de school was nog niet begonnen. Ik was nog nooit in de zesde klas geweest. Je ging niet zomaar een andere klas binnen, maar ik zocht de Mississippi en die moest zich bevinden op de wereldkaart die hoog boven het bord hing.
‘Wat zoekt u hier?
Ik schrok: dat was de stem van de meester van de zesde en het hoofd der school. Hij droeg een bruin pak met streepjes en een hoed en in zijn hand had hij een bruine leren boekentas. Hij legde tas en hoed op de lessenaar. Uit de zak van zijn bruine vest haalde hij met duim en wijsvinger een sleuteltje waarmee hij het slotje van zijn tas opende.
Ik zei dat ik de Mississippi zocht. Hij antwoordde dat ik die pas in de zesde klas kreeg, maar hij liep toch naar de hoek van de klas, om het touw los te knopen waarmee je de landkaart naar beneden kon takelen. Even later zakte de hele wereld voor het bord. Hij zag er vooral blauw uit. Dat waren de oceanen en zeeën. Het land was groen, bruin en geel en de Mississippi bleek een zwarte lijn te zijn die zich door het groen en bruin heen kronkelde.
‘Dit,’ zei meneer De Bont, want zo heette het hoofd van onze school, ‘is de Mississippi, jongeman.’
Hij had het touw weer vastgemaakt en tikte met een stok die op een biljartkeutje leek tegen de kaart en de hele wereld beefde ervan. Hij bewoog daarna de stok naar boven.
‘De Mississippi is een rivier die hier ontspringt,’ zei hij. ‘Hier, bij het Itacameer. En dan loopt hij helemaal zo naar het zuiden met allerlei stroomversnellingen door prairies, immense grasvlakten, ruige bergachtige streken en zware bossen zo naar de Golf van Mexico. Hier is dat. Daar is de rivier breed, misschien wel een kilometer of meer. Dat is niet zo breed als de Westerschel-