Het vlot
(1988)–Wim Hofman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 92]
| |
[pagina 93]
| |
maar ze vertikten het hun werk te doen: ze vielen ogenblikkelijk naar beneden. Uiteindelijk borg ik ze op in mijn jaszak. De bril werd nooit goed hersteld en omdat het leven zonder bril wel zo gerieflijk is, zette ik hem nooit meer op. Thuis kreeg ik een flinke uitbrander. Er zou niets van mij terechtkomen als ik zo doorging, enzovoort, wie kent dat niet. Ik was het daarmee ook niet helemaal oneens, naar mijn gevoel zat ik behoorlijk in de puree, al wist ik niet precies hoe. Ik kreeg ook een bord havermout en ik at een gaatje in de pap. En nog een. Twee ogen werden dat die naar het plafond staarden. Het plafond zei tegen de pap: ‘Wat is er?’ Ik spitte een mondje in de pap en dat zei: ‘O, niks.’ Maar er was wel wat. 's Avonds in mijn stikdonkere alkoof dacht ik aan het rode rubberen balletje dat zo, zonder één spatje spijt van mij weghuppelde over de golven. Wie weet waar het nu was, misschien wel bij de kust van Breskens of België, die je vanaf het strand nog kon zien liggen, of al in Engeland of in de Golf van Biskaje waar je, zoals ik gelezen had, verschrikkelijke stormen kon hebben... Maar bij nader inzien was het niet dat balletje dat me dwarszat. Ik dacht na over mijn kapotte bril die waardeloos geworden was. Hoewel, zo bedacht ik opeens: de glaasjes konden mooi dienst doen als brandglas waarmee je schoenveters en elastiekjes in rook kon doen opgaan. Die glaasjes waren zo gek nog niet en ik besloot er tenminste één te bewaren. Het was dus ook niet die bril die me dwarszat. Het was iets anders. Het was Luitwieler, nee, het was de beweging die Luitwieler gemaakt had toen hij in één keer het pootje van mijn bril wilde knakken. Het pootje leek | |
[pagina 94]
| |
op een krabbepootje of dat van een hooiwagen misschien, al groeide het niet meer aan, of bewoog het niet meer en zag je niets van stuiptrekkingen. En toen wist ik het opeens. Hij had het daarbij immers over wat we met Pia zouden gaan doen? En dat was het: de poot van de bril was een been of arm van Pia! Rechtop in mijn bed zat ik en mijn haren wilden ook al rechtop. De armen en benen van Pia zouden nog makkelijker knakken dan dat metalen brillepootje! Akelige gedachten begonnen door mijn hoofd te spoken en mij wakker te houden. Ik probeerde al mijn slaaptrucjes uit, begon mezelf sprookjes achterstevoren te vertellen en me vragen te stellen als: is vuur levend?, hoeveel haren heeft een mens?, wanneer begint er iets?, kun je op de maan lopen? En ik luisterde naar wat voor geluiden er in mijn donkere schulp te horen waren, naar het geritsel tussen de tengels aan de muur, het gepraat en gemompel bij de buren, het piepen van een scharnier, het huilen van mijn broertje. In gedachten maakte ik reizen naar Calabrië waar ik rover werd, naar Vuurland, naar Afrika waar ik met een vlot de rivier de Nijl afzakte. Vooral het idee om met een vlot rustig weg te varen stond me wel aan. Op zo'n vlot kon je een huisje bouwen dat bestand was tegen pijlen en assegaaien en misschien kon zo iemand als Pia ook wel mee... Maar het hielp niet. Voordat ik er zelf erg in had, was de gedachte aan Pia en het knakken van haar armen en benen weer boven komen drijven. Ik moest die Luitwieler in de gaten houden en schaduwen en ik schreef Pia duizend briefjes met: Geachte Pia, u moet uitkijken; Beste Pia, dit is een waarschuwing; Pia, je moet uitkijken... Dat soort dingen hielden mij bezig en ze rolden me heen en weer als een worstje in een braadpan. |
|