het er warm van. Het strand begon eruit te zien alsof er juist geploegd was. Zo gauw als ik een plank of balk bij het water had, rende ik terug om weer een balk, plank of stok te halen. Tenslotte haalde ik ook het kistje en begon ik met de constructie van het vlot. Dit klinkt plechtiger dan het feitelijk gebeurde. Ik legde, | |
[pagina 165]
| |
geheel volgens plan (ik had het heel wat keren uitgetekend) eerst twee balken op een paar passen afstand van elkaar en timmerde er planken op vast. Het geklop van de zware hamer op de dikke spijkers gaf een dof geluid en er klonk een echo die misschien van de duinen terugkwam en die me de indruk gaf dat ik in de gaten werd gehouden. Die echo joeg me op en maakte me zenuwachtig en het gevoel daar lekker alleen te zijn verdween. Ik begon om me heen te kijken, dacht soms zelfs iemand te zien, maar de enige dingen die op mensen leken waren de palen van de golfbreker en die stonden roerloos te niksen. Ik hield ook het water nauwlettend in de gaten, want ik had geen horloge en het vaartuig moest klaar zijn als het water opkwam en de eerste golven verder het strand op zouden rollen. Om de verandering van het tij te kunnen controleren, plantte ik een stok waaraan ik een rode zakdoek vastgespijkerd had bij het water, juist waar de golven het verste het strand opkwamen. Daardoor zag ik dat het water zelfs nog wat afging en ik had dus nog tijd.
Toen naar mijn idee de planken stevig genoeg aan de balken vast zaten, timmerde ik op de juiste afstanden alvast spijkers door het hout. Die waren nodig om de overige balken vast te kunnen zetten, want ik kon niet in mijn eentje het hele vlot omkeren. Twee van die dikke balken met dwarsplanken was al zeer moeilijk, merkte ik en ik speelde het ten slotte met heel veel moeite klaar. Ik legde het geval, dat er nu als een soort raamwerk uitzag, op een stel stenen zodat het hout een eindje van de grond lag en bracht de overige balken op hun plaats. Om de spijkers er verder in te kunnen slaan moest ik, wilde ik de hamer wat kunnen bewegen telkens kuiltjes onder de spijkers graven, maar uiteindelijk kreeg ik het | |
[pagina 166]
| |
merendeel van de spijkers er zonder mankeren in. Een of twee gingen even flink krom, maar dat heb je allicht met tweedehandsspijkers. Voor de zekerheid maakte ik nog een paar balken aan de planken en aan elkaar vast met ijzerdraad. Het kistje zette ik met een paar kleinere nagels vast op het vlot, zodat het niet kon gaan schuiven, als ik door de branding ging en tenslotte wrong ik de stok met de rode vlag tussen de balken en joeg er ook een paar spijkers door om hem vast te zetten. Daar stond dus de vlag. Hij wapperde zachtjes. Hij was natuurlijk niet zo duidelijk als de lamp van Huck Finn, maar ik verwachtte in de nacht niet veel stoomboten tegen te komen. Ik wist helemaal niet of ik 's nachts zou doorvaren. Ik vertrok in de morgen bij opkomend | |
[pagina 167]
| |
water en ik rekende erop dat de stroming mij eerst een eind langs de kust landinwaarts zou brengen en daarna weer de andere kant uit zou stuwen, wie weet waarheen. Een kaart had ik niet. De schoolatlas had ik niet meegenomen. Die begon met Groningen en daar wilde ik niet heen en ook het Roergebied was overbodig: dat lag helemaal niet aan zee. Ik dacht aan vreemde kusten, met palmbomen en oerwouden vol gele vlinders en slangen, glimmend en dik als mannenarmen, met groene rivieren waaruit nijlpaarden brullend en proestend opdoken...
Er gebeurde iets in het water van de zee. Er was opeens wat meer beweging. Een paar golven begonnen in het wilde weg en driftig het strand op te rennen. Zo worden ook kleine kinderen boos. Ik bedacht dat een verankering van mijn vlot, dat nog steeds op stenen stond, wel van pas zou komen. Ik zocht daarom een flink basaltblok uit, dat bij het paalhoofd lag en bond er een stuk van mijn vislijn alias vliegertouw aan vast. De steen legde ik in het water en het touwtje bond ik aan de mast van het vlot. Ik verwachtte dat het touw sterk genoeg zou zijn om het vlot te kunnen houden, zodat ik niet meteen weer het strand op zou schuiven. Ook zocht ik nog een lange plank waarmee ik zou kunnen afzetten en het vlot de zee op zou kunnen sturen.
