En zijn kop ging eraf. Het mes deed knerpend zijn werk. De buik ging open en er kwamen nog wat bruinrode dingetjes uit. Met een schaar knipte mijn moeder stukken van staart en vinnen af. Ze schonk een bord vol melk en legde de vis daarin. Alsof dat iets goed maakte! De vis had mooie oranjerode vlekjes op zijn rug. Hij lag stil. Zijn kop lag ergens anders.
Ze bakte de vis in een zwarte koekepan, de witte kant van de vis eerst.
‘Ssssss,’ deed de vis, alsof alles toch nog met een sisser afliep.
Ik sneed het touwtje los van de stok en rolde het om de kurk. Het touw en het haakje en mijn vingers roken naar de vis, alsof zijn ziel daar nog ergens rondhing.
Ik besloot het vislijntje wel mee te nemen, een stok zou ik wel ergens anders kunnen vinden, die dreven ook wel in zee. Maar ik wist niet zeker of ik veel vis zou gaan vangen. Ik zou natuurlijk ook mossels kunnen eten en kreukels of desnoods krabben die je gemakkelijk met een stukgeslagen mossel vangen kon.
Pia zei: ‘Jullie aten vis. Ik zag een kat wegrennen met een vissekop, ik bedoel dat hij de kop van een vis in zijn bek had. Hij tjoepte hier door het hekje.’
Zij stond als vanzelfsprekend bij het hekje.
‘Wij eten niet vaak vis,’ zei ze. ‘Wat mijn moeder lust, eet mijn vader niet en omgekeerd. Mijn moeder laat wel eens expres de aardappelen aanbranden en dan eet mijn vader ze gewoon op. Hij geeft dan geen krimp. Ze heeft ook wel eens heel veel zout in de soep gegooid en hij deed net alsof hij het heel lekker vond en alsof hij nog nooit zulke heerlijke soep had gegeten. Wij deden niets anders dan vieze gezichten trekken. Maar vis eten wij weleens, vooral omdat mijn vader dat lust. Wij hebben