Toen het water eenmaal onder het vlot door begon te spoelen, kwam het grote moment: ik stapte op het vlot, ging in het midden zitten, en wachtte. Het duurde nog een eeuwigheid voordat het water hoog genoeg kwam en de eerste duwtjes tegen het hout begon te geven. Ik ging maar op mijn hurken zitten, want het werd nu spannend. Het vlot zou niet meteen | |
[pagina 168]
| |
drijven. Het strand liep immers af en het vaartuig stond niet recht. Eerst zou het gedeelte aan de zeekant gaan vlotten. En dat gebeurde. Het was alsof de golven eerst in hun handen spuwden en dan hun schouders eronder zetten. Zij tilden het met z'n allen van de stenen en hadden klaarblijkelijk de bedoeling het vlot het strand op te schuiven, met mij erbij. Maar dat duurde niet lang, want de balken waren zwaar en ik werkte als een bezetene met mijn plank, en ook het touwtje had wel enig effect, denk ik. Met het terugtrekken van de golven schoven we al een eind de zee in, totdat een paar golven weer de voorzijde optilden. Ze riepen als het ware: ‘Hup, weg jij, terug met die rommel!’ Al was de branding niet erg sterk die dag en al stelde de deining niet veel voor, ik was toch genoodzaakt om van het vlot af te stappen en het eigenhandig een eind door de golven te duwen. Ik werd daarbij gehinderd door het ankertouwtje en ik moest eerst mijn mes uit het kistje halen en daarmee het touw doorsnijden. Ik was toen al nat tot mijn middel.
Zo'n stel balken beweegt maar moeilijk door het water. Ik maakte zoveel mogelijk vaart door uit alle macht te | |
[pagina 169]
| |
duwen en kroop toen weer op het vlot dat daardoor tamelijk scheef ging hangen. Ik ging midden op het vaartuigje staan en hield me in evenwicht aan de vlaggestok. Ik keek naar het strand, ik was nog niet ver, maar de duintoppen zaten in een waas van wolken en dat gaf het idee van al op te schieten, maar dat was onzin. | |
[pagina 170]
| |
Het vlot draaide maar wat rond en de golven hadden afgesproken eerst een spelletje met me te spelen, om me daarna doodleuk weer op het strand te zetten. Ik kwam verraderlijk dicht bij het paalhoofd dat in staat was om behalve golven ook nog wel iets anders te breken. Opeens dacht ik dat ik die palen zou kunnen benutten: door me ertegen af te zetten zou ik een eind de zee in kunnen komen. Op dit moment braken ze de golven bijna niet, die gingen er rustig langs en overheen en dat gaf me moed. O, Ongeduld, hoeveel heb jij al niet in het honderd doen lopen! Had ik me nu maar rustig in de richting van de palen laten drijven, dan had ik het misschien gered, misschien... Op dat moment bewoog ik me naar een van de hoeken van het vlot en begon ik als een gek met mijn mes te roeien. Met mijn mes nota bene! Alsof dat hielp, alsof me dat ook maar één centimeter vooruit hielp. En het op mijn hurken op het puntje van het vlot gaan zitten was de grootste stommiteit die ik maar begaan kon, al denk ik dat het niet alleen aan mij lag. Het was alsof het water heel die tijd op de loer had gelegen en het juiste moment had afgewacht om mij dwars te zitten. Het had zich heel die tijd maar een beetje achteloos gedragen en gedaan alsof... Terwijl de punt van het vlot door mijn gewicht omlaag werd gedrukt, tilde het water, alsof het een boze macht was, het andere gedeelte van het vlot finaal omhoog en dat bleek voor mij en mijn hele onderneming funest te zijn. Ik hoorde gekraak en voelde de balken onder mijn gympjes vandaan schieten. Gillend verdween ik halsoverkop onder water. | |
[pagina 171]
| |
Een eeuwigheid verbleef ik daar. Luchtbellen en visjes schoven aan mij voorbij. Het was een moment dat ik niet vergeet, al weet ik niet meer precies wat ik dacht. In mijn hoofd zat een soepje van schrik, kwaadheid, spijt, lol, een beetje van alles tegelijk. Toen ik bovenkwam en het water uit mijn gezicht veegde, zag ik dat het vlot al een eind verder lag. Het was in stukken gebroken en het kistje was spoorloos. |
|